De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijOuderkommer.Ga naar voetnoot*Ut adsidens implumibus pullis avis.
Horatius.
Als 't vogeltjen dat op zijn nest
By 't nog van koude siddrend kieken,
In 't dons der moederlijke wieken,
Haar pluimloos jong aan 't harte prest;
Of, angstig zwierende om haar broed,
De vuige slang die 't aan komt schennen,
Door 't kleppren van zijn vleugelpennen
In dreigend sijflen wijken doet:
Zoo zorgt, zoo zwoegt het Oudrenhart,
ô Een'ge wellust van ons leven,
ô Dierbaar pand onze Echt gegeven,
Met tedere angst en liefdesmart.
Ja 't krimpt voor u, mijn dierbaar Wicht,
Wanneer 't de toekomst ziet genaken
Die u van uit hun arm zal slaken,
En nog in nacht verborgen ligt:
| |
[pagina 258]
| |
Doch niet om 't nietig lijfsgenot
Van dak of dosch of daaglijksch voedsel,
Dat de Almacht schenkt aan 't minst gebroedsel,
Of 't hachlijk van een wareldsch lot.
Neen, 't acht den prang des weêrspoeds niet,
Maar 't beeft voor 't listig slangbekruipen,
Dat de onschuld tracht in 't hart te sluipen,
En glibbrend door 't gebladert' schiet.
Helaas! wat baat hun teedre zucht!
Het gluipend ondier blijft steeds loeren
Om d' argelooze weg te voeren,
Wanneer hy 't minst voor vijand ducht.
De wiekjens wassen, slaan zich uit,
En 't jongske, fier op frissche krachten,
By 't wappren op de ontploken schachten,
Bespeurt geen slang in bies of kruid.
Doch wacht, ja wacht u, moedig jong!
Met klaauw en snavelspits gewapend,
Valt, zorgloos by de rotskloof slapend,
Ook de arend in des monsters wrong.
Mistrouw, ô wulpjen, 't olmenloof,
Verdenk het ruischen van de abeelen:
Waar de uchtendkoeltjens lieflijkst streelen,
Spiedt de Aartsverdelger op zijn roof.
Vertrouw geen groenend veldkarpet,
Geen bloesems die de boomgaard sieren,
Geen geurig bosch van eglantieren,
Noch liefelijk violenbed.
| |
[pagina 259]
| |
Wees wars van elk verlokkend oord,
En schuw daar schuilplaats in te nemen:
Het dreigt uw hart den plicht te ontvremen;
Verraad is 't, wat hier 't oog bekoort.
Neen, klep uw vleugels hemelwaart,
En leer u altijd hooger heffen:
Dien zal geen aspis-angel treffen,
Wiens voet geen rustpunt zocht op de aard.
1823.
|
|