De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 482]
| |
Ter verjaring van mijnen zoon.Ga naar voetnoot*Der koningen verjaarfeestdag
Vereeren schutgebrom en vlag,
En pronk en praal van weeldrigheden;
Maar 't zegenrijk geboortelicht
Van 't dierbaar afgesmeekte wicht
Eischt Oudrendank en zielsgebeden.
Mijn kind, het eenigst thands op de aard,
Door 's Hoogsten goedheid ons gespaard,
Zie hier uw jaarfeest weêr verschenen!
Een feest, in d' opgang van uw jeugd
Uw' oudren tot die teedre vreugd,
Die tranen van gevoel doet weenen!
'k Beleefde weêr dit morgenuur,
Geloofd zij 't Godlijk Albestuur
Dat zwakte en ouderdom wil schragen!
'k Beleefde 't buiten hoop of schijn;
En zoude 't my niet dierbaar zijn,
U nog zijn goedheid op te dragen?
De loopbaan, overdierbre spruit,
Die thands zich voor uw voet ontsluit,
Is zorglijk voor het vaderharte:
Stap echter, stap haar moedig in:
Gods ongelijkbre menschenmin
Verbond genoegens zelfs aan smarte.
| |
[pagina 483]
| |
Hou, hoe zich 't pad ooit kronklen moog,
De star van Bethlehem in 't oog,
En treed gerust op dat geleide:
Hy die de zijnen gadeslaat,
Verlaat niet die Hem niet verlaat,
Wat nevel zich in 't rond verspreide.
Uw vader laat u staat noch goed,
Maar oud en onbezoedeld bloed,
En Gods belofte by zijn sneven.
Mijn kind, dit erfgoed blijve u waard.
't Is meer dan al 't bezit der aard,
En wat dees wareld heeft te geven.
Herdenk dit, welk beroep of stand,
Of in of buiten 't vaderland,
Gods wil u oplegge in dees tijden
Met ramp en boosheid overstort;
Maar heul niet, wat uw lot ooit word',
Met hun die Jezus Rijk bestrijden!
Wees immer vlijtig in uw plicht,
Als voor dat vlekloos aangezicht
Dat harten doorleest en gedachten! -
Waar zich 't Geweten niets verweet,
Was nooit een ondoorstaanbaar leed,
Maar uitkomst van Gods hand te wachten.
Dan ach! wat doolt mijn geest hier af
By 't duister van mijn open graf!
Neen, de Alvoorziende zal u zegenen.
Ja, treed vertrouwend, moedig, voort:
Hy die der Oudren beê verhoort,
Zal weldaân op uw schedel regenen.
| |
[pagina 484]
| |
In dit, dit uitzicht, legge ik 't hoofd,
Gerust in wat my 't hart belooft,
Blijmoedig op mijn doodpeul neder.
En gy, vergeet den vader niet,
Wiens bloed u door uwe aadren vliet!
Eens zien we aan Jezus voet ons weder.
Wees steeds uw lieve Moeders vreugd;
Vergeld haar de ongelijkbre deugd
Die ze aan uw Vader steeds vervulde:
Mijn ziel blijft leven in haar borst,
En wat zy met my heeft getorscht
Vereischt uwe onbeperkte hulde.
Ontfang, mijn teêrgeliefde zoon,
Voor 't hupplen van een hoogtijds toon,
Dees stroeve, ja, maar harteklanken:
En zegen' God aan uw gemoed
De wenschen die mijn boezem voedt!
Zoo zullen we eens en eeuwig danken.
[1827.]
|
|