De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 216]
| |
IJdelheid.Ga naar voetnoot*IJdel, nietig, is ons woelen:
IJdel zijn wy: stof en wind
Maakt het trotsche menschenkind:
IJdel is ons gantsch bedoelen;
IJdel, wat ons trekt of streelt;
Droomverschijnsel, schaduwbeeld!
Strekt de kindsheid bolle handen
Naar de schim die voor haar vliedt;
Alle grijpen wy naar 't niet,
Alle, schijnsels op de wanden,
Ooggeflikker, zinnewaan,
Blooten schemer van 't bestaan.
En, wy kinderlijke dwazen,
In dit spel van nietigheên
Met ons zelven zoo te vreên,
Zijn op wijsheid opgeblazen?
Wijsheid (hemel!) van 't verstand
Dat ons eeuwig netten spant!
Dat ons eeuwig in zijn garen
Op den waarheidsweg verstrikt,
En het oog dat voor zich blikt,
Op de voeten dwingt te staren,
Eind, noch baan, noch doelwit kent,
Maar gestaâg in 't ronde wendt!
| |
[pagina 217]
| |
Die eens twintigduizend dagen
Al die kronkelpaân doorkroop,
Mag, aan 't einde van zijn loop,
Zich dier dwaasheên wel beklagen,
En gevoelt het, wat het zegt,
Waar men Wijsheids naam aan hecht.
Wijsheid; kennis; kundigheden? -
Ach, wat klanken zonder zin
Houdt dit hoogmoedsspooksel in!
Wangedrocht met beestenleden,
En met holle lucht bezield,
Waar ons onverstand voor knielt!
Neen, erkennen wy ons-zelven
Voor het weinig dat wy zijn,
En dit schouwtooneel van schijn,
Dat ons-aller graf moet delven! -
Zien wy 's warelds broosheid aan
In het naderend vergaan! -
Maar, het aanzien zal verschrikken
Van dit duistere verschiet?
Schuwt het speelziek harte niet
Om een toekomst aan te blikken
Waar dat-alles by verdwijnt,
Dat ons zoo bekorend schijnt? -
Neen. - Bekorend zij dit droomen!
Slapend sleept het ons ten val
Met dit berstend wareld-Al. -
Dat wy leeren, niet te schroomen,
Maar 't verwoestend oogenblik
Af te wachten zonder schrik!
| |
[pagina 218]
| |
Maar, voor alles! dat wy leeren;
En voor drogreên van 't verstand,
't Hooger Geestelijk verband
In het hartsgevoel waardeeren:
Geen gevoel uit zin of schijn,
Maar van 't waar en eeuwig zijn!
1818.
|
|