De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Na den storm]Als het gezicht eener nog woelende, maar langzamerhand bedarende zee na den fellen storm, - als dat van een naakten en als dorgeblaakten grond na het uitrazen van een verwoestenden brand, zoo eenigermate was, na de onvergetelijk bange dagen van de lente en zomer van 1810, het maatschappelijk leven, de huisselijke toestand van onzen Dichter, met weinige afwisseling gedurende die drie jaren der Fransche heerschappy over het Vaderland, toen, naast Parijs, met Rome en Hamburg ook Amsterdam eene der hoofdsteden was van het groote Keizerrijk. Geweldig was de schok geweest, somber zijne onmiddelijke gevolgen, smartelijk nog lang de naweën. En toch! by den te rug blik op geheel den toestand, waaraan de catastrofe | |
[pagina 255]
| |
van 1810 voor goed een eind gemaakt heeft, is de weldaad der Goddelijke Voorzienigheid allereerst in de verbreking zelve van dien toestand, niet te miskennen geweest, - door den fel aangevochten, maar straks ook wederom van erkenning en aanbidding van de wegen zijns Gods vervulden Lijder niet voorbij gezien geworden. Daar was in geheel dat drietal jaren der tusschenregeering van Koning Lodewijk, by alle de verademing en als verpoozing, die zy aan het van burgertwisten vermoeide Holland aanbracht, by al het welmeenende en edele van 's Vorsten streven om het hem aanbetrouwde volk gelukkig te maken, en den roem van het land te handhaven of naar vermogen te doen herleven, toch in schier alles eene blijkbaarheid van het factice van den geheelen toestand. En nu, by alle de wezenlijkheid der welwillendheid en gunst, die onze Dichter by den edelmoedigen Koning vond, - by alle de wederzijdsche hoogschatting van den Dichter voor den Vorst, de oprechtste verknochtheid aan zijn persoon en dien ten gevolge aan zijnen scepter, - in dat factice deelde ook eenigermate zijne betrekking tot een Fransch-Hollandsch hof, ja, ook die overstorting zelve met pensioenen, waarby de fijn gevoelende ziel des Dichters zich van een zeker pijnlijken nasmaak toch nooit vrijmaken kon. Zoo rijk dus ook, en voorwaar alles behalve schijnbaar of voorbijgaand, de dichterlijke arbeid van Bil- | |
[pagina 256]
| |
derdijk in dit tijdvak van betreklijke verademing geweest is, zoo is hem het tijdvak zelve met alle zijne liefelijkheden, met alle zijne lof- en eergenietingen, toch of het ware een soort van zomernachtsdroom geweest, waaruit wy de alles behalve vrolijke, en toch heilzame, ontwaking zagen. Fénélon heeft ergens in zijnen Télémaque een even zinrijk als aandoenlijk oogenblik in de lotgevallen van zijnen jongen held geschilderd. Het is het oogenblik, waarop de Wijsheid, die in de gestalte van zijnen Mentor hem overal begeleidt en bewaart, plotseling, om hem uit de bedwelmende en verleidelijke atmosfeer van het eiland van Calypso te redden, hem van den top eener rots afstoot in de zee, alwaar het schip eerlang in het gezicht is, naar hetwelk hy zich zwemmende zal moeten redden. Zulke oogenblikken zijn er, kunnen er zijn althands, in het leven zelfs van den meest gelouterden Christen. Een hoogere hand, schijnbaar hard en niets sparende of ontziende, verbreekt op eens de tooverkracht eener wereld, de begoocheling van een toestand, het gevaar ook van het zoo al niet ongeoorloofde toch niet oorbare, dat uit de voortduring, in niet meer herstelbare mate zou kunnen geboren worden. Het oogenblik der eerste gewaarwordingen moge pijnlijk zijn; de Christen (tot wien in zijn verbloemde taal de les van den Kamerijkschen Bisschop | |
[pagina 257]
| |
aant.gericht is) erkent, en bevindt, veelal reeds hier op aarde, dat de schok hem heilzaam, de afsnijding hem noodig geweest is. |
|