De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Voorzang van de ‘Vermaking’. Aan wien vermaak ik deze bladeren? - Wie wil ze ontfangen uit mijn hand? - Ach, 'k gaf na 't voorbeeld van mijn Vaderen, Steeds alles aan mijn Vaderland. Mijn bloed, mijn vlijt, en al mijn krachten, Mijn rust, mijn nooddruft, zorg, en zweet, (Getuigt het, doorgewaakte nachten!) Werd steeds voor 't Vaderland besteed. Wiens zang by d' opgang van zijn dagen De plicht aan 't Vaderland doorklonk, Die had ook moed om 't leed te dragen, Wat noodstar aan den hemel blonk. Doch waar is 't Vaderland gebleven? Ach, zie ik 't en erken 't niet meer? Waar is dat trouw aan God verkleven? Waar plichtliefde of waarachtige eer? [pagina 489] [p. 489] Neen, 't is geen grond of grensompaling Waarin het Vaderland bestaat; Waar de eerste levensademhaling Het hart bewoog dat in ons slaat. Neen, maar 't berust in brave zielen In wie der Vaadren aart nog leeft, Die voor geen nieuwe Goden knielen, Maar Hem die 't steeds behouden heeft. Erkent ge u, die op deze zangen Het oog werpt -? 'k Schenk en wijd ze u toe, Wilt gy ze uit 's Grijzaarts hand ontfangen, Wordt ge ook zijn doffen toon niet moê! Doch neen, die met hem waarheid kennen, Dier hart wordt van geen waarheid wars, En konden de ooren niet gewennen Aan 't nu gehuldigd rijmgeknars. Zy zullen lezen, zy bevatten, Wat geen verheidend hart verstaat, Zy vinden onuitputbre schatten In 't geen de wareld doemt en haat. Zoo zij het! Laat ons lijdzaam dulden, ô God die onze Heiland zijt! Vergeef en onze en aller schulden: Den Christen voegt het, dat hy lijdt. 1828. Vorige Volgende