De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijSterven.Ga naar voetnoot*Wat wil men? sneeft de sterveling,
En zinkt hy gantsch in 't graf?
Of breekt des levens draad niet af
Wanneer hem 't licht verging;
En leeft het geen hem 't leven gaf
Nog voort in hooger kring?
Is alles wat men hoopt en ducht
Aan 't oogenblik bepaald
Dat de ademtocht de borst ontvlucht
Waarvan zy rijst en daalt:
En lost de geest die ons doorstraalt,
Zich op in vlotte lucht?
Verklaar my, innig zelfgevoel,
Waardoor ik my erken,
De teugels van my-zelven menn',
En, onder 't stofgewoel
My vatbaar weet voor hooger doel!
Verklaar my, wat ik ben?
| |
[pagina 206]
| |
Een kleiklomp, dien mijn hart veracht,
Mijn eigen voet vertreedt? -
Het werktuig van een vreemde macht,
Met dit mijn vleesch omkleed? -
Of is het eigen wil en kracht
Die ik my-zelven heet?
Gewis, ik ben die aardklomp niet.
Dit stoflijk snarenspel,
Dit spier-, dit aâr-, dit zenuwstel,
Gehoorzaamt mijn gebied;
En 't leven dat mijn borst doorschiet,
Vloeit uit een andren wel.
Het zuiglam wane 't moederooi
In de afgeschoren vacht,
En zoek' by d'afgelegden tooi
Het nat waarnaar het smacht;
Wy bieden 't graf geen andren prooi
Dan de uitgediende dracht!
Van hier dan de aardsche levenswaan,
Aan 't nietig stof gehecht! -
Den schedel moedig opgerecht
Naar edeler bestaan!
En de ijdle web van vezeldraân
Blijmoedig afgelegd!
Ja, vrienden, sneeft de sterveling,
Hy zinkt niet gantsch in 't graf.
Schoon de adem in de borst verging,
Het leven breekt niet af;
Maar 't opent ons een hooger kring
Dan de onderaardsche draf.
1816.
|
|