De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 239]
| |
Aan de vrouw.Ga naar voetnoot*Hoofdbloem in de krans van rozen;
Roosjen in den doornenvlecht
Die den mensch aan 't leven hecht;
Zalfster van de wond des harten;
Heulsapstortster in de smarten,
't Aardsche schepsel toegelegd.
Op de harde netelstruiken
Lieflijk kussen van satijn;
Balsem aller boezempijn;
Lisplend luchtjen, zoele lommer,
In de branding, in den kommer;
Kelk van Hemel-ambrozijn!
Pronkjuweel van heel die Wareld
Wie het wolkenfloers omplooit,
Met Gods wondren overstrooid!
Meesterstuk van d' Ongewraakte
Dat Zijn gunst volkomen maakte,
En Zijn schepping hebt voltooid!
Helft des aanzijns ons geschonken,
Heel ons heil op 't wentlend rond;
Aan het lachjen van wier mond,
Aan het straaltjen van wier oogen,
't Onweêrstanelijkst vermogen
Zich met hemellust verbond!
| |
[pagina 240]
| |
Welk een jammer waar het Leven,
Wierd het niet door u gedeeld
Die uit distels bloemen teelt!
Wat is vreugde, wat vermaken,
Dan in 't aan uw zij' te smaken?
Dan, door uwe hand gestreeld?
Vrouw, ô naam, ook d' Englen heilig,
Ja, waar 's warelds duur aan hangt,
Die aan u haar aanzijn dankt!
ô Hoe edel, hoe verheven,
Is de roeping u gegeven!
Is de schatting die ge ontfangt!
Vrouw, eerbiedig uw bestemming!
's Levens bron en Voedstraarïn,
Stookster van de zuivre min,
Aarde en Hemel biên u hulde,
Zy, die ge uit uw schoot vervulde!
Wat al Godlijks sluit gy in!
Ja, eerbiedig uw bestemming!
ô Vervul haar, wees getrouw!
Teedre Moeder, lieve Vrouw,
Zaligt gy de teêrste banden;
En, uw eerbied aan te randen
Dompelt warelden in rouw.
Laten snoodaarts zich verloopen
In een wettelooze lust,
Met verboden min gebluscht!
Zalig, dien uw vlam doet blaken;
Die de rozen van uw kaken
Met een heilige eerdienst kust!
| |
[pagina 241]
| |
Druischt een eeuw vol roekeloozen
Tegen Staatsgezag en throon,
God, en Zijn gezalfden Zoon;
U verëeren, God te haten,
Kan zich nooit vereenen laten;
Maar hun leus is Vrouwenhoon.
Lieve schoonen, leert hen schuwen,
Wordt hun boosheid niet ten roof!
Zijt voor hun verleiding doof:
Die den plicht heeft uitgetogen,
Draagt het vloekmerk in zijne oogen:
's Duivels vaan is Ongeloof.
Heilig, heilig zijn uw plichten,
Gade en Moeder; en hoe zoet!
Ja, vervullen ze uw gemoed!
Geene weelde, geen genoegen,
Haalt by 't zalig boezemzwoegen
Van den reinen Huwlijksgloed.
ô Verruilt het nooit, Geliefden,
Voor een uiterlijken praal!
Wissel 't hart van uw Gemaal,
't Welzijn van uw huwlijksloten,
In den moederplicht besloten,
Voor geen dans- of schouwburgzaal.
Geeft ze voor geen ijdle galmen
Van een juichend volksgeschrei
In Geleerdheids liverei!
't Zijn gesteenten noch lauwrieren
Die een vrouwlijk hoofd versieren,
Maar de krans van d' Englenrei.
| |
[pagina 242]
| |
Laat begaafd- en schoonheid blinken
In uw stil en zalig huis;
Niet in woelig feestgedruisch.
Die naar andren roem kan streven
Dan haar Egâ aan te kleven,
Is, op 't hoogst, ten halve kuisch.
Gy bestemt dit, dierbre Gade,
Heilig aan mijn hart verknocht,
Die nooit andre lofspraak zocht,
En den luister uwer gaven
Voor den Egâ dorst begraven
Wiens geluk gy hebt volwrocht.
1823.
|
|