De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[De mensch en de christen]Genoeg over den dichter, nog een enkel woord ten besluite over den mensch! Ook en allereerst als mensch zagen wy hem zonderling in alles, - maar wie zal aan geheel het karakter de geaartheid tevens van groot durven ontzeggen? groot, ook in zijne onverschrokkenheid tegenover medemensch en maatschappy, het zij uit kracht der heiligste overtuigingen, het zij (waarom ook hier de schaduwzijde niet aangewezen?) in de vaart dier heftigheid, bron zijner overdrijvingen hier en daar in opvatting en uitdrukking, maar tevens zijner heerlijkste uitstortingen in die hem eigene gantsch eenige taal, die men de dichterlijke noemt? Die heftigheid, - voorzeker heeft zy hem vele vijanden by tijdgenooten, by later opgewassene richters berokkend. Maar was zy daarom zijnerzijds eene liefdelooze? Behoefte om wèl, om dienst te doen (hoe ongunstig hy ook dacht over de menschheid, zoo als zy, van God vervreemd | |
[pagina 370]
| |
aant.geworden is) lag jegens elken medemensch in het bijzonder inderdaad op den bodem van zijn hart. Omgekeerd, lag dankbaarheid voor genotene weldaden in zijne ziel diep en duurzaam; maar weldaden te vergelden op kosten van de waarheid, op welk gebied dan ook, kwam niet by hem op, en een vers b.v. of gevoelen ook van den welmeenendsten weldoener goed te vinden, of niet te laken, waar hy zich tot een oordeel geroepen of gedrongen voelde, zon hem onmogelijk geweest zijn. Ook dit eigenaartige in zijn karakter heeft hem meermalen den schijn gegeven van een òf vergetelijken òf ongevoeligen vriend. Zoo was hy ook in zijne politieke overtuigingen en betrekkingen. Doch op dit punt heeft men hem bovendien van schuldige veranderlijkheid aangeklaagd. In zijn goed recht was hy toch, toen hy eenmaal zijne wezenlijke standvastigheid ten aanzien van politiek gedrag met een krachtig woord handhaafde tegen bekrompene en eenzijdige beschouwingen. In de belijdenis en handhaving van de groote beginsels is hy voorzeker zich zelven ook op politiek terrein steeds gelijk gebleven. Waar heeft hy ooit hulde gedaan aan de begrippen der Revolutie van zijnen tijd? Wanneer is hy ooit afgeweken van zijne huldiging der eenhoofdige regeering, het zij in den Grafelijken, in den Stadhouderlijken, of in den Koninklijken vorm? Heeft hy in den drang en | |
[pagina 371]
| |
aant.storm der tijden een oogenblik ook aan de Keizerlijke Oppermacht hulde toegebracht, wy hebben gezien onder wat voorbehoud. In elk geval gold het hier eerder eene vraag omtrent personen, eene vraag vatbaar om van meer dan ééne zijde, en naar gelang van het onderscheid van tijden en omstandigheden, beoordeeld te worden. Of is er niet, op elk zedelijk en natuurlijk gebied, eene bewegelijkheid die met onveranderlijkheid gepaard gaat, beide elkander veelmeer in evenwicht houdende, dan te niet doende? De zon weet de tijden van haren open ondergang door alle de saisoenen des jaars heen; - maar op geen ding toch is minder staat te maken dan op het al of niet helder schijnen van dat zelfde zonlicht in de lagere atmosfeer die ons omgolft. Zoo ook kunnen in den mensch hoogere beginselen onverwrikt blijven by schijnbare onregelmatigheid of wisseling in de toepassing op tijden of personen. Van wege, inzonderheid nog, die hem in zoo zeldzame mate eigene hevigheid in gevoel en uitdrukking, hebben het zij tegenstanders, het zij vreemdelingen ten aanzien van des Dichters innerlijk leven, evenmin het Christelijke van zijn gemoedsleven en streven ontzien of herkend. Het Christendom alleenlijk kennende of erkennende van de zijde zijner meer zachte en kalme uitwerkselen in het openbare leven van den belijder, hebben velen die belijdenis niet weten over een te brengen met zoo vele | |
[pagina 372]
| |
en herhaalde, aan murmureering grenzende klachten over lot en leven, waarvan in dicht en ondicht de schriften van Bilderdijk in donkere oogenblikken op zoo somberen toon en onbewimpelde wijze overvloeien. - Wie zal dergelijke uitingen en klachten, in haar zelve beschouwd, anders mogen dan veroordeelen? Maar iets anders is ze goed te keuren, iets anders ze te begrijpen, ze uit den aart van dien grooten innerlijken strijd tusschen geest en vleesch in den Christen te verklaren! Is het wonder, dat een geslacht, los geworden meer en meer van de kennis aan den ziels- en levenskamp van de mannen der aloude Christelijke bevinding, - de helden der Hervorming, - de voorbeelden des Bijbels, - zich geheel buiten hunne sfeer bevinden op het terrein en in de beoordeeling van den veelsoortigen kamp des Christens? Gingen zy, in plaats van met hunne sentimenteele, door de groote waarheden des Evangelies niet gesteunde, maar been- en merglooze Uren voor de eeuwigheid, liever met het manlijk, eenig waarachtig, en altijd levend woord des Bijbels te raad, zy zouden het kunnen weten, hoe Psalmisten en Propheten, hoe mannen Gods, aan de nageslachten tot voorbeelden van lijdzaamheid gesteld, in hunne worstelingen met den God huns levens, vaak in klachten, tot verwensching toe van de stonde hunner geboorte, zijn uitgebroken. Hebben zy zelve zich deswege | |
[pagina 373]
| |
voor God dan wederom verfoeid en in het stof geworpen, ook die strijd werd hun straks een aanleiding tot Godverheerlijking in zangen en hymnen van den diepsten, den verhevensten toon; - en hun God, in Zijne vergevende en rechtdoende liefde, bestrafte veel meer de betweters, die den lijder liefdeloos veroordeelden terwijl zy de rechten Gods schenen te handhaven, dan den klager en worstelaar die, te midden ook der hevigste aanvechting, toch aan dien God als aan zijnen God zich vasthield, al ware het ook van op der wanhoops rand. Wat Bilderdijk betreft, wie hem persoonlijk gekend, wie hem met eenige kennis van het Christelijk leven, ook nog na zijn moeitevollen weg op aarde, bestudeerd heeft, zal het, in den weemoed zijns harten, mijn onvergetelijken vriend Willem de Clerq gaarne nazeggen, wat hy eens aan het slot eener, naar zijnen aart, even zelfstandige als liefdevolle hulde aan den grootsten onzer Nederlandsche Dichters in plechtige eenvoudigheid uitriep. Wy maken, naar den aart onzer innige betrekking tot beide, de woorden van den altijd oorspronkelijken Improvisator, onder meer dan ééne aandoening, tot de onze:Ga naar voetnoot* ‘Waar veel te prijzen en te bewon- | |
[pagina 374]
| |
deren viel, daar kon ook het bederf, hetwelk op deze bezoedelde aarde, by alles wat groot en verheven is, gevonden wordt, niet ontbreken. Deden wy het licht uitkomen, ook de schaduw is dáár; zy is dáár tot onze leering, op dat wy ook hier zouden erkennen, dat in de gaven God verheerlijkt moet worden, niet de mensch, die, by alle zijne verkregene eigenschappen, toch steeds den grondtrek der zonde, die hy op deze wereld medebracht, blijft vertoonen. - - Indien dan ook zijne poëzy de bewijzen oplevert van het geen Gods genade aan hem gewrocht heeft, zy vertoont tevens de blijken van den afval en de zonde, gelijk de geheele natuur, die wy bewonderen, en die ons toch de deemoedigende waarheid predikt, dat wy stof zijn. En toch, niettegenstaande deze erkentenis, nemen wy afscheid van onzen Dichter in het vertrouwen, dat hy rust van zijnen arbeid, en dat Hy, die niet gekomen is om rechtvaardigen, maar om zondaren te roepen tot bekeering, ook hem zal belijden, door wien Hy, schoon ook in zwakheid, met standvastigen moed en in het midden van vele beproevingen, beleden werd. De lof van tijdgenooten is kort van duur, de toejuiching van het nageslacht onzeker; de lauwerkrans van den Dichter verwelkt: maar wie in den zoon gelooft, heeft het eeuwige leven.’ |
|