De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Heftigheid en schroom]Een tweede eigenheid, die wy noemden, in s Dichters karakter van zijne jeugd af aan, by oppervlakkige beschouwing met die zijner buitengewone heftigheid van aart en wel bekende vrijheid van vrees, ook van menschenvrees, naauwlijks te rijmen, was die zekere schroomvalligheid, waarmede hy zelve verhaalt lang en veel te hebben moeten strijden, om zich in het gezellig verkeer, buiten den vertrouwdsten kring der zijnen, onbelemmerd te bewegen. Die schroomvalligheid toch is by mannen van zijnen stempel geen zoo vreemd verschijnsel. Men heeft | |
[pagina 28]
| |
er meerder gezien, die als hy, onverwrikt voor de punt van den degen of onder het fluiten der kogels, zich kinderlijk verlegen voelden in het eenvoudigst gesprek met minderen evenzeer als met gelijken of met hooger geplaatsten. Die schroom komt by dergelijke naturen niet eens altijd uit een zekere vrees van belachelijk te schijnen voort; het is veeleer dikwerf een gevoel van nederige zelfbeoordeeling, waardoor zy zich bewust zijn van in woorden, vormen, houding, niet te beantwoorden aan zekere eischen, niet zoo zeer die anderen, maar die zy zelve zich doen. De middelmatigheid redt zich vaak door een aangenomen onbeschaamdheid, waardoor zy in gegevene toestanden zich zelve begoochelt, en by anderen, het zij wezenlijk of in schijn, een zeker ontzag verkrijgt. Geesten van hooger aanleg, van fijner gevoel, en dieper zelfkennis, vinden zich, ook by bewustheid van wie of wat zy zijn, tegenover mindere geesten verlegen, om dat zy sprekend of zwijgend zich zelven nooit voldoen in het geen waarvan zy toch in hun binnenste een zeker ideaal met zich omdragen. Hoe het zij, gelijk Bilderdijk aan dat soort van zelfmistrouwen erkent geleden te hebben, zoo is het misschien uit een overblijfsel daarvan in latere jaren te verklaren, dat hy doorgaans in een talrijk gezelschap stilzwijgend was, ten zij het gesprek over waarheid, of kunst, of eenig ander vak, | |
[pagina 29]
| |
aant.waarin geheel zijne ziel belang stelde, recht aan den gang komende, hart en mond zich by hem openden en van gedachten overvloeiden. Maar om eerst veel aan een intiem onderhoud met Bilderdijk te hebben, moest men by hem zijn aan het hoekje van den huisselijken haard, of moest men hem hooren in een kleinen en beminden vriendenkring. |
|