De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Kalmte.Ga naar voetnoot*Om stilte smeekt, die midden in de golven
Van 't joelend stormgehuil verrast,
Het wolkgevaart' op één getast,
De maan in nevels ziet bedolven,
Daar 't stuurmansoog aan 't firmament
Geen Noord- geen Leidstar meer erkent.
Naar stilte; ja, naar rust en kalme dagen,
Haakt 's krijgsmans hart by 't oorlogswee;
Naar rust verlangt in stille vreê
Die 't juk des willekeurs moet dragen:
De rust is aller zucht en hoop;
Zy, voor geen goud of rang te koop!
Geen schatkist toch, geen drom van lijfstaffieren,
Verdrijft ons de onrust van 't gemoed,
Noch de akelige schimmenstoet
Van zorgen, die het hoofd omzwieren
Of, nestlende in gewelf en boog,
Den throon beloeren van omhoog.
Gelukkig! die, met weinig wel te vreden,
Aan reinen disch, op voedzaam brood
Zich-zelven ter verkwikking noodt,
En 't Lot niet afmat met gebeden:
Wien Vrees noch Hebzucht, eer het daagt,
Den zoeten slaap uit de oogen vaagt.
| |
[pagina 226]
| |
Wat doelen wy in 't zoo kortstondig leven
Op veel? Wat port ons 't hart dus aan,
Langs de overvloerde waterbaan
Naar andre lucht en zon te streven?
Wie heeft in Huis- en Haardsteêgoôn
Zich-zelv', zijn eigen hart, ontvloôn?
De kommer scheept op trotsche konings-kielen
Zich in. Zy dringt in 't vol galop
Ten ingenomen zadel op:
Of valt den vluchtling in de wielen.
Zy streeft het vliedend hert voorby;
Ja, d' Oostenwind in 't stormgetij'.
Te vredenheid geniet de vreugd van 't heden,
Vraagt naar 't onzeker morgen niet,
En zoet het bitter van 't verdriet
Met zachten lach, aan 't hart ontgleden.
Niets was er ooit, aan alle kant
Gelukkig, en geen smart verwant.
Achilles roem moest vroeg voor 't sterflot bukken;
Des levens duur heeft 's levens lust
In grijzen Tithon uitgebluscht; -
En mooglijk zal aan my gelukken,
Ja, druipt my klakloos in den schoot,
Het geen u 't lotgestarnt' verbood.
U loeit een drom van honderd zuivelkoeien,
U briescht een moedig wagenros
Om de ooren, en een purpren dosch
Schijnt langs uw schoudren neêr te vloeien:
De fijnste wol die 't Oosten schenkt,
In Tyriesch kinkhoornbloed gedrenkt: -
| |
[pagina 227]
| |
My stortte in 't uur, beslispunt van mijn leven,
De onfaalbre wil der Schikgodin
Een vonk van Grieksche Dichtkunst in,
En (werd me een schraal bezit gegeven,)
Een hart dat goud en eer veracht,
En met der dwazen waanzucht lacht.
1820.
Na Horatius.
|
|