De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijBy de voortdurende zwakte mijner egade.Ga naar voetnoot*ô Gy die 't menschlijk hart in elken plooi doorleest,
Gy weet het, hoe mijn hart niet vasthoudt aan dit leven,
Maar aan de dierbre Gâ my door Uw hand gegeven,
En of me op aarde ooit iets zoo dierbaar is geweest.
Gy weet het, hoe haar leed my 't diepst der ingewanden
Doorgrieft: - Gy kent de teêr- en heiligheid dier banden
Waar al mijn heil, mijn rust, mijn zelfheid-zelve in ligt.
Ach heel mijn leven was aan één geschakeld lijden:
Ik duldde, en mocht, gedwee, me aan die bestemming wijden,
't In tranen zwemmend oog steeds te Uwaart heen gericht.
'k Stond lichaamspijnen door, en (zwaarder!) zielkwetsuren;
Maar, daar een weêrhelft lijdt, hoe kan 't een hart verduren,
Zoo lang, zoo veel geschokt? een lichaam, zoo ontwricht?
| |
[pagina 488]
| |
Ach red, herstel haar; geef haar krachten! Hef Uw slagen
Eens op, en zij me, ô God, dit overschot van dagen
In d' afloop van mijn dorre en distelvolle baan
Niet vreeslijker dan al wat 'k immer door moest staan!
Zy leve en smake 't licht! mijn hart is onderworpen
Om 't bitter van de heffe uit 's levens kroes te slorpen,
Maar zie mijn Gade en Telg met zeegnende oogen aan!
1827.
|
|