De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijLevensgenoegen.Ga naar voetnoot*Wat is blijdschap in dit Leven,
Wat is vreugde voor een hart
Immer tot geluk gedreven,
Waar het meê bevredigd werdt?
Ligt het in de feestrumoeren,
Vol vermoeiing, vol gewoel,
Die de rust der ziel beroeren,
Zonder innig heilgevoel?
Ligt het in een woest rinkinken
Van een dolle zwelgery,
En den menschenrang te ontzinken
In der driften slaverny? -
| |
[pagina 243]
| |
Is 't genieting van vermaken,
Zoutloos laf en walglijk zoet,
Waar de Christen naar kan baken
Tot verstoring van 't gemoed? -
Waant het, ongebonden knapen,
Die van dolle blijdschap tiert,
Of, onachtzaam ingeslapen,
Aan uw lust den teugel viert!
Sluimert zorgloos, in die droomen
Omgewiegeld en gesold;
En ontslaat u van de toomen,
Hoe de kar des levens holt!
Sluit uwe oogen voor de stralen
Van den hemelhellen dag,
By den damp der Bachanalen,
Dien geen licht doordringen mag! -
Of, verkiest gy 't, loopt ze zoeken
In geleerdheids rijke kraam,
By de stapels oude boeken,
Als verbonden aan een naam.
Want ook dit is onder dwazen
Dronkenschap en blinde drift;
En niet minder doet dit razen
Eer men wijs van onwijs schift. -
In gestadig geld te tellen
(Als men vroeger eeuw verwijt)
Zal wel niemand vreugde stellen
In dees meer verlichten tijd. -
| |
[pagina 244]
| |
Maar 't vermogen van bevelen
Is voorzeker wonderschoon,
't Geen nu ieder wenscht te deelen,
Als nieuwmodisch Vrijheidszoon!
Dit is in dees fraaie dagen
De onbesuisdste dronkenschap,
Die den mensch herom doet jagen,
Boven punch en druivensap.
Voor gerust en veilig slapen,
Is nu ieder heer van 't Land,
Ieder raadpleegt, voert het wapen,
En - verwildert in 't verstand.
't Drie-miljoenpart onder 't stemmen,
ô Wat geeft dat voor gewicht!
Doet het lasten zwaarder klemmen,
Dit maakt immers alles licht.
Leven naar zijns buurmans nukken
Mits ons oordeel zij gevraagd,
Mits men niet voor hem moet bukken,
Die de kroon en scepter draagt;
Onderdoen voor 't domste schreeuwen
Van die Staat noch Staatszorg kent;
Dit's het recht der later eeuwen
Nu het paard den voerman ment.
Ploeg en ambacht laten drijven
Voor...voor bedelstaf of ampt,
Om slechts wetten voor te schrijven,
Van den honger aangeklampt:
| |
[pagina 245]
| |
God verliezen, God verzaken,
Heiden, niets zijn, of Deïst;
En die domheid na te kwaken,
Die thands alles stout beslist;
Hiermeê waant men 't nu verkregen
Wat men zóólang vruchtloos zocht;
Dat is nu de hoogste zegen,
Aan het menschlijk lot verknocht.
'k Mag het lijden, scheepsgezellen!
Elk aan 't roer, dat zal wel gaan.
Wie er 't hoofd zich meê wil kwellen,
'k Laat het op den Stuurman staan.
'k Kwam niet om matroos te spelen,
Maar betaal mijn overvaart.
'k Grijp in toomen noch gareelen;
Pass' mijn voerman slechts op 't paard.
Neen, ik wensch my stil genoegen
In de schuts van wet en recht.
Maar in 't amptgekrui te zwoegen,
Gun ik aan mijn minsten knecht. -
Doch wat (eindlijk) zal 't dan wezen,
Daar de zielenvreugd in rust?
Niet te hopen noch te vreezen,
Nooit verwonderd, nooit onthutst:
Steeds gedachtig aan zijn plichten,
Aan hun inspraak steeds gehecht,
Dulden, willen, en verrichten,
Wat ons God heeft opgelegd:
| |
[pagina 246]
| |
Niet te duchten voor het morgen,
In het heden steeds te vreên;
En zijn God te laten zorgen:
Dit's des levens heil alleen.
Geef my dit, ô Hemelkoning,
En, in weêrwil van heel de aard,
Met een woesteny tot woning
Ben ik nog benijdenswaard.
1823.
|
|