De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijSchijnbedrog.Ga naar voetnoot*Decipit
Frons prima multos, rara mens intelligit.
Phardrus.
Zang.
Zie de slang in één gekronkeld,
Hoe hy in het duister vonkelt
Als een blaauwende amethist:
Waarom, ô Natuur! die schoonheid
Die zijn gladde rug ten toon spreidt
Aan dat monsterdier verkwist?
Zie die dartle vrouwenlonken
Die een jeugdig hart ontvonken
Met een gloed van vuile lust;
Waarom gunt ge dat vermogen
Aan die zielverpestende oogen,
Roovers der Gewetensrust?
| |
[pagina 292]
| |
Zie die veinzaarts en verraderen
Die ons onder 't masker naderen
Van een vriendelijken plooi;
Maar in 't hart vol heimlijk wrokken,
En van vijandschap doortrokken,
Ons beloeren als hun prooi.
Wist ge 't gift van booze kruiden
Door hun vlekken aan te duiden
Of door walgingvollen geur,
Waarom geeft ge op 't dierlijk wezen
Ook de blijken niet te lezen,
Waar men 't schaadlijke aan bespeur'?
Tegenzang.
Zwijg, ô stervling! staak dat vragen;
Leer u van u-zelf beklagen,
In uw zinlijkheid vergroofd!
Door verwaten heiligschennis
Hebt gy de ingeschapen kennis
In uw boezem uitgedoofd.
Neen, geen schepsel zou u deren,
Die hen-allen overheeren,
Door uw aanblik temmen moest,
Maar, van uit uw kring gezonken,
Smoorden de ingeschapen vonken
En uw zielskracht is verwoest.
| |
[pagina 293]
| |
Alle schepsel, alle wezen,
Zoudt gy met een oog doorlezen
Dat aan 't uiterlijk niet hong;
Maar, gescherpt met fijner stralen
In der dingen aart kon dalen,
Hart en ingewand doordrong.
Leer met wettig zelfmistrouwen
De aard als u vervreemd beschouwen!
Ze is niet meer uw eigendom.
Ze is de roof der Hel geworden;
Zoek uw heil in hooger orden,
In der Geesten kring weêrom!
1826.
|
|