De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan den hooggeleerden heer Herman Bosscha, in andwoord op zijn Latijnsch Dichtstukjen, aan my gericht.Ga naar voetnoot*Neen, bosscha, 't is geen Lier, die op Bataafsche snaren
Een' flaauwen nagalm aâmt van Griekens Hemeltoon,
Die Holland van 't gekrijsch der nieuwe kunstbarbaren
Te rug brengt tot zich-zelf en 't eens verlochend schoon.
De rietvink piept vergeefs aan d' oever der moerassen,
Daar 't workend Vorschgezang zich opheft door de lucht.
De Nachtuil knapt door 't bosch, de schorre Raven krassen,
En 't zangrig Woudorchest toog siddrend op de vlucht.
Neen, 't is geen doffe lamp, die zulk een nacht verjagen,
En 't licht herstellen kan dat onherroepbaar zonk!
Een blijder Morgenstond doe nieuwe Vondels dagen!
Ik schenk mijn stroeve luit den dorren wilgentronk.
Ja, blijder Morgenstond wekk' in uw strandabeelen,
Mijn Vaderland, een' zang, mijn' adem veel te stout!
Genoeg, indien mijn borst een' zwakken toon mocht kwelen,
Waarin een heldrer eeuw haar schemerlicht aanschonwt!
1809.
|
|