De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan mijn vriend Bussingh.Ga naar voetnoot*Mijn bussingh, die met my in 't barnen van de twisten
Voor God en Nassaus zaak gemoedigd duldde en leedt,
Bestendig Vriend in nood, en openhartig Christen,
ô Vraag niet of uw lot my 't weeke hart doorsneed.
Gy weet, als weinigen, de hardheid van mijn lijden
Volkomen, en uw borst gevoelde 't voor uw Vrind;
En juichte, als kalmer stond in 't uitzicht mocht verblijden,
Dat, als een nevel, daagde en wegstoof met den wind.
En ik, zoude ik u steeds, van de eigen onverlaten
Omringd, mishandlen zien, en koud zijn by uw klacht?
Vervolgd van wie de deugd, wie God en Heiland haten?
Wier hart met de eeden speelt en met de wroeging lacht?
Neen, stort uw boezem uit! Mijn hart heeft leren weenen.
't Versmoort zijn eigen wee, waar 't leed van andren geldt;
ô Mocht by hartentroost mijn hand slechts hulp verleenen,
De keten scheurde als rag, die thands uw borst beknelt.
| |
[pagina 300]
| |
Doch neen, wat zoude een Vriend, wat zouden stervelingen
Wat, vreemden in cene eeuw van dolheid en verraad,
Zich-zelven of elkaêr der duivlenklaauw ontwringen
Die de ijzren nagelspits in 't hart der braven slaat?
Neen, bussingh; maar Hy leeft die 't monster weet te toomen,
Dat feller woedt en wrokt naar 't nadert tot zijn val.
Wy weten 't, wie Zijn bloed voor ons behoud deed stroomen
En 't onverdiende leed rechtvaardig wreken zal.
By Hem is troost, is hulp, is redding, is verblijden;
Hem vallen we in den nood niet vruchteloos te voet!
Ja, trotschen wy 't heelal! Met aardschen druk te strijden,
Valt, onder Jezus vaan, Zijn' uitverkoren' zoet.
ô Buigen we onze kniên en dragen 't kruis geduldig!
Verheffen wy het hart by neêrgebogen hoofd!
Onschuldig lijden wy, maar zijn Hem 't lijden schuldig;
Hy heeft ons 't kruis op aard ten zegenpand beloofd.
Mijn Vriend, miskennen wy den zegen niet van 't schreien;
Neen, menglen we, en in dank, de zilte tranen saam!
Moge andren 't aardsch geluk met valsch genoegen vleien,
Ons deel zij 's Warelds smaad in Jezus dierbren naam!
Ja, moge ik in uw ziel dien balsem overgieten!
Hy zalft, ja meer, hy heelt waar 't hart slechts niet weêrstaat.
Gelooven we! aan 't Geloof zal alles medevlieten
Als de Algenoegzaamheid in d' angen boezem slaat.
1822.
|
|