De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[pagina 34]
| |
[Willem Bilderdijk en Johan Valckenaer]Men heeft zich over deze naauwe vriendschap tusschen twee mannen van zoo scherp tegenovergestelde beginselen ten aanzien van Godsdienst en politiek verwonderd, over de aantrekking tot elkander tusschen den man die in 1787 ten lande uitweek om zijnen haat tegen het Stadhouderschap, en den man die in 1795 ten lande uitgezet werd om zijne gehechtheid aan den Stadhouder en zijn Stamhuis, - tusschen den man ook vooral van Godsdienstige overtuigingen, als die Bilderdijk beleed, en den man die zich schier de mogelijkheid niet scheen te kunnen voorstellen der oprechte aanneming eener geopenbaarde Godsdienst. Toch zijn de voorbeelden van warme vriendschap tusschen zoo sterk in overtuiging verschillende gemoederen niet zoo buitengemeen zeldzaam. De vriendschap tusschen Bilderdijk en Valckenaer laat zich uit meer dan éénen grond verklaren. Daar kan in het algemeen tusschen uitstekende vernuften, in tegenovergestelde kampen dienende, eene wederzijdsche achting zijn, al ware het ook slechts uit afkeer of kleinachting van de middelmatigheden aan beide zijden. En voorzeker was hier nog iets anders en meer. Was de grond dezer vriendschap met Johan Valckenaer gelegd in de hoogschatting en vereering van den genialen Griekschen Geleerde, zijnen vader, ook de zoon was een man van fijnen smaak en uitgebreide kennis in de klassieke | |
[pagina 35]
| |
aant.Letterkunde, in de poëzy van Grieken en Romeinen. Vooral ook scherpzinnig Jurist, in het Romeinsche Recht niet minder te huis dan in die praktische politieke en diplomatieke wereld, waarin hy zich langen tijd bewogen heeft, was hy ook in dit opzicht geestverwant van Bilderdijk, die nevens poëzy en wiskunde in geen ding meer behagen schiep dan in de studie van Instituten en Pandecten. By dat alles droeg misschien ook nog eene andere, minder in het oog loopende, eigenaartigheid het hare by. Op den bodem der eigenlijke pur-sang Oranjeparty lag vooral in Amsterdam, als bekend is, een wel verklaarbaar beginsel van afkeer tegenover het oligarchisch-patricische element. Men weet hoe de revolutionaire heftigheid van Valckenaer zeer bepaaldelijk tegen dat element gericht was. Tusschen de Oranjeparty en de volksmannen bestonden inderdaad punten van aanraking, die, gegrond en geworteld in de oudere en latere geschiedenis van Nederland, door Bilderdijk ook in zijnen meest antidemocratischen ijvergloed nooit ten eenenmale vergeten of voorbijgezien zijn. Wat voorts het verschil omtrent Godsdienst en Christendom betreft, Bilderdijk is by al de kracht zijner geloofsovertuigingen nimmer de man geweest om daarvoor iets te verwachten of te wenschen van een opdringen zijner gevoelens aan wie het ook zij, die van hem verschilde. Ook by hem lag de roeping als | |
[pagina 36]
| |
Christen, rechtzinnig Hervormd Christen, in belijden, lijden, en handhaven, en het is voorwaar niet zoo zeer de rechtstreeks en ronduit ongeloovige, als veeleer de valsche belijder, de ondermijnende dwaalleeraar, de verwaande betweter, de onder den naam van verdraagzaam tegen alles wat hem weêrstand biedt onverzoenlijke vijand, waartegen zich de hevigheid van Bilderdijks ijver plach te uiten. Omtrent Valckenaer koesterde hy bovendien een stille hoop van vriendschap en liefde, dat de vervreemding van het Christelijk geloof by hem meer in het verstand dan in het hart lag, - meer voortkwam uit onbekendheid met de Schriften, dan uit zoo stelligen afkeer van hare waarheden, - dat, in elk geval, zijne laatste dagen op dat punt vooral verschild kunnen en zullen hebben van zijnen vroegeren leeftijd. Naar zijne gewoonte altijd gereed om rekenschap te geven, tegenover vriend of vijand, van zijn geloof, mag hy zich ook misschien in het verborgen des harten gestreeld hebben met het denkbeeld, dat de conscientie des boezemvriends niet onbepaald, niet ten einde toe, zich tegen zijns ouden vriends getuigenis verzet, - de scherpzinnigheid van dat kloeke verstand ook wel eens de onzinnigheid van menige ongeloovige redeneering ingezien of beseft hebben zal. Hy heeft op treffende wijze zich ten aanzien eener diergelijke hoop geuit in zijne dus getitelde Vrijspraak | |
[pagina 37]
| |
eens Gestorvene.Ga naar voetnoot* Die Gestorvene is wel geen andere dan Valckenaer. Wat dezen betreft, zoo onbegrensd als zijne bewondering was, zoo teder was ook zijne vriendschap voor den ongelijkbaren Dichter. Zijne verzen kende hy van buiten, declameerde ze met de warmte van een jeugdigen leerling niet minder dan van een ouden beproefden vriend, terwijl hy er de schoonheden van aanwees en deed proeven met dien echt klassieken smaak hem, als wy reeds opmerkten, aangeboren van zijn beroemden vader. Geen wonder, dat de hereeniging der zoo lang in elk opzicht van elkander verwijderde vrienden, na Bilderdijks terugkeer in het vaderland, tot naauwer omgang dan immer te voren, aanleiding gaf. Ook die hereeniging werd door den Dichter bezongen in de Opdracht van zijnen Callimachus in verzen, schitterend en aangrijpend door den gantsch oorspronklijken en ongewonen versbouw evenzeer als door de gewone uitnemendheid der taal.Ga naar voetnoot† Weinigen zijn er zeer zeker onder zijne tijdgenooten, met welke Bilderdijk zoo duurzaam en gemeenzaam verkeerd heeft dan Valckenaer. Onder de zeldzame uitspanningen, die hy zich gunde, behoort vooral, toen hy te Leyden een en andermaal zijne woonplaats had, een bezoek van een heele of halve week op Meer-en-Bosch | |
[pagina 38]
| |
aant.of op het Huis te Bijweg, alwaar de rustende Staatsman in zijn buiten en zanderijen zich verlustigde. Daar kwam menigmalen een uitgelezen gezelschap van Geletterden en Geleerden te zamen; onder welke Maurits Cornelis van Hall, en Wiselius, en Theodorus van Kooten, de bevallige Latijnsche Dichter, wiens meesterstukken dan, op verzoek van den gastheer, in meesterlijk Nederduitsche dichtmaat meest door Bilderdijk vertaald werden. Dáár, gelijk zelden elders in die mate, was deze dan zoo als men het noemt, op zijn dreef; dáár liet hy den vrijen teugel aan den rijkdom van zijne kunstkennis en wetenschap, inzonderheid onder anderen, wanneer klassieke poëzy ter sprake kwam, en in aller geliefkoosden Dichter Horatius schoonheden werden aangewezen, ontdekt, ontleed, waarvan de nieuwheid en diepte altijd trof, terwijl alleenlijk wel eens betwijfeld werd of men ze wel zoo geheel den grooten Lierdichter zelven, en niet voor een deel aan het vernuft van zijnen dichterlijken Uitlegger te danken had. Zoo iemand voorts zich van deze bezoeken van den ouden Academievriend te beklagen had, het zou kunnen geweest zijn de vrouw des huizes, tot wier groote bevreemding de beroemde gast, aan het opbranden der waschkaarsen onder anderen, meer dan eens bevonden werd niet geslapen, maar den nacht geheel of grootendeels tot het schrijven van verzen gebruikt te hebben, een vergrijp tegen de orde, dat | |
[pagina 39]
| |
door de voorlezing, althands by den Gastheer spoedig wederom geboet en vergoed was. Van de zijde van Valckenaer ontbrak het evenmin aan tegenbezoeken, kort maar veelvuldig, te Leyden; vooral zag men den ‘dikken heer’, gelijk hy zich doorgaans liet aanmelden, wanneer er krankheid was. Ik herinner my nog zeer goed hoe by gelegenheid van eene pleuritis, door den Dichter niet zonder een oogenblik misschien van levensgevaar doorgestaan in 1818, de trouwe boezemvriend nog niet bevredigd door de verzekering uit den eigen mond van den kranke, dat er voor dit maal de dood nog niet mede gemoeid was, zachtkens van de huisdeur weder te rug naar de slaapkamer sloop, om van achter het gordijn naar de ademhaling te luisteren, of die wel inderdaad wederom op het gehoor onbelemmerd en geruststellend was. Wy zijn een groot eind wegs in het leven van Bilderdijk de gebeurtenissen hier vooruit geloopen. Het is thands een afstand van veertig jaren, die wy rugwaart moeten, om ons wederom te bevinden in de dagen van zijnen Academietijd. |