De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Uiterlijk voor komen], [Portretten]De uiterlijke gestalte van onzen Dichter, zoo als wy ons die mogen voorstellen op het oogenblik van zijn vertrek uit het ouderlijke huis, moet naar alles dat portretten uit dat tijdvak zijns levens, in verband met eigene herinneringen van geheel den merkwaardigen persoon in lateren leeftijd, ons veroorloven op te maken, met het aangeduid karakter overeenstemmend geweest zijn. Gelaat en houding van den Advocaat en Dichter Bilderdijk, gelijk het penseel van Kuilenburg hem ten jare 1794 wedergaf, waren nog wel te erkennen in den zestig- en zeventigjarigen Grijzaart. Van blijkbaar middelbare lengte, wel gevormde leest, breede borst, is op dat doek in het bijzonder met onmiskenbare waarheid afgebeeld die tevens geestvolle en kwijnende uitdrukking in het oog van den pleiter, welke zoo dikwerf in zijn dagelijksch leven overging in een vlammen het zij der opgewekte verontwaardiging, of der dichterlijke aandrift. Een portret van eenigzins vroeger dagteekening door Schmidt, den Dichter voorstellende | |
[pagina 30]
| |
aant.met een Oranjelint, waar aan het medaillon van Willem V hangt, om den hals, gaf op eenigsins andere wijze wederom een denkbeeld van het origineel in de dagen van zijn manlijken leeftijd. Van het edele en elegante der figuur op dat portret, vindt men bijna niets te rug in de vele afbeeldingen van allerlei soort en penseel, die van hem gemaakt zijn na zijn te rug keer in het vaderland op vijftigjarigen leeftijd. Slechts twee daarvan maken eene in het oog loopende uitzondering op die door den Dichter zelven in een luimig vers gekarakteriseerde afbeeldsels, waarvan de meesten eerder den titel van karikaturen verdienen. Het portret door Hodges is inderdaad even schoon, als het in de dagen van Koning Lodewijk, uitgenomen een meer of min Engelschen tint of trek in het gelaat, welgelijkend moet zijn geweest. Wie althands den Dichter in een wederom later tijdperk zijns levens gekend heeft, konde vooral daarvan de overblijfselen nog wel onderscheiden in dat sedert onder zoo vele nieuwe smerten en kwellingen verkleurd en als uitgeteerd gelaat. Het antieke en geniale van schedel, voorhoofd, en gelaat, was destijds voor een dagelijkschen beschouwer weinig op te merken onder den stijven, ouderwetschen, schier armelijken gekleeden rok, en vooral onder dat als per antiphrasin dus genoemde natuurlijk paruikje, waarmede zich de Dichter op zijnen ouden dag in het openbaar altijd vertoonde. | |
[pagina 31]
| |
aant.Eerst wanneer in huis- of studeerkamer de deftige rok voor den luchtigen huisjas plaats maakte, en het onbevallig hoofddeksel was afgeworpen, kwam dat hooggewelfde hoofd met zijne weinige zilveren hairen achtbaar en indrukwekkend te voorschijn, en deed de om de huismuts gestrikte hoofddoek dat Oostersche karakter wel uitkomen, het welk in de afbeelding van Michaëlis, zoo gelukkig naar het leven, schoon dan ook na den dood, is wedergegeven. De buste door Royer, zoo wel als de statuette door Cocheret, is naar dat model geboetseerd. |
|