De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Bilderdijk en Rutger Jan Schimmelpenninck]Doch eer wy de eerste ontmoeting van onzen Dichter met den pas ingehuldigden Koning van Holland verhalen, mag niet gezwegen worden van de bewijzen van belangstelling en hulde, die Bilderdijk in zijn Vaderland, in de laatste maanden van het Staatsbestuur van den Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, werden aangeboden. Wat er van het ontwerp van Voorlezingen by de Bataafsche Maatschappy al of niet gekomen zij, is ons niet gebleken. Zeker is het, dat zich aan het hoofd der onderneming gesteld hadden leden van naam in de letterkundige en rechtsgeleerde wereld, met een des te prijzenswaardiger ijver, daar de meesten dier mannen in het politieke wel geene medestanders waren. Het zijn ongetwijfeld wel dezelfde, althands in eene eerste plaats dezelfde geweest, die later met een brief, vol hartelijk en edel uitgedrukt huldebetoon, hem in het begin des volgenden jaars (1807) eene aanzienlijke som aanboden, vroeger by een gebracht tot goedmaking der reiskosten by een destijds nog eventueele te rug reis naar het Vaderland. | |
[pagina 181]
| |
aant.Maar ook de Raadpensionaris zelf was niet in gebreke gebleven den vroegeren Academievriend van zijne belangstelling te doen blijken. Hy drukte zijne gevoeligheid deswege uit in een vers, hetwelk eerst na het plaats maken der hooge waardigheid van den edelen Staatsman voor den Koninklijken scepter, van wege den Dichter hem ter hand kwam, met deze toevoeging: Dus zong mijn hart; mijn lippen zwegen,
De wierook vloog u rondsom tegen;
Nog klonk de Dichterlijke Lier
Van welkoomgroet in 't Hoog bestier.
Wat zou mijn hartetoon zich mengen,
Met hun die grootheid offer brengen?
Neen, 'k drukte uw hand en smoorde 't leed
Het geen me uw ramp gevoelen deed.
't Vertrouwd papier alleen bewaarde
Den zucht, die 't wellend hart bezwaarde.
Ja, mooglijk waar mijn bloot gevoel
Belachen onder 't Hofgewoel.
Doch thands, daar 't luid geschal der Hoven
De stem van 't hart niet kan verdoven,
En 't speeltuig, overal ontsteld,
Geen' Schimmelpenninck meer vermeldt,
Thands zou mijn borst zich zelf verkorten
Met hier haar taal niet uit te storten,
Haar ongeveinsde hartetaal,
| |
[pagina 182]
| |
Die waardig was aan uw onthaal.
Ja, doe zy wijd in aller ooren
De ware stem der achting hooren,
Die niet naar eigen' maatstaf meet,
Noch deugd, noch edelmoed vergeet;
Het hart en de inborst blijft vereeren,
Geen weldaân naar 't genot waardeeren,
Aan grootheid noch vermogen hangt,
En van geen Lot de wet ontfangt!Ga naar voetnoot*
|
|