De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijNereus voorspelling.Ga naar voetnoot*Als 't eerloos herderwicht door 't bruischend pekelnat
Zijns gastheers dierbren huwlijksschat
Op 't Frygiaansche vlot ontvoerde,
Bond Nereüs met grammen zin
Den ademtocht der winden in
Die 't spieglend watervlak beroerde,
Om 't lot te spellen, de euveldaad
Beschoren. -
‘Booswicht ga, volvoer uw schelmsch verraad,
Doch waan niet, als een buit en strafloos weg te dragen,
't Geen heel 't vereend Euroop gewapend weêr zal vragen;
Beleedigd door d' onlijdbren hoon,
En onverbreeklijk saamgezworen
Om uw onzalige Echt te stooren
Met Priams omgestorten throon.
Hoe zie ik d' oorlogsdrom, hoe ros en krijgers hijgen!
Wat wekt ge al moords aan Ilus zaad!
Bellona grijpt den helm, gereed ten kar te stijgen,
En gespt zich 't Egis op 't gewaad.
Vergeefs in Venus schuts, met spichte en slappe vingeren,
| |
[pagina 228]
| |
De dartle lok gekemd, en om uw hals doen slingeren,
En in 't onweêrbaar vrouwenhof
De Luit getokkeld zonder lof!
Vergeefs is 't, rad ter been, de Gnossische oorlogspijlen,
En zware legerspeer, met Heldenvuist geveld,
Of Aiax vluggen voet te ontijlen,
Waar 't kracht in hart en spieren geldt!
Wees op die Godengunst vermeten!
Trotseer in schijn 't gevecht! Eens wordt dat sierlijk hair,
(Op 't bloedig slagveld neêrgesmeten)
Door stof en slijk gesleurd, hoe Venus u bewaar.
Of vreest ge Ulysses niet, of Diomedes wagen,
Noch Pylos grijzen vorst; noch 't kroost van Salamis,
Wanneer ze u als een hert door 't dicht geboomte jagen,
De zege van hun arm gewis?
Ja, vlied (gelijk de blode hinde
Wanneer ze een wolf van verr' in 't oog krijgt, uit de weî,)
Tot schaamte zelfs van haar die u misdadig minde,
En 's vijands tergend hoongeschrei.
Ja, vlied, verwijfde, en stort, van 't zweet der angst bedropen,
Aâmechtig van de vlucht, en siddrende, aan heur borst!
Dit mocht ze van uw krijgsmoed hopen
Na 't geen gy haar beloven dorst!
Achilles moge, uit spijt de Bondschap afgevallen,
Haar krijgsvloot zien bedreigd, door 't Frygisch vuur geblaakt,
En 't noodlot der Trojaansche wallen
Vertragen voor een poos; het wrekend uur genaakt.
Gy zult, ô weerelooze Vrouwen,
(De vloek ontziet geen kunne of grijsbesneeuwde kruin)
U-zelve, uw schuldloos kroost, in Griekschen boei aanschouwen,
En heel uw Vaderstad en Vaderland in puin.’
1820.
Na Horatius.
|
|