De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
De dichter.Ga naar voetnoot*Als de gouden bruiloftsnap,
Schuimend van der druiven sap
Tot de kim geschonken,
En met vaderlijke hand,
Als een heilig liefdepand,
't Echtpaar toegedronken;
Juist zoo schittert in ons oog
Elke gulle nektartoog
Uit Kastalische ader:
Juist zoo laaft dat hemelvocht
't Hart vol dichterlijken tocht,
Spijt den kunstversmader!
Laat den zwijnen dan hun draf;
Gun den dog zijn woest geblaf;
Dat de Nijd versteene!
Weg met Bacchus en Diöon!
Voor Apolloos echten zoon
Vloeit de Hippokrene!
Maar wie is de sterveling,
Die den rechten smaak ontfing
Van die Godengaven? -
Hy, die, log van hart en geest,
Voor een stoute steilte vreest,
In het stof begraven? -
| |
[pagina 54]
| |
Hy, die, aan den boei gehecht,
Dien het onverstand hem vlecht,
Maar uit spinnewebben,
Van geen juk zich weet te ontslaan,
Dat de blindheid en de waan
Aangenomen hebben?
Hy, die, kruipend langs zijn baan,
De afgesleten kunstsieraân
Van zijn voordren plondert;
Van gedachten schoon berooid,
Woorden zaait, en klanken strooit,
Ordenloos, in 't honderd? -
Hy, die, daar hy niets gevoelt,
Echter op verrukken doelt
Door een ijdel galmen;
't Nietsbeteekenend muzijk
Van het krekeltjen gelijk,
In de leêge halmen? -
Die, naar 't geen hem door Natuur
In 't beslissend levensuur
Eenmaal wierd geweigerd,
Op verbeeldings wasschen vlerk,
Of door zwaar Cyklopenwerk,
Haar ten ondank, steigert?
Hy? - maar neen, genoeg gevraagd!
Die geen echte teekens draagt
Dier verheven orden,
(Orden van een' hooger rang!)
Wier bestemming is tot zang,
Zal nooit zanger worden.
1791.
|
|