Nederlandse spraakleer
(1826)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||
Inleiding.Taal noemen wy eene regelmatige uitdrukking van onze gedachten, by opvolging. Ik zeg gedachten, maar men moet dit woord in de volstrektste algemeenheid opvatten, zoo dat het ook alle gewaarwording behelst. Het woord is van tellen, 't welk eene aanstipping uitdrukt in voortrollenden afloop. De aanstipping ligt in de t, de voortrolling in de llGa naar voetnoot(*). Deze uitdrukking geschiedt of door geluiden voor 't oor, of door zichtbare teekens voor 't oog. Beide hebben 't zelfde einde, en rusten derhalve op de zelfde beginsels. Op de zelfde beginsels rustende, moeten beide dan ook eene doorgaande gelijkvormigheid hebben. Dan, dewijl de middelen verschillend zijn, moet in de uitvoering zoo veel verscheidenheid zijn als de onderscheiden aart der middelen, niet vatbaar zijnde voor de zelfde aanwending en uitwerking, met zich brengt. B.V. | |||||||
[pagina 2]
| |||||||
B.V. Geluid en beweging zijn twee geheel onderscheiden uitwerksels: Echter kan een geluid en een beweging, ieder afzonderlijk zoo wel als te samen, een zelfde ding te kennen gevende, in gelijkheid van 't beginsel waarop de uitdrukking steunt, over één komen. Grootheid b.v. wordt in beide uitgedrukt door uitdrukking eener rijzende beweging; klein, door buiging, of verachting. De eerste soort van taal wordt spraak of taal, in een enger zin, genoemd. Het woord spraak is de uitdrukking van de werking des monds, waarin alle de spraakdeelen zich | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
kennelijk samenvoegen. Zoo is 't ook met lingua. Minder volkomen drukt het Gr. γλῶσσα dit uit. De tweede soort noemt men pantomime, met een oneigen woord. Want zy is niet meer pantomime (dat is, geheel nabootsing) dan de geluidtaal. Beide zijn deels nabootsing, 't zij door geluid of beweging, maar grootendeels natuurlijke werkingen des lichaams, aan 't gevoel der aandoeningen verknocht; en beide zijn dus den mensch even natuurlijk eigen en aangeboren, en bestaan ook altijd even zeer onder ons. Maar het onderscheid is, dat de beschaving de geluidtaal heeft aangekweekt en verfijnt, de teekentaal der lichaamsbeweging daartegen zoo veel mogelijk onderdrukt en doen inkrimpen. Ik voeg daarby, in den zoogenaamden dans op de belachlijkste wijs doen ontaarden. Beide zijn den mensch niet alleen natuurlijk, maar zelfs eene behoefte; en niet slechts een der eerste en natuurlijkste banden der maatschappy tusschen menschen en menschen, en menschen en beesten, maar ook ter ontlasting van opwellende aandoeningen, waarin 't lichaam zonder dat bezwijken zou, noodig. Wy zullen hier van de spraak of geluidtaal handelen.
De spraak is dan eene regelmatige uitdrukking | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
van gedachten of gewaarwordingen door natuurlijke geluiden, uit de borst door den strot voortkomende en in den mond door de spanning of beweging van sommige deelen gewijzigd. Het voortkomen van die geluiden uit de borst geschiedt door uitademing. Wanneer dit (hetgeen tegen de natuur is die in het geluid, als gezegd is, eene ontlasting beoogt,) by wege van inademing geschiedt, noemt men dit met den naam van Buikspreken, van 't welk men eene kunst heeft gemaakt; waarvan misschien wel eens opzettelijk, doch hetgeen buiten deze stof is. Wanneer die ademing door den zich spannenden strot uitgedreven wordt, geeft zy een klank waardoor zy zich van de gewone en doorgaande uitademing onderscheidt, en dien wy (als 't voortbrengsel van eene opzettelijke aanwending van een werktuig zijnde) de kunstige uitademing noemen zullen. Wanneer in deze kunstige uitademing de adem uit den gespannen strot rechtstreeks uitgedreven wordt zonder eenige afwending of buiging van dezen luchtstroom, brengt zy een eenvoudigen klank voort. Doch Wanneer de uitgedreven wordende luchtstroom eenige verbuiging ondergaat, het zij by, het zij na zijne uitdrijving, in de keel-zelve, of binnen den mond, zoo is de uitgebrachte klank niet een- | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
voudig maar gewijzigd, en dien gewijzigden klank noemt men stem. De deelen waardoor die wijziging geschiedt, worden spraakdeelen of spraaktuigen genoemd. Zy zijn de keel, het verhemelte, de tanden, de tong, en de lippen. In 't woord spraak, en sprong, en sprank, zijn zy alle in werking. De keel (of, beter gezegd, strot) is het uiterste van de luchtpijp waardoor men adem haalt, en gedeeltelijk gedekt door een ter ademing beurtelings openend en wederom dekkend klepjen, en aan deze opening met een soort van snaar voorzien, die men willekeurig (ofschoon van de daad-zelve onwetend) meer of minder spant, en door welker meer of mindere spanning zoo wel als door de meer of mindere drift der uitademing de klank sterker of zwakker, hooger of laager is. De keel (als men gewoon is te spreken, of beter, de borst,) drijft derhalve den adem door een op verschillende wijzen vernaauwden of meer gerekten en gespannen strot uit. De tong, vatbaar voor in- en uitstrekking, en (als alle dierlijke vleeschspieren,) voor zwelling en samentrekking, is met eene soort van goot voorzien, waarlangs de uitgedreven adem of stem henenstroomt, ('tgeen men in de dieren een gegespleten tong noemt,) zonder 'twelke de uitademing geen bepaalden stemklank kan voortbren- | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
gen. - Zy kan zich verbreeden en verplatten, en ook verspitsen. By 't verspitsen wordt zy langer dan de mond, en is dus genoodzaakt zich te krommen; en die kromming is eenvoudig of samengesteld. Eenvoudig, wanneer zy hare rug bol en als tot een brug voor den adem maakt. Samengesteld, wanneer zy hare rug, aan den wortel, bol, en naby de punt, hol maakt, in de gedaante van 't geen men een oiïef noemt. Dit laatste heeft in de uitspraak der sissende letteren plaats. De lippen sluiten zich, of zy openen zich op verschillende wijzen, meer of minder verwijde gapingen makende; en dit, by wege van verbreiding tot een soort van spleet, of by wege van samentrekking tot een eenigzins vooruitstekende en geheel of half rondvormige buis. De tanden, als vaste en onbeweeglijke deelen, (behalven een meerdere bestemdheid welke zy aan de galming der stem tegen het verhemelte byzetten, en waarvan het verlies de spraak des ouderdoms kenteekent,) dienen alleen tot steunpunt der tong-spits in het sluitende aanstippen en sissen. Het verhemelte, behalven dat het als een meer of min gespannen welfkleed den galm versterkt en geleidt, dient tot steunpunt der tong in 't klemmen van den klank by die letter welke met haar lijvig middelgedeelte gemaakt wordt; de n naamlijk, in hare drieërlei verscheidenheid, waarvan op zijn plaats! | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
Ten einde dit alles korter samen te trekken en in eene meer bepaalde en, als men het noemt, praktikale toepassing te brengen, zeggen wy: De keel beweegt zich op verscheiden wijzen onder de uitademing. - Afzonderlijk, door de opzetting van haar voorste gedeelte, welke eene schavende uitblazing verwekt en hooren doet, en naar mate die met hooger of lager spanning in het bovengedeelte der luchtpijp-zelve gemengd is, verschilt. Zoo onderscheidt zich k en g. 't Verhemelte spant zich in sommige gevallen; in andere is het meer lijdelijk. Alleen werkende, geeft het de h; met de keel te samen, de ch. De tong werkt door slag, door drukking, en door stooting. - De slag is of los en algemeen, als in de l; of bepaald en voortstuwende, waarby zy ratelt, als in de r. - De drukking geschiedt tegen het verhemelte, en of met de punt of met het midden, als in j, en in n. - De stooting geschiedt tegen de tanden, en dit op verschillende steunpunten van die, van 't onderste der tanden af gerekend tot hunne vereeniging met het verhemelte toe, waarvan 't onderscheid der Engelsche th, der z, der d, der t, der tz, en der zuivere s. De lippen werken door sluiting, blazing, en verwijding. Door sluiting, als in m; en hare bla- | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
zing is of gelijkmatig als die in p en b plaats heeft, en waardoor deze eene gelijkheid met f en v hebben; of ongelijkmatig ten aanzien van boven- en onderlip, als in f en v. Haar verwijding is een blazing met de hoeken des monds en geeft w.
Zie daar de elementen der spraak by alle volken. Andere zijn er niet, dan uit deze samengesteld, en dus niet als elementen aan te merken. Doch alle die bewegingen zijn verscheiden. De een stuit, steunt, klemt, spant, of blaast, met eene andere stip van zijn tong, tanden, verhemelte, keel, of lippen, dan de ander. Van daar de verschillende uitspraken der volken, en die der byzondere personen, die alle hierin eenigzins verschillen, en door welker oneindige verscheidenheid van combinatien in de uitspraak een ieder aan stem en spraak, even als aan gelaat en houding, erkenbaar is. Van deze oneindigheid dier combinatien, en de moeilijkheid van die te onderscheiden, ontstaat ook de onoverwinlijke moeilijkheid om de taal der Wilden te schrijven. Echter zijn in dit alles natuurlijke en noodzakelijke waarnemingen te doen. Waarvan een der eerste, meest in het oog loopende en volstrektste, zoo in hare fysische noodzakelijkheid als in hare | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
bevindelijke waarheid (en dus ook algemeenste en onloochenbaarste) is, dat de sterker spanning van het eene spraaktuig ook een sterker spanning van het andere meêbrengt. Van 'twelk de verwisseling der letteren van het zelfde spraaktuig naar gelange van die waarmeê zy in eene lettergreep vereenigd worden, noodzakelijk is.
Dus verre van de Werktuigen der spraak! Wy moeten hier thands van de Spraak-zelve handelen. Dat is, van de aanwending dier werktuigen om daardoor gewaarwordingen of gedachten uit te drukken. Of liever, van de overéénstemming of (met algemeener woord) de correspondentie (de onderlinge betrekking waardoor het een op het ander slaat, het een aan het ander beandwoordt, het een het ander aan den geest, het verstand, of de verbeelding vertegenwoordigt,) der verschillende stemgeluiden met de denkbeelden, uit krachte waarvan de eerste tot kenbare teekens van de laatste verstrekken. Met de algemeene verwarring van beseffen, in hersens, aan 't zelfdenken en eigen waarnemen in 's menschen verstandelijkheid, vreemd, en met de daaruit ontstane heerschappy van een wetenschappelijk gezag, heeft men zich al zeer algemeen ingebeeld, dat die overéénstemming of correspondentie uit eene willekeurige overeen- | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
komst zij. Dat dit wanbegrip even zeer historisch, als in physike beschouwing en zielkundige waarheid, valsch en door het belachlijke heengaande is, daarvan kan zich ieder door de minste opmerking overtuigen, en het behoort niet tot ons ontwerp. Wy hebben de Taal beschouwd als eene regelmatige uitdrukking van gewaarwordingen of gedachten, door klanken. Doch niet slechts de opvolging van die klanken, de klanken-zelve moeten regelmatig zijn; en dit is in het regelmatige der uitdrukking besloten. Deze regelmatige klanken nu worden met een algemeenen naam woorden genoemd. Eene regelmatige opvolging van deze regelmatige klanken ter uitdrukking onzer gedachten wordt rede genoemd. De woorden taal en rede verschillen daarin, dat taal de woorden en hunne opvolging, in 't algemeen aanduidt, doch rede alleen eene byzondere opvolging. Het woord rede beteekent niet anders dan voortgang; van het Thema r. 't Is even zeer eigen om dien der gedachten als der woorden uit te drukken. En van daar ook heeft men dat woord gebruikt, om niet slechts den voortgang van de eene tot de andere gedachte, maar ook het vermogen van den geest om dus van de eene gedachte tot de andere over te gaan, en zelfs het daar- | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
uit voortvloeiende inzicht van het verband der gedachten te beteekenen. Men onderscheidt sedert eenigen tijd die tweederlei toepassingen van het woord door de tweederlei schrijfwijze van rede en reden, waarvan mijne Geslachtlijst der Naamwoorden op het woord is na te zien. Zonder ons derhalve met de nieuwe of oudere zoo genaamde Filozofen die de spraak of taal niet als 't menschdom natuurlijk aangeboren, maar als een willekeurig verdrag van menschen aan willen zien, op te houden, zij het hier genoeg als inleiding tot eene Grammatica of Spraakkunst, dat is spraakregeling, en niet eene Spraakvorming uit den eersten grond welke (beter en nuttiger by wege van eene Analysis der taal zou geschieden,) kortelijk en eenvoudig aan te merken, dat de overeenstemming tusschen woorden en denkbeelden, in de natuur-zelve berust, en tot drieërlei grondslagen te rug is te brengen. Namelijk
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Gelijk ondertusschen deze approximatie eigenlijk veeleer eene buitengewone toepassing des verstands, dan eene natuurlijke uitdrukking van samenstemming tusschen woord en voorstelling, is zoo kan zy in den grondslag der taal niet wel eigenlijk meêgerekend worden, maar deze wordt best tot de twee eerste bepaald. Uit dit aangevoerde volgt, dat alle primitive of eerste en oorspronklijke woorden, noodwendig in in een van driën bestaan, het zij 1o. In den eenvoudigen kreet, als ai! hui! waarvan voorbeelden in het Kort Overzicht der geslachtregeling, voor mijne Geslachtlijst der Naamwoorden geplaatst, bladz. 53 en 54. 2o. In aanwijzing door de richting van stem en van adem zelve, (als in de persoonlijke voornaamwoorden, waarvan mijne Verhandeling over de buigingen; met welke men het Aanhangsel tot het stuk der Betrekkelijke voornaamwoorden in het III. Deel mijner Taal- en Dichtk. Versch. bladz. 181-195 vergelijken mag); en, ten aanzien der spraakdeelen-zelven, door dezen in werking te toonen. Zie hiervan het gemelde Overzicht, bladzijde 52. 3o. In nabootsing, het zij van geluid, als meestal; gelijk in ra, rij, rom, trom, piep, hik, | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
hok, hak, tik tak, klik, klak, klok, blaf, maauw, enz. - Het zij ook zelfs van gedaante, als o in open, en als in de uitspraak van buis en bus, enz. Van welk een en ander 't evengeroerde Overzicht. Dat de eerste soort nog ten deele als Interjectien aangemerkt, in de taal bestaat, weet een ieder; terwijl men daartegen de tweede soort als buiten de taal aanmerkt, en alleenlijk somtijds (en dit zeldzaamst,) als eene naïviteit toelaat, waar de stijl daarnaar ingericht is. Ennius, by de oude Romeinen, gebruikte nog zijn taratantara voor 't geluid der trompet, als Aristofanes zijn βρεϰεϰὲξ, ϰοὰξ, ϰοὰξ, en de laatste, niet dan spottende; doch de werkwoorden daarvan gemaakt, met hunne afgeleide naamwoorden, houden in alle talen stand, en zijn in de onze meestal zeer kenbaar. Ik heb elders aangetoond, dat onze woorden oorspronkelijk niet dan hoedanigheden bevatten, het zij dan van geluid of gedaante.Ga naar voetnoot(*) En het is dus, dat de nabootsing, als gezegd is, die tweederlei voorwerpen heeft. De kreet-zelf drukt eene aandoening, en dus, eene hoedanigheid uit. Maar de hoedanigheid is het voorwerp van een Adjectivum; en indien die hoedanigheid in ons denkbeeld | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
met het bestaan of bewegen vereenigd wordt, is de uitdrukking daarvan een Werkwoord. Alle Naamwoorden derhalve zijn in hun oorsprong of eigenlijke adjectiven of uit werkwoorden afgeleid. Men zie over het een en ander mijne Verh. over de Geslachten, § 5 tot 11. Zie daar derhalve de wording van nomina en verba (naam- en werkwoorden). Dat de adverbia, of zoogenoemde Bywoorden, eigenlijk adjectiven van adjectiven of van verba zijn, heb ik in het Eerste Deel mijner vroegere Verscheidenheden bl. 119 en volgg. meen ik, doen blijken. Dat de zoogenoemde Voornaamwoorden, slechts een soort van Naamwoorden zijn van eene persoonlijker of betrekkelijker toepassing, en dus tot de zelfde klasse behooren, loopt zonder opzettelijk aanwijzen in 't oog. De Voorzetsels en Bindwoordtjens zijn, als wy op zijn plaats toonen zullen, 't zij miskende naam- het zij werkwoorden, en de Hoofdverdeeling aller woorden bepaalt zich derhalve tot de twee gemelde; naamlijk Naam- en Werkwoorden. Deze twee klassen van woorden maken overzulks de taal uit. Zy kunnen afzonderlijk, en kunnen in het redeverband beschouwd worden. Zy kunnen 't ook, in beide betrekking, als bloote geluiden, en met opzicht tot de uitdrukking van die geluiden. In den eersten zin, is naar het eerste Lid der verdeeling, de Uitspraak een Eerste deel der | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Spraakkunst; in den laatsten zin, is 't de uitdrukking door 't schrift en zijn samenstelling, die men Spelling noemt. Doch dewijl zich de Taal, als geluid, in verschillende Elementen oplost, gelijk wy gezien hebben, en deze elementen door verschillende figuren beteekend en erkend worden, zoo behooren uitspraak en spelling als wezen en beeld by een, en de laatste is aan de eerste verbonden. Men bevat beide dus gelijkelijk onder het Grammatikale kunstwoord van Orthografie, dat rechtschrijving beteekent, doch by ons door Spelling uitgedrukt pleegt te worden; en dit Deel bevat dus het eerste der Letter- of Spraakkunst. Maar benevens het eigen geluid van een woord, koomt ook in aanmerking de verandering die het in zich-zelf ondergaat, zoo wegens betrekkingen waarin het tot eenig ander woord of denkbeeld gebracht wordt, of ten aanzien van verandering van beteekenis, waardoor het zelfs van naam- tot werkwoord, of van werk- tot naamwoord kan overgaan, als ter zake van een verandering van soort in zijne eigene klasse, b.v. van zelfstandig tot byvoeglijk of omgekeerd; en inzonderheid mede door verandering of wijziging van beteekenis. Dit maakt een Tweede Hoofddeel der Spraakkunst uit, die men met het geleerde, schoon oneigen woord, Etymologie noemt, doch beter by ons Afleiding noemen zou, doch welke benaming voor de gewoonlijke toepassing wat te ruim | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
in bevatting is, als in haar beteekenis de geheele oorsprongkennis der woorden insluitende, die, ja zeker tot eene volkomen Grammatica zou behooren, maar te rijk en te diep is om in eene praktikale Spraak- of Taalkunst behandeld te worden. In het Rede-verband beschouwd, komt het op twee zaken aan, die zekerlijk nader op elkander invloeien dan (naar de gewoonlijke wijze van die stof te behandelen) iemand zich voorstelt, maar toch tweederlei voorwerp voor de beschouwing opleveren. De eerste is de Schikking der woorden tot eene rede, naar de verscheidenheid van de bedoeling des sprekers, als stellig, of vragende, rechtstreeks, of ingewikkeld en ondergeschikt aan eene andere rede, voor zoo verre dit op de uitdrukking kan invloeien; en de wijze hoe deze woorden met elkander in de vereischte beteekenende verbinding te brengen. Men noemt dit met het Grieksche kunstwoord, Syntaxis, d.i. samenstelling, doch by ons gewonelijk Woordschikking. De andere zaak die by deze schikking behoort, wordt als een Vierde en laatste Deel achter-aan gevoegd, en is wat men Prosodie, dat is Toezang, heet. Deze bevat de kennis en plaatsing van Toon en Maat, waardoor men verstaat de bepaling van de hoogte en laagte van klank, en langere of kortere during der sylben. 't Spreekt van zelfs, dat deze voor zoo verre elk woord op zich-zelf betreft, aan het woord als geluid eigen is, en | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
overzulks tot de uitspraak-zelve behoort. Ieder woord wordt noodwendig met den daaraan eigen toon uitgesproken, en die een taal uit den mond eens Taalkundigen leert, leert ook uit dien hoofde tevens de Prosodie van dat woord op zich-zelf, en dit, zonder daar zelfs aan te denken. Doch anders is het met den gene, die een taal uit boeken moet putten; en anders is het ook sedert een leeftijd, met onze welluidende moedertaal geworden, die zoo deerlijk in de verbasterde uitspraak welke men zoo baldadig als dom, in eene algemeene Staatsverwarring en omkeering, door heeft gedrongen, mishandeld is. Zy behoort derhalve van den aanvang af, wel aangewezen, wel waargenomen, wel geeigend te worden; en het is alleen ten aanzien van eene opvolging van woorden in een redeverband, dat de Prosodie by de Syntaxis gevoegd worden, of ten aanzien van Poëzy en Oratorie, die niet tot de Grammatica behooren, maar haar onderstellen, afzonderlijk en achter de andere deelen der Spraakkunst haar plaats hebben kan. Na deze algemeene Inleiding zullen wy tot de byzondere Deelen der Grammatica overgaan, en daarin, naar het algemeene gebruik, met de zoogenoemde Orthografie in dien uitgebreiden zin der benaming, waarin zy het uitdrukken der taal beide door 't geluid en door 't schrift bevat, aanvangen. |
|