De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 322]
| |
Aan den nachtegaal.Ga naar voetnoot*Wat galmt gy, ô gevleugeld orgel,
Op waggelenden tak geklemd!
Wat nijpt, wat schroeft ge borst en gorgel,
Zoo hartbegoochlend zoet gestemd!
Hoe rijst, hoe dartelt gy in 't kwelen,
En schept u duizenden van kelen
By elken adem uit uw borst!
Doch waartoe zulke vuile vederen,
(Gy die zoo harten kunt vertederen,)
Met zulk onzienlijk graauw bemorst?
Waar, waarom niet een dosch omhangen
Met goud en zilverlicht bemaald,
(Die voegde zulken hemelzangen,)
Of waar de fiere paauw in praalt?
Zie Fazis vloed den glam weêrspiegelen
Van die zich op zijn golfjens wiegelen,
Of, trots op schitterende vlucht,
In door zijn nat verkoelde stralen
Zijn staatlijk bruischen overdwalen
By 't blakeren van de Oosterlucht.
Gy, zorglijke algemeene Moeder,
Hoe hebt ge uw gaven dus verspreid!
Schiept ge ieder schepsel eigen voeder,
Gy hebt ook elk zijn dosch bereid.
Geen zangfluitstem paart aan 't scharlaken;
| |
[pagina 323]
| |
Gy wilde ons alles dierbaar maken,
En stortte uw gaven deelswijze uit;
't Mag al wat oog of oor mag treffen,
Zich op byzondre gift verheffen,
Waaruit des levens wellust spruit.
Zoo is de zang met weelde strijdig. -
Doch waarom paart hy met geen pracht?
Of is het Lot den Zanger nijdig,
En beeft het voor zijn tooverkracht? -
Ach, zou hy die op hemelwieken
Den dag begroet in 't uchtendkrieken,
Op 's aardrijks laagte nederzien?
Zou 't zijn van geest doorvoede tonen,
Zijn vrije hemelborst, niet honen,
Hem blinkend kleizand aan te biên? -
Zing, Dichter! schep bewonderaren
Voor 't golven van uw melody;
Doch wacht u, 't flikkren aan te staren
Van goud, of staat, of heerschappy.
Neen, laat uw ader welig vloeien,
En 't goud om Midas schedels gloeien;
Uw oogst is 't ruischen van uw lof!
Die oogst moet slechts op d' adem zweven,
Uw adem heeft haar u gegeven;
Uw doel, uw loon, zij nooit in 't stof!
Geen praalziek goud of Vorsten-keten
Versier' de Dichterlijke borst!
Zijne eer durv' zich geen hand vermeten,
Die Koninklijke scepters torscht!
Hy zweeft in veel verheevner kringen
Dan 't staatlijk purper in mag dringen,
En schept zich heemlen om hem heen:
Ja, ziet hy neêr op de aardsche schatten,
Zijn wieken zinken en ontspatten,
En pluimloos stort hy naar beneên.
| |
[pagina 324]
| |
Zing, Dichter! laat uw tonen rijzen,
En stijg ten hemel met uw lied!
En laat het zijnen Gever prijzen;
Maar kwiste 't zich aan 't schepsel niet!
Vloei, stroom, in 't bruischend zielsgevoelen,
Maar niet om over 't slijk te woelen;
Neen, zwelle uw ader naar omhoog!
De steile rotsstroom ploft niet neder,
Of steigert naar zijn oorsprong weder,
En schept een heldren regenboog.
1827.
|
|