De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[pagina 99]
| |
aant.van die twee laatste brieven aan Uylenbroek, gebeurd? Van het plan om de praktijk neder te leggen, en in een ander vak van kunst of wetenschap een bestaan te zoeken, was (wy vernamen het reeds) door Bilderdijk afgezien. Hy zou als Advocaat in den Haag werkzaam blijven. Daar treedt op eens tusschen beide een Besluit der nieuwe Regeering van het Gewest (provisioneele Repraesentanten van het Volk van Holland) gedagteekend 9 Maart, en houdende een algemeene aanschrijving tot het afnemen of doen afleggen van een nieuwen Eed aan alle Amptenaren, die gewoon zijn by het aanvaarden van hunne posten eenen eed te doen; waarop eenige dagen later de publicatie van het Hof van Holland volgde, bepalende tijd en wijze. Men stelle zich den aart en vorm van den nieuwen eed voor, en beslisse of de aflegging zonder verzaking van eer en geweten voor een man van Bilderdijks overtuigingen mogelijk zij geweest. Het formulier bevatte en bekrachtigde de bekende denkbeelden van het oogenblik: erkentenis van de onvervreemdbare rechten van den Mensch en Burger, zoodanig als dezelve door de Provisioneele Representanten verklaard zijn by derzelver Publicatie van den 31sten January 1795 (behoudens nadere bepaling van die zelfde Rechten by eene aanstaande nationale bijeenroeping van Re- | |
[pagina 100]
| |
presentanten van het geheele volk tot het vaststellen van een regeeringsvorm), - erkentenis dat de Oppermacht berust in den boezem des volks - belofte om de rechten van den Mensch en van den Burger, zoodanig als dezelve by de meergemelde Publicatie verklaard zijn, te handhaven, en aan het Volk van Holland gehouw en getrouw te zijn. In dezen stand van zaken bleef er voor Bilderdijk in gemoede wel geen andere keus over, dan òf zich stilzwijgend aan het afleggen van den eed te onttrekken, en alzoo met der daad afstand van de uitoefening zijner Advocatie te doen, òf zich tot de nieuwe Regeering te adresseeren met zijne bezwaren tegen den door haar gevorderden eed, en de termen, in welke hy zich tot lijdelijke onderwerping aan den nu eenmaal bestaanden Regeeringsvorm zou willen en mogen onderwerpen. Onze Dichter heeft in latere dagen, by kalmer beschouwing van den doorgeleefden tijd, niet ontkend, maar zelfs beweerd, dat hy verstandiger gehandeld had met, in plaats van een adres aan het nieuwe Hoog Bewind aan te bieden tot wijziging, eenvoudig in de gevolgen van een niet-afleggen van den eed te berusten, daar hy, van de openbare waarneming der praktijk verstoken, toch altijd in stilte zou hebben kunnen blijven | |
[pagina 101]
| |
adviseeren, memoriën en requesten stellen, en dus voortGa naar voetnoot* Maar hy laat er onmiddelijk op volgen (hetgeen, ook zelfs tegen zijne eigene schulderkentenis aan, wel door ieder begrepen zal worden): ik zag de mogelijkheid daar niet van in. En inderdaad, by een hart en gestel als het zijne, in de volle kracht van zijn leven en werkzaamheid, was zulk een middelweg voor hem eene zedelijke niet alleen, maar ook, om dus te zeggen, schier natuurlijke onmogelijkheid geweest. Opgevorderd tot eenen eed van verzaking zijner heiligste overtuigingen op verbeurte van den eenigen werkkring, waarin hy niet slechts met eere zijn brood, maar de eenig hem bekende voldoening in het praktische leven voor zijn behoefte aan rusteloozen arbeid vond, gevoelde hy zich in meer dan ééne betrekking als uitgedaagd, gedrongen en gedwongen om te spreken. Zoo gaf hy dan aan zijn gemoed en geweten lucht in dat voor de mannen van het oogenblik zoo ergerlijke Adres aan de Provisioneele Regeering, waarvan de indiening voor zijn volgend levenslot heeft beslist. |
|