De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 500]
| |
Aan een jeugdigen kunstgenoot.Ga naar voetnoot*Mijn steigren is voorby; U voegt het wiekenkleppen,
Van de Echoos nagegalmd door Pindus lauwerloof:
Gy moogt uit ruime borst een stroom van tonen scheppen,
Maar voor mijn schralen zang zijn woud en Echoos doof.
Wat zal me een ijdlen naam -? Neen, mocht ik dien behalen,
Ik offerde u een lof, my roekloos toegekeurd:
Mijn avond moet verflaauwd ter Westkimm' nederdalen,
Als gouden morgenzon het hoofd ten hemel beurt.
1828.
|
|