De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
Lentezoet.Ga naar voetnoot*Wanneer by 't vliên der Wintervorst,
De blijde Lent genaakt,
En Progne, met bebloede borst
Uit kreek en poel ontwaakt,
Het kunstig nestjen samenvlecht
En aan des hooibergs roeden hecht;
En, voor 't bevrozen waterglas,
Een nieuw ontsproten gras
Van 's Landmans voetstap kraakt:
Wat dan, wat zou mijn ouderdom
In 't frisch herlevend dal?
Verstijfd en wagglend, doof en krom,
By 't hupplend feestgeschal?
Neen, noodig my in 't jeugdig kruid
En bloesemschietend hout niet uit:
Mijn doffe ziel geniet het niet,
En aâmt voor lentelied,
Noch nieuw bepronkt heelal.
Neen, 't in zich-zelf gekeerd gevoel
Verloor die vatbaarheên;
Het hart, voor alles koud en koel,
Slaat voor zijn smart-alleen.
Een stil en stoorloos rustgenot,
Niets anders wenscht het zich ten lot,
| |
[pagina 302]
| |
En gunt de liefontloken jeugd
Haar land- en lentevreugd,
Met spel en blij gewoel!
Ach! laat my in mijn stille kluis
Mijn pen, mijn eenig goed;
En spaar my 't haatlijk woelgedruis,
Slechts onrust voor 't gemoed.
Het groen verkwikt my oog noch hart;
Het loverruischen doet my smart,
En 't zoele westenwindtjen spreidt
Voor my geen lieflijkheid
In 't half bevrozen bloed.
Vermaak u, lieve Jeugd, en speel,
En nuttig u den tijd:
Genoegen is uw wettig deel;
En, 't oogenblik ontglijdt.
Haast nadert u de mannenkracht,
Wier ernst het zoet der vreugd belacht;
En wat het leven, als 't verlept,
In 't vleeschloos spook herschept
Dat in de grafterp bijt!
1827.
|
|