De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voorzang voor de ‘Oprakeling’] De jaren Vervaren Als schuimende baren In bruischenden vloed; De hairen Vergraauwen, En paren 't Benaauwen Van 't stollende bloed, Verstikt in zijn aâren Aan zwakheid en pijnen, Die 't leven doen kwijnen, Om ras te verdwijnen Met amper en zoet; Maar 't hart mag verflaauwen, Een hemelsch bedaauwen Geeft veerkracht en moed. Al jagen Dees dagen Dien hagel van plagen Den grijzaart op 't hoofd, [pagina 438] [p. 438] Wy dragen En lijden De vlagen Der tijden, Verrijkt of beroofd; Ook zonder te klagen: De borst zet zich open (Hoe klam ook bedropen,) Voor 't zaligend hopen Dat beter belooft. Het Christenvertrouwen Kan 't onheil doorschouwen; Hoe 't licht ook verdooft. 't Verrichten Der plichten Heeft nimmer te zwichten, Wat onheil er bruisch': Het dichten Kan 't harte Verlichten In smarte, By 't wareldgedruisch, En zielenvreê stichten. Laat alles verwrikken; Daar treffen geen schrikken By 't vredig verkwikken In 't rustvolle huis, Waar hartlijke klanken Voor zielsgenot danken In lijden en kruis. En springen By 't zingen, Om 't speeltuig te dwingen, De snaren der Luit, Wy wringen Geen tonen, Noch dingen Naar kroonen [pagina 439] [p. 439] Van lover of kruid. Mijne uren vergingen, Mijn avond zonk neder, Geen dag rijst my weder Op fenixenveder Ter levenskim uit; By 't streelen der smarte Ontlasten wy 't harte Waar 't lied in ontspruit. 1826. Vorige Volgende