De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
Aan Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Erfstadhouder, met het vorige Dichtstuk.Ga naar voetnoot*Vergeef, grootmoedig Vorst en Vader,
Zoo u mijn Zangster te onbedacht
Op 't blij Geboortefeest van uw Doorlucht Geslacht
Met ongekuischte toonen nader',
Terwijl ze een' teedren plicht by 't Vorstlijk kroost betracht!
Gevormd in 't school der wakkre Grieken,
In 't kunstspoor van Pindaar, Homeer, en Theokryt,
Vloog ze eer met uitgebreide wieken
Den Morgenstond in 't ochtendkrieken
Te moet', en viel of bloosde niet!
Maar thands is 't bruischend vuur in de aâren
Door jaren zwoegens uitgedoofd;
Thands hangt heur 't ongelauerd hoofd
Als afgerukte rozelaren,
Van wortel, sap, en glans beroofd.
Toch durft ze zich zoo verr' vermeten,
Uw Vorstelijk gehoor te vergen voor heur Luit.
Ja, moedig op heur hart en ongekreukt geweten,
Moog 't geen zy aanheft, kunstloos heeten;
Zy stort een' reinen boezem uit.
1792.
|
|