De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijZelfbesef.Ga naar voetnoot*Spreekt in uw hart op uw leger en zijt stille.
David.
Gy, 't oor onmerkbaar, maar door de aderen
Met zacht bewustzijn ruischend bloed,
Waarin zich 't ons besluipend naderen
Van 't sloopend tijdpunt kennen doet:
Gy 't harte prikk'lend zelfgevoelen,
Waarin by 't eens geregeld woelen,
De ziel, zich-zelve slechts bewust
In eigen diepte neêrgezegen,
Tot eigen hoogtepeil gestegen,
In eigen zelfbeschouwing rust.
| |
[pagina 294]
| |
Gy, lieflijk zuizend hartdoorwemelen
Waarin zich 't aanzijn vergewist,
En als een koele lucht der hemelen,
Het zich verliezend hart verfrischt:
Wat zijt ge? Een aandrift uit den hoogen,
Of ingeschapen zielsvermogen
Waar 't hart zich-zelf in wedervindt?
Is tusschen 't zijn en 't niet te wezen,
Een wondre middenstand gerezen,
Die 't tegenstrijdigst saamverbindt?
Ach, vruchtloos vraag ik 't aan my-zelven.
De waarheid huwt zich niet aan 't stof,
En is geen grafkuil uit te delven,
Maar schijnt waar ze in den boezem trof.
Neen, 't schepsel zal zich nooit verheffen
Tot zelfs de eenvoudigste beseffen,
Dan door iets Geestlijks aangedaan;
Dat Geestlijk, dat uit God gesproten,
Het merk van hooger deelgenoten
Aan 't logge slijk gepaard doet gaan!
Geen werkingkracht, geen eigen leven,
Is aan de stoflijkheid verkleefd:
Maar 't is een hooger krachtdoorzweven
Dat leven en gevoelen geeft.
't Is 't onze niet indien wy leven,
Ons niet ten eigendom gegeven,
Als afgezonderd van zijn bron:
Neen, 't is een hoogre mededeeling,
Geen plant- of dierlijke overteling
Door 't zaad doorkoestrend vuur der zon.
Wie, wie zal uw geheim ontwikkelen,
Bewustheid die mijn borst bewoont?
Wie 't meer dan aardsch, dan stoflijk prikkelen
Waarin mijn zelfheid zich betoont?
Ja, heel mijn zelfgevoel is lijdend;
| |
[pagina 295]
| |
Een stroomvliet, langs zijn boorden glijdend,
Is heel mijn zinbedriegend zijn;
Een bloot voorbygaan zonder wezen,
Een mist, uit walming opgerezen,
En lichaamlooze nevelschijn.
1827.
|
|