De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Lentezang.Ga naar voetnoot*Reeds doen Lentes medgezellen,
Uit den sluimer opgestaan,
Zeil- en vlaggedoeken zwellen;
Effenen de waterbaan;
Blazen Westerluchtjens aan,
Die de beemden weêr herstellen
Van de zilte najaarswellen,
En de beekjens af doen snellen
Naar de leiding van heur hellen,
Zonder dat de zweepen knellen
Van den winterschen orkaan.
nbsp;
Prognes nakroost, droef te moede,
Met den boezem opgescheurd,
(Daar ze, in onvergeetbre woede,
't Angstig hoofd ten hemel beurt,
En om Itys noodlot treurt,
Dat geen wraak haar ooit vergoedde)
Zoekt zich, op eens hooibergs roede,
Reeds een' vrijen wijk en hoede,
Waar zy 't voorjaarsnestjen broede,
En het blinde jongsken voede,
Daar naar aas en voeder peurt.
nbsp;
In de welige valleien,
Thands met mollig gras bedekt,
By de schaapjens, die zy weien,
Op den klaver uitgestrekt,
En door zanglust opgewekt,
Doen de dartle herderreien,
Onder 't vrolijk kransenbreien,
| |
[pagina 56]
| |
De aangename veldschalmeien
Klinken over land en heien,
Om des Veldgods oor te vleien,
Daar hy langs de heuvels trekt.
't Jaartij' roept tot vreugdemalen,
Lentefeesten, zang en dans,
Waar de schuimende pokalen,
Volgeschonken tot den trans,
Schittren met een' dubblen glans.
Laten wy des ademhalen
Van des levens staâge kwalen,
Winst- en wijsheidszucht bepalen,
En, eer geest en lust verschalen,
Schat- en boek- en rechterzalen
Wislen voor den bruiloftskrans!
1791.
Horatius van verre nagevolgd.
|
|