De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVerjaargroet aan mijn zoon.Ga naar voetnoot*- Utinamque oculos in pectora posses Inserere, et patrios intus deprendere motus! 'k Mag dan den morgen nogmaals zien
Van toen ik op mijn heet verlangen
U 't eerst aan 't blijde hart mocht prangen,
Op dees mijn Vaderlijke kniên
Van uit uws moeders schoot ontfangen,
En d' eersten Vaderzegen biên.
Ja, dierbre Zoon, dat heilrijk licht
Ontgloorde weder voor mijne oogen,
En, van der jaren last gebogen
Verjeugdig ik op 't blij gezicht,
En dank Gods weldoend Alvermogen
Op nieuw voor 't haast volgroeide wicht.
| |
[pagina 440]
| |
De jaren klimmen, ô mijn spruit;
De schemer van een andren morgen
Blinkt, aan zich-zelven nog verborgen,
U reeds in oog en kaken uit:
De tijd spoedt aan voor hooger zorgen,
Daar 't wichtigst levensperk ontsluit.
God zegene u dat perk der jeugd,
Dat, nu blijmoedig in te streven,
U 't mannelijk gevoel moet geven
In plaats van laffe kindervreugd,
Om, door een nieuwen geest gedreven,
Te staan naar ware zielsgeneucht'!
By 't eerst doorbrekend jonglingsdons,
Als 't aanzicht plooit in vaster trekken
Die d' ouderlijken stam ontdekken,
Verrijst een nieuwe dag voor ons,
Om 't hart tot hooger doel te wekken
Dan nietig momm'lend luchtgegons.
Niet vruchtloos zweeft de nyvre Bij
Op de in de Zon ontplooide vlerken,
En zwiert door kruid en bloemhofperken:
Zoo brengt u 's levens Lentgetij'
Ook plicht en prikkel om te werken
Wat u en andren nuttig zij.
Welaan! verhef u dan, mijn Zoon.
Dit tijdvak, moedig ingestegen,
Zij 't perk u van een nieuwen zegen,
En spreide een nieuwe kracht ten toon!
Een vruchtbre toekomst lacht u tegen,
Aan noeste vlijt ontbreekt geen loon.
| |
[pagina 441]
| |
Ontfang op dit uw jaardagfeest
Hetgeen eens Vaders hart ontwelde,
Dat steeds in u zijn wellust stelde,
En in de toekomst voor u leest.
Vervulle u wat zijn hoop zich spelde,
En scheppe u God een nijvren geest!
Hang' steeds van God uw uitzicht af;
Heb nooit een ander doel voor oogen
Dan 't oefnen van dat zielsvermogen
Dat Hy u niet tot misbruik gaf;
En zij 't door Hem bevestigd pogen
U dan tot 's levens wandelstaf!
Tot wandelstaf; tot dit alleen!
Een doornestok voor de aardsche sporen;
Die soms de hand wel kan doorboren,
Maar steunt om stevig voort te treên:
Een staf, tot stilstaan niet verkoren,
Maar doorgang door dees wareld heen!
Mijn kind, gevoelt ge wat dit zegt? -
ô Moog Hy 't u in 't harte groeven;
Zoo blijft, in vreugd en zielsbedroeven
Voor Godvrucht, waarheid, plicht, en recht,
Die 't Christelijk gemoed beproeven,
Zijn Heilgunst aan uw weg gehecht!
1826.
|
|