De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijOnbestendigheid.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 52]
| |
Het aardrijk werd vernieuwd; de trits Bevalligheden
Durft weder, hand in hand,
Den dartlen Nimfenstoet met halfontbloote leden
Ten veldrei' troggelen op 't nieuwontloken land.
Acht niets bestendig, niets! Dit roepen u de jaren -
Dit ieder avondstond -
Dit roept u uur voor uur, zoo haastig weggevaren
Als aangebroken, toe, met altijd open' mond.
De Winter lost zich op in 't zoel der Lenteluchten;
Dit ruimt den Zomer plaats;
Dees laat de zwangre Herfst den oogst der boomgaardvruchten,
Tot zy heur buien strijkt voor 't noorderwindgeblaas.
Maar maan en jaar neme af, zy worden weêr herboren!
Wy, dalen we eens in 't graf,
En ging de onschatbre tijd slechts eens voor ons verloren,
Wy zijn eene enkle schim, een hand verstuivend kaf.
Wie weet, of 's hemels wil by 't aantal onzer dagen
Het licht van morgen voegt?
Wat laat men dan ten prooie aan steeds ondankbre magen
't Geen, wél besteed, verheugt, en, opgestapeld, wroegt?
't Bezitten niet, ô mensch, 't gebruiken is genieten;
Dit geeft waardy aan 't goud.
Wel aan, gebruik het dan, zoo lang uw dagen vlieten;
Acht geen verloren goed, het geen gy dus behoudt!
1790.
|
|