De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Dichter en natie]Nog ééne vraag, ten besluite van deze onze beschouwing van Willem Bilderdijk, allereerst hier als dichter, ligt ons op het hart. Van waar toch èn by den tijdgenoot, èn by een later geslacht, immers tot op dit oogenblik, eene zoo algemeene miskenning van den man, gelijk wy hem uit zijne werken schetsten, van zoo hooge dichterlijke gestalte, van zoo zelden geëvenaarde gaven? Alles, ook het meest onregelmatige en vreemde, heeft zijne dieper liggende oorzaken, welke op te delven eene taak is, voor de kennis èn van den mensch èn van de kunst vol aanbelang en vol aantreklijkheid. Maar ten aanzien van de vraag, die wy hier ons voorstelden, behoeven wy voorwaar zoo zeer diep niet te gaan. De miskenning van Bilderdijks grootheid ligt eenvoudig in de vooroordeelen zijner natie. Of zoude het niet, in de eerste plaats, juist dat groote, dat buitengewone zijn, dat by een volk, als het onze werd, eerder afstoot dan aantrekt? Men is over het geheel hier niet gediend met het geen al te hoog uitsteekt,Ga naar voetnoot* - niet gediend (ten zij er een tastbaar, we- | |
[pagina 364]
| |
zenlijk, dat heet stoffelijk, nut aan verbonden is) met dat uitmunten in velen boven velen.Ga naar voetnoot* Allerminst misschien op het gebied der Dichtkunst! Niet, dat reeds van ouds en ook nog het Nederlandsche volk niet gezet, niet zoet (als men eertijds zeide) op poëzy is. Maar men heeft ze thands gaarne noch zoo hoog, noch zoo diep. Zelfs de meest populaire dichter kan ophouden populair te zijn, wanneer hy (waarlijk bezield en geboren dichter) ophoudt binnen het bereik van de menigte te blijven, en niet eindeloos hooger te streven dan aandoenlijke gemeenplaatsen over het goede der verdraagzaamheid, de deugd en het geluk in de hutten, de last eener kroon, de onbetrouwbaarheid van eenen troon. Bleef voor den dichter Bilderdijk eenig beter onthaal te wachten in de hoogere rangen der Maatschappy in zijn land? - in die rangen, die overal elders, die vooral in Engeland en Frankrijk, door hunne ingenomenheid in de eerste en hoogste plaats met eigen nationale taal, wederkeerig op nationale taal en letterkunde een zoo machtigen invloed oefenen? Helaas! wy kennen van ouds in dit opzicht (behoudens personeele uitzonderingen, en die uitzonderingen voorzeker schitterend!) onze Nederlandsche aristocratie, en hare ingenomenheid van jongs af met het bui- | |
[pagina 365]
| |
tenland. Niemand ongetwijfeld kan minder geneigd zijn dan wy, om voorby te zien hoe, onder de gezegende of weldadige uitwerkselen der herleving van Evangelie en Geloof by een deel onzer hoogere klassen, eene meerdere waardeering ook van Nederlandsche taal en poëzy gerekend mag worden; en hoe, om slechts eenige uitnemendheden te noemen, de verzen èn van Beets èn van ten Kate èn van Bilderdijk in deze laatste jaren in die kringen by name ingang en eere gevonden hebben. Maar zoo was het in de dagen zelve het zij van de Freule de Lannoy, het zij van Bilderdijk, toch wel in ons land niet gesteld. Welaan dan! de geleerde, de met klassieke Kunst en Oudheid officieel vertrouwde wereld? - Ook aldaar schijnt voor geesten, gevormd als Bilderdijk door die Oudheid, juist nu, na zijnen dood, op waardeering of handhaving naauwlijks te hopen. Het zijn de dagen niet meer der Grotiussen, der Franciussen, der de Bosschen, toen de eerbied voor de poëzy der Ouden te rug werkte in hoogschatting en vereering van eigen vaderlandsche Vondels, uit deze bron gedrenkt. Thands, voor zoo ver niet alle esthetische gevoel verslonden is geraakt in negative en destructive, op zijn best conjecturale kritiek, blijft er ter naauwernood voor de modellen zelve van Griekenland en Italië, hoe veel te minder voor hunne discipelen, eene plaats van we- | |
[pagina 366]
| |
aant.zenlijke eere over. Of leven wy niet in tijden, waarin mannen van achtbaren naam en beproefde geleerdheid de leer verkondigden, dat by ongeluk en tot ons ongeluk de toevallige éénheid van Ilias en Odysséa ons eene Romeinsche Eneïs, en, na en door haar, geheel een sleep van epische gewrochten berokkend heeft? - Ligt wordt het Bilderdijk nog eenmaal van dien kant als éénige verdienste aangeschreven, dat hy zijn Epos niet voltooid heeft! De waardeering van Bilderdijk, ook als dichter, by de mannen van de Tijdschriftpers in zijne eigene dagen zagen wij. Deden of doen hem hunne opvolgers na zijnen dood meerder recht wedervaren? - Zy b.v. voor wier kunstkeurend oog de horizon zich niet verder uitstrekt dan het gesternte van Jean Paul, hoogstens van Schiller, van Goethe naauwlijks? - Eén Tijdschrift voorzeker, na het ondergaan van Bilderdijks levenszon opgegaan, beloofde by zijne aanvangen betere dingen. Opgericht door mannen van smaak, van oordeel, van eigene oefening en ondervinding op dichterlijk grondgebied, scheen zijn program te zijn eene niet onvoorwaardelijk, niet roekeloos, niet onbedacht en onbekookt bewonderende, maar dan ook zuivere, onpartijdige, billijke kritiek. Wat werd er van, by het veld winnen van de afgodery met den geest des tijds, met de taal en kunst van den vreemdeling, by de toeneming voor- | |
[pagina 367]
| |
al van eene even ondichterlijke als onchristelijke Wetenschap? Van Bilderdijk, den Christendichter by uitnemendheid, meer en meer verwijdering, vervreemding, afkeer. - En ook aldus, hoedanige kritiek? Op het hooge standpunt, dat deze richting zich eerlang geroepen achtte in te nemen, moge het beneden haar geweest zijn, warm te worden of te bewonderen! Ook aldus kon hare houding eene edele, eene waardige geweest zijn. Den naam van Bilderdijk had zy kunnen ontrukken aan de, naar haar oordeel, overdrevene ovatiën eener schare van opgewondene discipelen en bewonderaars, - maar dan ook aan de beet van grove en onbevoegde bestrijders, onedele benijders. Zy had toch hier niet te doen met een troetelkind van het Algemeen by zijn leven, over het welk nu na den dood het recht der kritiek moest geoefend worden. - Zy had, in één woord, een rechtvaardig, een onpartijdig oordeel kunnen geven, ondernemen althands! - Wat van dit alles heeft de kritiek van dat fiere jonge Holland geleverd? Kniebuigend voor Goethe, wierookend voor Shakespeare, hoofdknikkend voor Longfellow, is zy er eindelijk toe gekomen om den grooten Landgenoot òf te ignoreeren, òf met louter ironie, bittere Mephistophelische ironie, te bejegenen. Was het iets anders dan ironie, (het zal toch geene nog berispelijker schijnvertooning geweest zijn!) toen een der hoofdleiders van het hier bedoelde Tijdschrift | |
[pagina 368]
| |
in dezen tegen-Bilderdijkschen, tegen-Nederlandschen zin, met nederbuigende meêwarigheid den afgestorvene in zijn graf eens eindelijk rust zeide te gunnen in plaats van roem? - Was de toewensching waarheid uit de pen van éénen, die meer dan iemand des Dichters gebeente door (nimmer grootaartige oppositie, maar) zijdelingsche uitvallen, kleingeestige vittery, halven spot, ontrust heeft, en geene gelegenheid ligt verzuimde, het zij van een woord over Béranger, of van eene mijmering over wie en wat niet al,Ga naar voetnoot* om den wrevel lucht te geven tegen den doode, dien men wilde laten rusten? - Voorzeker, waar partijdigheid, onwil, willekeur, zich tot zulk eene hoogte vertoonen, daar kan men niet eens zich zelven meer begoochelen met die klanken van: objectiviteit! de kunst om de kunst! en dergelijken meer. - Wy weten het maar al te goed, dat Bilderdijk, schoon landgenoot, nog wel met zijne ouderwetsch klassieke, Homerische, Virgiliaansche, Pindarische poëzy eenige genade had kunnen vinden by de mannen van het Tijdschrift, had hy, in plaats van den Christus des Bijbels, Lamartines zinnelijk, Goethes humanistisch pantheïsmus dichterlijk gehuldigd, of, met verzaking van voorleden en toekomst, ter eere van het eenig wezenlijke heden, den lofzang | |
[pagina 369]
| |
aangeheven! - Maar dan (wy herhalen het!) dan heeft men, by een zoo volstrekte overgegevenheid aan dogmatisch vooroordeel, aan subjective indrukken en antipathiën, de bevoegdheid verbeurd om te spreken van het recht, van de plicht, van de conscientieuse roeping der Kritiek; - dan, waar het Homeren als Bilderdijk geldt, behoort men van de rangen der Aristarchen uit te gaan, om plaats te nemen in de gelederen van Zoïlus. |