De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Te Groningen]Eer het intusschen zoo ver kwam, dat de Dichter van de Regeering die hem uitzette, de vergunning kreeg om den voet, zelfs op vreemd grondgebied te zetten, ging er nog meer dan eene maand tijds voorby. In den brief aan Uylenbroek van 10 April uit Groningen vinden wy hem nog klagende over de weigering van het gevraagde paspoort, terwijl te gelijk de Municipaliteit | |
[pagina 113]
| |
aant.dier stad op hooger last aandrong op zijn spoedig vertrek.Ga naar voetnoot* Eindelijk werd hem dat vertrek mogelijk gemaakt door welwillende tusschenkomst van den commandeerenden Franschen Generaal, ik meen, Mac Donald die later van Napoleon I den titel van Hertog van Tarente ontfing. Doch eer hy Groningen en de vrienden, die hem aldaar hartelijkheid en deelneming betoonden, verliet, had er nog in de nabijheid dier stad een voorval plaats, dat, uitwendig van geen zoo groote beteekenis, op een hart als dat van onzen Dichter eenen indruk maakte, dien hy vijf en twintig jaren later met aandoening nog gedacht en bezong. Als hy, zichtbaar vermoeid van lichaam en nedergedrukt van geest, een oogenblik in diep gepeins als verzonken stond, naderde hem meêwarig een jonge knaap en bood hem een stoel aan. Gevoelig aan de oplettendheid, sprak de aanstaande balling een zegen over den jongeling uit, die, sedert Predikant geworden, hem in later tijd (in 1822) die zegenbede in een brief herinnerde en daarop in antwoord een dichtstukjen ontfing, waaruit eenige strophen hier volgen:Ga naar voetnoot† Gewis ook d' enklen waterdronk
Dien 't vrome hart zijn' broeder schonk,
Zal Jezus nooit noch ooit vergeten;
| |
[pagina 114]
| |
aant.En God verhoede 't, dat voor my
Een vriendendienst verloren zij,
Of immer uit het hart gereten!
Ontscheurde ik my mijn Vaderland;
By d' afscheidsdruk van dees mijn hand
Bleef U mijn teedre dank, mijn zegen.
Die sprak in elken harteklop
En steeg voor u ten hemel op,
Schoon mooglijk tong en lippen zwegen.
Die dank, ô knaapjen vol van hoop,
Verzelde u door uw levensloop,
Toen 't land my uitwierp van zijn kusten;
Hy welde me uit het vol gemoed
Doorblaakt van zuivren liefdegloed,
En bleef op 't wassend telgjen rusten.
|