De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[In de dagen van Koning Lodewijk]Drie maanden had dan nu Bilderdijk in het genot van een hem wedergegeven Vaderland, onder het Staatsbestuur van een Raadpensionaris geleefd, toen Napoleon aan Holland eenen Koning schonk in den persoon zijns Broeders, den Groot-Condestabel van het Keizerrijk. Men moet wederom onzen Dichter zelven de eerste kennismaking met dien nog jeugdigen en welmeenenden Vorst, en menige bijzonderheid uit zijn verder verkeer in de koninklijke omgeving, in zijne Brieven wederom zeer bepaaldelijk aan de Vries, hooren verhalen. Wy mogen ons hier vergenoegen met de mededeeling, door des Dichters eigen hand, van de eerste aanleiding, die tot een zoo aanmerkelijke lotverwisseling in zijn aardsche loopbaan gegeven werd. Hy beschrijft die, onder dagteekening van den achttienden Augustus 1806 te Leyden, te midden van een menigte andere aangelegenheden van zijn dichterlijk, geleerd, en | |
[pagina 183]
| |
maatschappelijk leven, aldus:Ga naar voetnoot* ‘Ik zal de orde van uwen lieven brief volgen. By de Maatschappy van Letterkunde zaten wy n.b. met ons twaalve. En niemand die de complimentcommissie op zich wilde nemen, schoon wy allen begrepen, dat zy plaats moest hebben even als zy by de Maatschappy van Haarlem reeds zoo goed als besloten was. De een had soortgelijke Commissie in eene andere betrekking afgelegd, de ander kende, quasi, geen Fransch genocg, de derde had om zijne hooge jaren toezegging van vrijstelling van alle functiën gekregen. Vier bleven er over, die in effekte geene redenen te allegueeren hadden, dan dat zy er geen zin in hadden, en deze vier moesten er dus wel aan. Onder dezen was uw Vriend, die by de uitvoering der Commissie zeer verwonderd was, zich daar ter plaatse zoo bekend te vinden, en door een toeval vooraf een gesprek met den Koning had, zonder hem te kennen, het geen schijnt iets toegebracht te hebben om eene goede opinie van hem te geven, ten minste zijn openhartigheid en afkeer van verbloeming van gevoelens rijkelijk aan den dag lei. 't Gevolg daarvan was, het zeggen: Il est franc comme on doit l'être, en een blijk van achting en welwillendheid, die ik noch verwacht noch gebuteerd had.’ Straks volgden elkander allerlei blijken van 's Konings | |
[pagina 184]
| |
aant.welbehagen in den nieuwen Onderdaan op. Niet alleen werd hy tot het schrijven eener Hollandsche Spraakkunst, bepaaldelijk ten behoeve van vreemden, op ruime voorwaarden uitgenoodigd, maar ook straks tot het geven van onderwijs aan den Vorst zelven in de kennis der taal van zijn volk. Daartoe werd hem dadelijk een vertrek in het Paleis aangeboden. Eerlang volgde een aanstelling tot Bibliothecaris, welk plan evenwel, by het nog al veranderlijke van inzichten en indrukken zoo by den Koning als by den Dichter, voor wederom anderen plaats moest maken. In wederom een volgend jaar wilde de Koning, by de oprichting van een Nederlandsch Instituut, vooral geen Bilderdijk missen onder de sieraden van dit nieuwe Geleerde Lichaam. Aan gunsten van allerlei aart in het tijdelijke ontbrak het evenmin, in zeker opzicht (het zal ons later blijken) te min: een pensioen, telkens even rijkelijk als gratieus vermeerderd, - woningen, buitenverblijven, allerlei gemak, meer dan den Dichter, ook om de ongestadigheid van zijn gezondheid en het gevoelige van zijn gestel, veelal lief was, tot zijne beschikking gesteld! Weigerde of onttrok zich op een of ander punt de Dichter, dan was het van de zijde des Konings altijd wederom, met sparend en vereerend geduld: ‘Goed! maar ik had het wel gemeend. Leef, waar en zoo gy wilt, en ik ben te vrede, mits gy het maar | |
[pagina 185]
| |
aant.zijt.’Ga naar voetnoot* Of wel: ‘Bekommer u om niets, arbeid alleen voor den roem van uw vaderland.’ Die welwillendheid verwondere niet! Zy was natuurlijk in een Vorst die, in een eerste plaats, reeds dadelijk hart toonde te hebben, in het geheel, voor vrienden, trouwe vrienden van het uitgedreven Stamhuis, - vrienden, zoo als Bilderdijk in het bijzonder, die èn voor èn na zijne toelating tot des Vorsten gunst en intimiteit, van zijne gevoelens en denkbeelden omtrent het huis van Oranje wel geen geheim maakte, maar daarvoor èn in het openbaar èn in des nieuwen Konings tegenwoordigheid steeds onbewimpeld en ridderlijk uitkwam. Voorts Franschman, en in die hoedanigheid beminnaar van geestigheid, van gevatheid, van snedige reparties, niet afkeerig zelfs, gelijk onze Hollandsche verstandigheid, van paradoxen, van wat men zelfs bizarre invallen mocht heeten, schiepen èn de Koning èn zijne Fransche omgeving groot behagen in het onderhoud van een man, die in zoutige woorden schoon altijd beleefde vormen, met zijn incorrect maar, ook in hunne schatting, recht gespierd Fransch, op elk gebied van wetenschap, van kunst, van smaak, zoo veel nieuws en belangwekkends wist in het midden te brengen, - voor de taal en Letterkunde en historie van zijn volk zoo moedig en overtuigend recht vroeg. | |
[pagina 186]
| |
Zelf, bovendien, lijdende in lichaam en gemoed, kon de Vorstelijke Vreemdeling ook voor den smart- en weemoedstoon van den Nederlandschen Dichter medegevoel hebben. Eindelijk, zelf in zijne mate Dichter en Schrijver, achtte hy een talent en genie als dat van eenen Willem Bilderdijk eene parel aan zijn eigene kroon en die van Land en Volk. Gelijk hy zich dan ook niet schaamde, eens in een intiemen kring aan zijn hof eene proeve te geven zoo wel van zijne waardeering van den Dichter, als van zijne eigen vorderingen in het spreken van de taal, waarin hy door hem onderwezen werd, met het toebrengen van een' naïven maar nadrukkelijken dronk Aan Mijnheer Bilderdijk,
De glorie van mijn rijk!
Is het wonder, dat een hart als dat van Bilderdijk ook niet in latere dagen, by (hoe zou het anders?) altijd beproefde trouw en liefde voor Oranje, dien edelmoedigen Beschermer in zijne zangen ooit of immer vergeten heeft? Is het vreemd dat, overstelpt door het gevoel van op zulk een wijze toegebrachte weldaden, maar nog veel meer door het geen hy in het bijzonder ook voor zijn Vaderland zich altijd had voorgesteld van het denkbeeld eener monarchale regeering, de Dichter in zoo rijk eene verscheidenheid van poëtische vormen den edelen Vorst | |
[pagina 187]
| |
aant.bezongen en gehuldigd heeft, met uitdrukkingen, die uit ieder ander gemoed zeer ligt van Vorstenvleizucht hadden kunnen verdacht worden. Maar wat soort van vleier Bilderdijk aan de hoven geweest is, heeft elders de uitkomst wel doen blijken, en zijne levensgeschiedenis openbaar gemaakt! Ten aanzien van Koning Lodewijk kon het wederom de Vries getuigen, die het meer dan eens plach te verhalen, hoe hy (de Amsterdamsche burger) zich naauwlijks van lachen kon weêrhouden by de plechtstatige buigingen en vormen uit den tijd van Lodewijk XIV (gelijk hy zich uitdrukte), waarmede Bilderdijk gewoon was den Koning te naderen en toe te spreken, maar - hoe hy tevens zich meer dan eens het hart vast hield by het aanhooren der vrijheid, waarmede de Dichter dan ook niet schroomde, by gelegenheid waarschijnlijk van audientiën des Instituuts, wat hem in het belang van Waarheid, Recht, of Wetenschap op het gemoed lag, koen en krachtig te uiten. Daar is zelfs een oogenblik geweest, dat die groote vrijmoedigheid eene soort van ongenade scheen te moeten uitlokken. Althands omtrent het gevolg van zeker gesprek met den Vorst, waarby nog wel het misverstand aan de zijde des Dichters gelegen had, schreef hem iemand uit Utrecht: ‘Ieder ander zou het niet straffeloos gedaan hebben: maar de Koning verstaat rede, en U onderscheidt hy zeer.’ Als hy zelf dit | |
[pagina 188]
| |
aant.voorval (in 1808) aan de Vries in weinige regels mededeelt, laat hy er deze woorden onmiddelijk in den Brief op volgen: ‘Ik ben te na aan 't graf, om niet te zeggen waar 't op staat; schoon, recht uit gezegd, het ongelijk aan mijne zijde was, die niet recht de meening begrijpende, oorzaak gaf tot een zeer onaangenaam ding.’Ga naar voetnoot* Waar het Hoofd van den Staat het voorbeeld geeft der vereering, daar blijft de navolging of nagalm doorgaans niet uit. Bilderdijk wat men populair noemt te maken, het zij by een Hollandsch Publiek of by een Hollandsch hof, vermocht zeker zelfs een hoogschatting als die van Koning Lodewijk niet. Toch is het waar, dat aan Bilderdijk nooit zoo vele blijken van hulde of waardeering zijn toegekomen, als in het drie- of viertal jaren der tusschenregeering van den buitenlandschen Vorst. Zoo onbekend met hetgeen er in de wereld, in het gemoed van menschen, omgaat, is de Dichter, was voorzeker althands Bilderdijk niet, om alles wat hem in die dagen van eer of vriendelijkheid van de zijde zijner landgenooten te beurt viel, in zijne eenvoudigheid aan persoonlijk veroverde welwillendheid toe te schrijven In voegzame, maar niet onduidelijke termen deed hy het eens aan zekere geleerde Maatschappy, die hem haar lidmaatschap aanbood, gevoelen, hoe deze eer hem | |
[pagina 189]
| |
als blijk van deelneming of herinnering welkom en aandoenlijk had kunnen zijn in de tien jaren zijner vreemdelingschap, maar in de gegevene omstandigheden niet anders mocht beschouwd worden, dan als een daad van deferentie jegens den Koning, waaraan hy voor zich by de toeneming zijner jaren en werkzaamheden thands geen gevolg meende te moeten geven. Niet elke hulde van landgenooten intusschen werd door hem in dat licht beschouwd. Tegenover de onverschilligheid der menigte in hoogere of mindere kringen, tegenover de ongunst bij velen nog, die op grond van vroegere of latere het zij herinneringen, het zij geruchten, zich een recht verkregen achtten om zich zelve van hem, om hem van alle invloedgevende betrekkingen verwijderd te houden, stond streelend en hartverkwikkend wederom de blijdschap van niet weinige oude vrienden en hoogschatters over. Aandoenlijk was hem zijnerzijds in hooge mate het wederzien van weldoeners zijner vroegste jeugd, als Dr. Joannes Verschuur, die weinige maanden na des Dichters te rug keer in het Vaderland overleed, en in een dankbaren Lijkzang door hem herdacht is, - van oude vrienden als Uylenbroek, wien hy insgelijks een treffend Rouwlied wijdde. Het is by deze gelegenheid (in 1809), dat aan den destijds jongen Dichter van 's Gravenweert het voorrecht van Bilderdijks kennismaking te beurt viel, een | |
[pagina 190]
| |
voorrecht, door den lateren Vertolker van Homerus in Nederland steeds warm en getrouw op hoogen prijs gesteld. By of in de plaats der oude vrienden, kwamen niet weinig nieuwe hoogschatters, met den balling òf allengskens verzoend, òf reeds vertrouwd door zijne Schriften. Met betrekking tot velen dier vrienden was het destijds als een soort van bestand, tusschen de tijden der politieke verschillen van vóór 1795 en die van den lateren onwil het zij ter zake van Godsdienstige overtuigingen, het zij van Staatsrechtskundige gevoelens. Te Leyden, in den Haag, te Amsterdam, telde hy onder de aanzienlijksten op het gebied van Poëzy en Wetenschap, warme hoogschatters en vrienden: nevens de broeders Abraham en Jeronimo de Vries, een Jeronimo de Bosch, den beroemden Latijnschen Dichter, hun Oom, wiens naamgenooten van ouds groote betrekking hadden op onzen Dichter, en die hem ook zelf allerlei blijken van zijne vereering en hartelijke gezindheid gegeven heeft,Ga naar voetnoot* - een achtbaren Meinard Tydeman, by Bilderdijk om zijne ontzachlijke geleerdheid hoog gewaardeerd, maar nog ruim zoo zeer om zijn hart, Godsvrucht, karakter, en tot in het derde geslacht in zijnen stam voortgeplante vriendschap en liefde voor den zwaar beproefden en fel miskenden Dichter, - een | |
[pagina 191]
| |
Hinlópen, wiens welkomstlied door Bilderdijk tot zijne en veler droefheid eenen weêrklank moest vinden in een RouwzangGa naar voetnoot*, - een Herman Bosscha, wiens lof in een klassiek Latijnsch dichtstukjen met een niet minder sierlijk Hollandsch beantwoord werd,Ga naar voetnoot† - een Brugmans, van wiens genie onze Dichter èn toen èn later zijnen hoogen dunk meer dan eens met warmte heeft uitgedrukt,Ga naar voetnoot§ maar die hem in die dagen (zonder het natuurlijk te bedoelen) een geweldigen slag op het hart gaf, toen hy (men begrijpt naauwelijks hoe het mogelijk is geweest, anders dan in het belang van Bilderdijks tijdelijk bestaan!) eens den raad gaf, om de carrière der letteren te laten varen en een post te vragen.Ga naar voetnoot** Overigens was er by al wat hart had voor hooge klassieke poëzy by zoo grooten rijkdom van wetenschap en geest, slechts ééne stem over de voortbrengsels van Bilderdijks dichterlijken arbeid van dien leeftijd. Het was voorzeker in de Nederlandsche geleerde wereld, en by name te Leyden, toen nog de tijd niet, dat hooggeplaatste of hooggevierde namen in de wereld van Wetenschap en Letteren, ten spijt van Hesiodus, Lucretius, Virgilius, en in tegenspraak met Goethe zelven, het Leerdicht uit de kringen der poëtische wereld hadden verbannen, - op de ontdek- | |
[pagina 192]
| |
king van (wie weet?) een gyrobank of crédit mobilier te Athene meer prijs hadden gesteld dan op die van nieuwe schoonheden of éénheidsblijken in Ilias en Odysséa, - de nog onrijpe vruchten van middeleeuwsche poëzy geplaatst hadden naast of boven de prachtigste gewrochten van antieke of moderne klassieke Kunst! Althands onder de toenmalige bewonderaars van, onder anderen en by name, de Ziekte der Geleerden onderscheidt zich schier door geestdrift van der Palm, (zal evenwel dat gezag by het jonge, schoon dan ook allengs vergraauwende Holland van eenige beteekenis zijn?) van der Palm, die ook (wy komen er op te rug) aan de uitgaaf der Ode op Napoleon een zoo bijzonder deel heeft gehad. |