Geschiedenis des vaderlands. Deel 2
(1833)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDiederik den V.Deze nog een kind zijnde en onder voogdij zijner moeder, moest noodwendig de prooi worden dier geweldige tegenpartij, die zijn oom en vader zoo kloek en heldhaftig gefnuikt hadden, maar die echter gants niet vernietigd was. De Keizerin werd welhaast (1062) van de voogdij harer zoon ontbloot, en na haar de Bisschop van Augsburg, en het Rijk nu op naam des Keizers, door verscheiden Bisschoppen en eenige weinige andere Vorsten of Grooten bestierd. Inzonderheid was Anno Aartsbisschop van Keulen het hoofd of de ziel dier partij, die nu boven dreef, hij die ook in 1058 een voornaam deel in de krijgstocht tegen Holland gehad, en zich meester van des Keizers persoon gemaakt hadGa naar voetnoot2. | |
[pagina 25]
| |
Dertien jaren oud zijnde, deed men dit knaapjen in 1064 bij twee bijzondere giftbrieven van 30 April en 2 Mey aan den Utrechtschen Bisschop wegschenken of uitgeven: α. ‘het geheele Graafschap, in Westflinge en langs de Rhijnoevers gelegen, die Graaf Dirk (versta den III) bezeten had, met de Abtdij van Egmond daarbij behoorende.’ β. En ‘een aantal goederen, wijd en zijd van Petten tot aan de Maas toe verspreid, als welke gemelde Graaf Diedrik en zijn twee zoons Dirk en Floris der Utrechtsche Kerk onrechtvaardig ontweldigd hadden.’ γ. Zoo als ook ‘het geheele Graafschap in Holland; met al wat tot de Koninklijke schatkist behoort;’ en daar boven nog: δ. ‘het Leengoed 't welk Graaf Unrich van Bisschop Adelbold plach te houden en na hem door Godizo, en vervolgens door Diderik zoon van Bavo bezeten was.’ Zie daar nu den Bisschop van Utrecht zoodanig verrijkt, dat er voor den erfgenaam van Floris I weinig overblijft. Maar hoe begreep men aan 's Keizers zijde, de beschikking over dat alles te hebben? - Was het eene te niet doening van het vorig verdrag (1018) Zoo had dit herroepen moeten worden, en zoo kon er ook niet meer weêr gegeven worden dan er bij dat verdrag wegens Utrecht afgestaan was. Was het, dat men de opvolging van Floris aan zijn broeder wraakte, en het Leen van Holland met de dood van Diedrik III aan het Rijk terug gevallen achtte; waarom dan niet over het geheel beschikt? - | |
[pagina 26]
| |
Het koomt mij voor dat dit waarlijk geschiedt, en dat geheel Noord-Holland hier gegeven wordt onder den naam van het Graafschap in (d.i. over) Westflinge, en, ad oras Rheni; en Zuid-Holland onder den naam van het Graafschap in (d.i. over) Holland: weshalve dan Holland niet is het zoogenaamde eiland waar Dordrecht op gebouwd was, (en dat Holtland geheeten zou hebben) maar geheel het Zuidelijk gedeelte tusschen Maas en Schelde. Hetgeen zekerlijk toen en reeds lang te voren (en mogelijk wel van den Rhijn af) als huydecoper wil, dezen naam van Holland gedragen heeft, die eerst naderhand en alleen door buitenlanders of afschrijvers met Holtland vermengd en verwisseld is. Men heeft dus zekerlijk Floris recht van opvolging niet willen erkennen, en (in der daad) het is niet bewijsbaar, dat het broederen erfrecht in Leen toen reeds gevestigd was. Het gebruik bracht wel meê dat de Keizer des kinderloos gestorvenen Broeders leen aan den anderen broeder gaf (en dit was den Keizer zelven 't best gelegen), maar het stond aan hem, dit te doen of te laten. Hier liet men 't uit haat tegen den vader en zijn verstorven zoon (de twee Diederijken). Dit was kwaadaartig, maar echter consequent gehandeld en overeenstemmig den grondslag dien men ten Hove aannam. En zoo doet het ook een oude Kronijkschrijver (in matth. Anal.) voorkomen, als hij zegt dat de Keizer per modum restitutionis et partei Commissi Episcopo donaverat Comitatum Hollandiae, Abbatiam Egmundae, Comitatum omnem in Westflinge etc. [dat de Keizer aan den Bisschop, bij wijze van | |
[pagina 27]
| |
teruggave en gedeeltelijk als verbeurd goed, geschonken had het Graafschap van Holland, de Abdij van Egmond, het geheele Graafschap van Westflinge enz.]
Geertruid, Graaf Diederiks wedúwe, huwde in 1063 aan Robert, den jonger zoon van Graaf Boudewijn V van VlaanderenGa naar voetnoot1, dien men, omdat hij de weduwe van den Frieschen Graaf Floris trouwde, den Fries noemde, 't geen in Vlaanderen nog synonym van den Hollander was. Dit huwlijk was zoo zeer ten genoegen van zijn Vader, dat deze hem 't Wester-Zeeland met Aalst en de vier Ambachten geheel overgaf. Holland kreeg aan hem zulk eenen dapperen beschermer dat Bisschop Willem voor een tijd van zijne eischen afzag en in pelgrimaadje naar 't H. Land ging. Ita wagenaar. Ohe! [Aldus wagenaar. Jammerlijk!]Ga naar voetnoot2. Naauwelijks echter was Boudewijn V dood, of zijn zoon, Roberts Broeder, wilde manschap van hem, | |
[pagina 28]
| |
en viel in Zeeland. Robert gaf goede woordenGa naar voetnoot1, maar 't moest tot een treffen komen, waarin Boudewijn omkwam, en de Vlamingen in de vlucht geslagen werden. Robert maakte toen aanspraak op Vlaanderen, aangezet door vele Edelen, wien Richilde, zijns broeders weduwe, die de voogdij over haar zoons Aarnoud en Boudewijn aannam, (kluit, p. 54-69) door haar eigendunkelijkheid zich gehaat had gemaakt; en schoon Koning Filips van Vrankrijk als Leenheer haar wilde handhaven, de partij van Robert was sterk genoeg om des Konings macht in een veldslag te vernederen, en hij viel Robert toe. Richilde zocht toen heul bij den Keizer, ook Leenheer van een gedeelte van Vlaanderen, die juist te Luik Rijksdag hield. Deze trad geredelijk in haar belang, en besloot Vlaanderen aan te tasten, terwijl hij tevens aan Godevaart met de bult, als Hertog van Lotharingen opdroeg, Holland in 's Bisschops handen te stellen. De Vlaamsche veldtocht liep ongelukkig af: de partij der Edelen, die tegen Richilde waren, won een veldslag, waarbij Robert tegenwoor- | |
[pagina 29]
| |
dig was, en het was met het recht van de Weezen voor wie zij zich kweet, gedaan. De Bisschop, om Godevaart tot dubbelen ijver te verplichten, gaf geheel de gift, die hem van den Keizer geschonken was, maar nu genomen stond te worden, aan den Hertog in achterleenGa naar voetnoot1. Deze overviel de Hollanders, die zonder Hoofd waren en geen oorlog vermoedden, en die ook bovendien zoo weinig met Roberts regeering verkuischt waren, dat zij het ruim zoo aanzienlijk voor zich rekenden, onmiddelijk onder den Hertog van Lotharingen, den zoon van Graaf Diederiks bondgenoot te staan, dan onder een Vlaming, wien zij verachtten en in geenen opzichte een goed hart konden toedragen. Zij deden dus een geringen tegenweer, of onderwierpen zich als van zelven. Reeds was hij meester van Zuid-Holland en tot Leyden doorgedrongen, eer Robert herwaart kwam, en een leger gevormd had. Bij den eersten wederstand dien hij deed, werd hij geslagen, en genoodzaakt met zijne gemalin en stiefkinderen naar Vlaanderen te vluchten. Eerst bij de Friezen werd ernstige tegenweer gedaan; en in Alkmaar zag Godfried zich van dezen, gedurende negen weken belegerd, en op 't punt van vermeestering gebracht, wanneer Bisschop Willem hem eindelijk ontzette. Hij veroverde toen ook West-Friesland, en bouwde vervolgens een sterk slot aan de Vliet, 't geen de stad Delft geworden is. | |
[pagina 30]
| |
Vier jaren of daaromtrent was hij als des Bisschops Leenman, in het bezit van zijn Graafschap; als hij, na het Kersfeest te Utrecht gevierd te hebben, en op zijn nieuwgesticht slot terug gekeerd te zijn, aldaar, bij een zelfde gelegenheid als Koning Sanche in den Cid van guillem de CastroGa naar voetnoot1, met een hooivork van onder in 't ligchaam gestoken werd en dus omkwam. Men wil dat de dader een kok of bediende van den jongen Graaf Diedrijk of van Robert geweest zij, en geeft hem den naam van GizelbertGa naar voetnoot2. Dit gebeurde op den 26sten Februarij 1076 te Delft, (volgens anderen, te Antwerpen)Ga naar voetnoot3. Wat Robert betreft: sommigen doen hem niet daadlijk naar Vlaanderen, maar naar zijn schoonvader in Saxen vluchten. Hoe het zij: Robert, die door den slag tegen Koning Filips Vlaanderen behouden had, was echter de overwinnaar niet. Hij werd er in gevangen genomen. Maar zijn neef Aarnout kwam er in om, en Richilde werd aan Roberts zijde gevangen, tegen wien hij derhalve werd uitgewisseld. En Filips, nu door Aarnouts dood vrij van den Leenheersplicht om zijn Leenman te handhaven, daar de broeder-successie nog geen recht was, deed Richildens anderen zoon geen ongelijk, met het leen aan Robert, tamquam cuilibet extraneoGa naar voetnoot4 te geven. | |
[pagina 31]
| |
Meierus wil, dat Boudewijn de VI vredig en te Oudenaarde (1070) op zijn bed gestorven is, en vóór zijn dood de voogdij zijner kinderen (tusschen wie hij Vlaanderen en Henegouwen verdeelde) aan zijn broeder Robert besprak. Maar dat Richilde zich die feitelijk aantrok, waar uit de oorlog ontstaan zou zijn; dewijl de Edelen 's Graven uitersten wil gehandhaafd wilden. Op deze wijs zou Robert dan om de voogdij gestreden hebben, en eerst na den dood van Aarnout (zijn' Neef) naar het Leen gestaan, als toen opengevallen. Zeker, schoon er gene testamentaria tutelaGa naar voetnoot1 was, de agnatus proximusGa naar voetnoot2 werd tutor, zelfs vóór de moeder; maar de Leenheer was over- of oppervoogd, en kon weeren wien hij wilde, en hij schijnt Robert liever geweerd dan bevestigd te hebben: vooral, daar de moeder ook admissibel was! Kluit (schoon een groot voorstander van Robert) doet hem eerst nog eens uit Vlaanderen, door Richilde, met Godfrieds benden gesterkt, verjagen, eer Godfried in Holland valt. En als hij daarna uit Holland vluchtte, door de Edelen aanzoeken, met belofte van hem in Vlaanderen te ondersteunen. Waarna dan de slag tegen Koning Filip plaats heeft. En zeker, de zaak hangt dus beter samen.
Bisschop Willem van Utrecht stierf twee maanden na zijn Leenman Godfried, en werd van Koenraad opgevolgd. Hij had tot bevestiging van zijn nieuw | |
[pagina 32]
| |
verkregen land, tegen de Zeeuwen of Vlamingen, aan den mond van den IJssel een slot opgericht, dat den naam daar van voert; maar het niet voltooid hebbende, bouwde Koenraad het af, en lei daar een sterke bezetting in. De jonge Graaf Diedrijk echter was intusschen tot volle jongelingschap gekomen, en met behulp van zijn stiefvader en van den Koning van Engeland (Willem van Normandye, de overwinnaar) die Roberts zuster Mathilde tot Gemalin had, een genoegzame macht vergaderd hebbende, zeilde en trok hij ter bestorming van dit Kasteel IJsselmonde, waar in hij na een bloedig gevecht op de Merwe, den Bisschop Koenraad gevangen nam. Hij verbrandde dit slot tot den grond, en ontsloeg den Kerkvoogd, op zijn woord van hem Holland niet meer te betwisten. Met open armen in geheel het gewest ontfangen en ingehaald, was hij spoedig in 't vaderlijk bezit en gebied hersteld, en regeerde gelukkigGa naar voetnoot1. Hij nam ter vrouwe Odelheide of Adelheide, ook een dochter eens Hertogs Herman (of Fredrik) van Saxen, bij wie hij een zoon verwekte Floris genaamd, en ontsliep 1091. Wij hebben aangemerkt dat zijn zuster Berta Koningin van Frankrijk was: ook zijn halve zuster, in tweede echt zijner moeder bij Robert verwekt, Adela genaamd, werd Koningin, als aan Koning Kanuut van Denemarken gehuwd. |
|