De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[pagina 68]
| |
aant.anderen Bilderdijk niet moeilijk geweest zijn, de eene of andere aanzienlijke betrekking in de Republiek te verkrijgen. Doch hy was de man niet om van den triumf zijner party het zij tot verdrukking van onderliggende tegenstanders, of tot eigen voordeel of verheffing gebruik te maken. Ook is zijn afkeer, in het geheel, van ampten op meer dan ééne wijze gebleken, en door hem zelven in dicht en ondicht vaak beleden. Na het beroep van Advocaat, waar in hy tot in 1795 zijn bestaan vond, was er eigenlijk slechts één ampt, waar hy hart voor had, en naar uitzag. Het is dat van Hoogleeraar in wat vak dan ook zijner veelsoortige kundigheid. Maar juist dat ampt (was het eene zoo groote zaak?) heeft een stiefmoederlijk vaderland hem by herhaling onthouden, en heeft zelfs de gunst of voorspraak van twee Koningen voor hem niet kunnen verkrijgen. Zoo werd dan na de heuchelijke omwending van zaken in 1787 een ampt noch door hem gezocht, noch ook rechtstreeks hem aangeboden. Niet rechtstreeks, zeggen wy; want sprake schijnt er wel een oogenblik geweest te zijn van het ampt van Secretaris van Rotterdam, en van een Fiscalaat-crimineel van Holland. Het eerste werd afgewezen, schoon daaraan een uitzicht was verbonden op dat van Pensionaris, hetwelk, had het dadelijk aanvaard kunnen worden den door- | |
[pagina 69]
| |
geleerden en geoefenden Jurist meer welkom ware geweest. De betrekking van Fiscaal by het Hof van Holland en ter Generaliteit zou, uit gelijken hoofde, by onzen Dichter zeer in aanmerking zijn gekomen. Doch hier vooral stond hem in den weg zijn vast beginsel, om aan geene reactie tegen de onderliggende party deel te nemen, of, moesten er vervolgingen ingesteld worden, die te bepalen by de hoofden of raddraaiers, niet tot misleiden of weggesleepten uit te strekken. Niet de steenen, zeide hy, maar die ze geworpen hebben, moeten gestraft worden. Zoo kwam hy, meerendeels tot zijn eigen groot genoegen, in geen verdere aanmerking. Met altijd denzelfden ijver bleef hy alzoo by de Rechtspraktijk, die intusschen minder afnam dan hy zich het na de verandering van zaken moest voorstellen. Getrouw aan zijn beginsel van afkeer tegen alle vervolging of verdrukking van verslagen tegenstanders, bewees hy van nu aan dezelfde bereidwilligheid en ijver in het beschermen of verdedigen van dezen in Justitie, als hy vroeger betoond had ten behoeve van gekwelde of verdrukte Oranjevrienden. Hierdoor maakte hy zich dan wederom natuurlijk vijanden by zijne eigene party, terwijl hy des niet te minder het voorwerp bleef van den haat der tegenovergestelde, en geen twijfel dan ook koesterde omtrent hetgeen by eene eerlang door hem voorziene en voor- | |
[pagina 70]
| |
aant.zegde verandering van zaken in revolutionairen zin, menschelijker wijze zijn lot zoude zijn. |
|