De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijNaroem.Ga naar voetnoot*Kent gy 't hersenspook, mijn Vrinden,
Dat op half deze aard gebiedt;
Nevelschijnsel, aâm der winden;
Bastertkroost van 't ijdel niet!
't Geen men, na een leeftijd woelen
Dat en bloed en merg verslindt,
Hooren, zien kan, noch gevoelen,
Als men 't eindlijk óverwint!
Spooksel, dat op vleêrmuisvlerken,
Hoe men ze ook met bloemtjens siert,
Niet dan by der dooden zerken
Om het koud gebeente zwiert!
| |
[pagina 219]
| |
Allen kent gy 't; en hoe velen
Wien zijn luchtgeruisch bekoort,
Schoon het nooit hun oor zal streelen,
En hun zielsrust echter stoort!
Naroem, die uit de asch zal klimmen
Als zy door de lucht verwaait!
Hy, die ijdelste aller schimmen!
Oogst, door niemand ooit gemaaid!
Naroem, die het hart doet jagen
Dat zijn eigen stem verzaakt,
En, voor innig welbehagen
Naar een droomgeschemer haakt!
Naroem, waar men nooit naar trachtte
Dan uit kinderlijken waan;
Wien de wijze steeds belachte!
Naroem, heeft hy ooit bestaan?
Ach! men roemt ons na ons sneven;
Maar is 't ooit om 't ware goed? -
Met het hart naar lof te streven,
Schenkt dit Vrede van 't gemoed? -
Is het door de Christenplichten
Dat men ooit dat doel beschiet;
Of - door 's levens koers te richten
Naar den stroom die om ons vliet? -
Zullen God- en plichtvertreders -
Kroost- en vadermoordenaars -
Vrijheidschreeuwers, boeiensmeeders -
In hun deugden-zelv' barbaarsch -
| |
[pagina 220]
| |
Zullen haatlijke Ongodisten
U vereeren in uw stof;
Dit uw roem zijn, edel Christen?
En begeert gy zulk een lof?
Wenscht gy, in het graf bedolven,
Trouwe wachter van de kooi,
Glorie by het ras der wolven?
Gy, betwister van hun prooi!
Zullen zy uw deugden roemen,
Wien het hart van ondeugd zwelt;
Wien de distels zijn voor bloemen,
't Onkruid voor een graanoogst geldt?
Neen, vervloek gy ons gebeente,
Eeuw van God- en zelfverraad! -
Broeders! zij ons lijkgesteente
Met geen wareldlof gesmaad!
1819.
|
|