De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijLotgeval.Ga naar voetnoot*ô Gy die 't Wareldlot beheert,
Met naam van Lukgodin vereerd,
En die ten spot van 't menschlijk pogen,
Den nietigste uit het slijk ten toppunt kunt verhoogen,
En trotschen zegepraal in lijkgehuil verkeert!
Voor u stort de arme beê aan beê
In 't angst- en kommervolle zwoegen;
Voor u, als Heerscheres der zee,
Wie met een stoute boeg d' ontstuime baar durft ploegen,
En smeekt u om behouden ree'.
U smeekt hy, die ten krijg gehard
Rapier en oorlogsbliksem tart;
U smeeken Volken en Gewesten,
En, midden in bemuurde vesten,
De weêrlooze, om heur kroost door Moedervrees benard.
| |
[pagina 260]
| |
U roepen in hun purperdosch
De Vorsten aan, op scepters trotsch,
Op dat door roekloos volksvermeten
Hun zetel niet worde omgesmeten
In d' onweêrstaanbren storm van 't roerziek golfgeklots.
U gaat de Nooddwang steeds vooruit.
De Nooddwang, die in de ijzren handen
Den moker ter verplettring sluit,
Met koevoet, strop, en kluisterbanden,
En tandenknarsend weegeluid.
U eert in 't hagelblank gewaad
De Trouw die onverwrikbaar staat;
De Hoop, het oog om hoog geheven;
En zal geen vriend in nood begeven,
Schoon gy 't mistroostig huis verlaat.
Neen, grimmig, lachend, droef, of blij,
Blijft hem de oprechte braaf heid by,
Vereert d' Almachten God in elke lotbedeeling,
Stort balsemende troost ter heeling,
En kleeft zich aan 's verlaten' zij'.
Maar 't wuft geboeft, steeds baatgezind,
Verstuift op 't draaien van den wind,
En schuwt, by de uitgeleegde kannen,
Zich meê in 't noodgareel te spannen
Met d' in het leed verzonken' Vrind.
Gy, Schepper, meester van 't Heelal,
En, boven tijdzwaai of geval,
Onzichtbre en eeuw'ge Lotbeslisser,
Die 't Niet in wording roept, en 't is er,
Wat is, wat was, wat wezen zal.
| |
[pagina 261]
| |
Weer, Godheid! zulke vrienden af,
In heil, vol gloeds; by weêrspoed, laf,
En spotters met gewijde plichten:
Maar leer ons (waar Gy 't geeft) voor 't onheil niet te zwichten,
Verheven boven de aardsche draf!
Na Horatius.
1823.
|
|