De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Laatste schriften]Ook van Haarlem intusschen gingen nog een tijd lang Zangen van Bilderdijk uit, van onderscheiden toon en tint. Midden bijna onder de drukten eener verhuizing binnen even genoemde stad (1828), nam hy de Metamorphosen van Ovidius ter hand, om daarvan eenige Boeken over te brengen, die eerlang onder den titel van Gedaantverwisselingen het licht zagen. Een diergelijk spel met de dichterlijke pen bracht, binnen den tijd van weinige dagen of uren (zoo als de Heeren Abraham en Jeronimo de Vries het in de Voorrede van het op hun verzoek bewerkte en met 's Dichters toestemming door hen uitgegevene Dichtstuk te kennen geven), eene overzetting tot stand van Euripides Saterspel: de Cycloop.Ga naar voetnoot* Tot dat zelfde tijdvak behooren de Spreuken en Voorbeelden van den Perzischen Dichter Muslih Eddin Sadi, getrokken | |
[pagina 351]
| |
uit zijnen Rozengaard, - eindelijk ook nog Spieghels Hartspiegel in nieuwer taal en dichtmaat overgebracht, onder geleide van een belangrijk Voorbericht over dezen oud-Amsterdamschen Dichter, en zijne half-Christelijke, half-Stoïsche geestes richting. - De Bundels, in de laatste vier jaren van des Dichters leven uitgegeven, zijn de hier reeds vroeger herdachte: Nieuwe Oprakeling, de Voet in het Graf, Naklank, Avondschemering, Schemerschijn, Nasprokkeling, en iets vroeger dan deze twee laatsten, de Vermaking en Nieuwe Vermaking, de eerste dezer naauw zamenhangende Bundels des Dichters beste tijden waard, al ware het slechts door het meer dan schoone vers: Jezus intrede te Jeruzalem: Niet op glinsterende wielen
Van een gouden praalkaros,
Niet in purpen koningsdosch,
Niet op vlammensnuivend ros
Dat op pluim en zadel trotsch
Huppelt op geleerde hielen,
En, van bruischend bloed verhit,
Schuimend knabbelt op 't gebit.
Niet omstuwd van lijfstaffieren
Met een schitterenden drom,
Onder 't tromp- en paukgebrom
Van een vorstlijk wellekom,
| |
[pagina 352]
| |
aant.Zwevende den Hofstoet om
Met ontplooide feestbanieren,
In den praal der majesteit, -
Maar in stille staatlijkheid.
Niet by 't myrrhe en mastiksmeulen
Onder 't krakend styraxblad,
Dat in 't zwaaiend wierookvat
Met een goudgevonkel spat,
Nadert hier zijn koningsstad
Op het needrig lastdierveulen,
Davids langbeloofde Zoon;
Hy, te groot voor aardschen throon!
De Nieuwe Vermaking zoo wel als de Schemerschijn munten uit door nog steeds prachtige overzettingen zoo van onderscheidene Psalmen als van het Lied van Mozes. Het Uitzicht op mijnen dood, ten jare 1829 voor vrienden gedrukt en niet in den handel gebracht, werd, na 's Dichters overlijden, op nieuw ter pers gelegd te zamen met een nog onuitgegeven vers tegen het tabakrooken, getiteld: het Nicotiaansche Kruid, en op die wijze algemeen verkrijgbaar gesteld (1832). Het Voorbericht, blijkbaar van een bevriende schoon ongenoemde hand (waarschijnlijk die van den Heer Maronier), bevat een veelzins belangrijk overzicht van het leven des Dichters. Onder den titel van Nalezingen verschenen een | |
[pagina 353]
| |
jaar later nog twee Deelen van nagelaten Dichtwerken uit zeer verschillende tijdvakken van 's Dichters leven, en van zeer onderscheiden gehalte. Prosaschriften van Bilderdijk, in dit laatste tijdperk zijns levens, en na zijnen dood, uitgekomen, zijn geweest de Korte Aanmerkingen op Huydecopers Proeve van Taal- en Dichtkunde (1828), - een taalkundig Geschrift over de Beginsels der Woordvorsching (1831), - straks eene overzetting van Redevoeringen des heiligen Oudvaders Chrysostomus (waarvan een enkele vroeger in de MnemosyneGa naar voetnoot* opgenomen), toen bezorgd door den Hoogleeraar Wap (1832). Wederom later (1833), twee Deelen met nagelaten Opstellen van Godgeleerden en Zedekundigen Inhond, - nog eene andere nalezing van prosastukken, bevattende Mengelingen en Fragmenten, in 1834 uitgegeven, waaronder een korte Levensbeschrijving des Dichters door hem zelven, doch die niet verder dan het tijdstip der uitzetting in 1795 gaat. Van de Brieven, in het licht gekomen in 1836 en 1837, en insgelijks van de Geschiedenis des Vaderlands door Prof. Tydeman met des Schrijvers en zijne eigene Aanteekeningen en Bijlagen uitgegeven (1832-1853), is hier reeds herhaaldelijk melding gemaakt. |