De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk–
Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Oude Rhijnwijn.Ga naar voetnoot*ô Nata mecum -
Tu spem reducis mentibus anxiis.
Horatius.
Ga heen, mijn tijdgenoot, ga heen,
Wien, met my t' eener Herfst geboren,
In zestig jaar geen zon bescheen!
Thands moogt ge in 't heldre daglicht gloren,
En vonklen in het kristallijn;
Gy, kweekling van den grijzen Rhijn,
Die 't hoofd omkranst met wingertbladen
Uw bezie toeknikte, onder 't baden
Van 't door hem bloeiend Bacharach,
Waar hy uw trossen rijpen zag
En 't heuvlig wijndal kwam begroeten,
Om met des Moezels stroom vermengd,
In Nederland den schoot te ontmoeten
Waar hy zijn waterschatting brengt.
Gy, kostlijk levenaâmend vocht,
En kruik, door zulk een sleep van jaren
Als over u verdwijnen mocht,
In duistre nacht het oog ontvaren;
Kom, rukken wy te dezer stond
Het breidlend zegel van uw mond,
En help my een der dierbre plichten
Van 't teêrgevoelend hart verrichten.
Ga, ruim uw donkre kerkerkluis;
Maar niet om onder 't woest gebruisch
Een dartlen vreugdedisch te deelen
By zang en dans, gejuich of twist,
En dolheids hoofdrol meê te spelen,
Als hart en brein ontstuimig gist.
| |
[pagina 208]
| |
Niet, om geheimen, best verheeld,
Aan 't argelooze hart te onttrekken;
Of, daar ge een weeke zenuw streelt,
Een hart tot wulpsche lust te wekken;
Den teedren lieven schaamteblos
Te wisslen voor een haatlijk ros
Op de opgezette maagdenkaken
Tot zedigheid- en eerverzaken,
En d' eerbren zachten liefdelonk
Te ontsteken met een Helsche vonk;
De rust der onschuld uit te roeien
Van uit een onbesmette borst;
En boezems lavingloos te schroeien
Door 't hart nog onbekende dorst.
Eens Katoos schedel zuizeboll'
Van 't ziedend sap der muskadellen,
Jaag tucht en zedige ernst op hol
Daar slaap- en voorhoofdsaadren zwellen!
Ja, volge op 't Filozoofsch banket
Een Sokrates den dartlen tred
Van schaamtelooze dansgebaren,
Gelokt door 't hupplen van de snaren!
Waad' Rome met ontbloote leên
Door golven druivennektar heen!
Gy zult mijn vloêr niet overplasschen;
My zijt gy tot een beter doel
Aan de eedle kronkelrank gewassen,
Dan hoofdbedwelmend mondgespoel.
Neen, trek naar feest noch vreugdgedruis,
Naar tafellied noch bekerklanken;
Maar wandel stil naar 't eenzaam huis
Aan 't ziekbed van een zwakken kranken.
Stort daar, in 't midden van de smart,
Een druppel moeds in 't lijdend hart
Van stervens-onmacht diep bezweken,
En moge er hemeldaauw by leken!
Wek hoop, verkwikking, leven, op;
| |
[pagina 209]
| |
Stroom balsemkracht uit elken drop;
Ontspan den band der angstbeklemming,
En hef des lijders ziel tot God!
Zie daar, ô kruikjen, uw bestemming;
Zie daar voor my het wijngenot!
1816.
|
|