De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Het lotgeval.
| |
[pagina 49]
| |
En 't menschdom ziet zich vaak, terwijl zy 't minste schroomen,
De wreedste rampen overkomen;
Daar hem, wien storm by storm is over 't hoofd gestort,
Zijn leed, op 't onvoorzienst, in heil verwisseld wordt.
Gewis, 't gaat vast, Filanors zoon!
Uw onheil lei den grond voor deze uw gloriekroon.
Zou Mavors vogel zege kraaien,
Zoo fier de hals en wieken zwaaien,
Wen hy, in 't ledig nest geboeid,
Zich nooit in 't strijdperk had vermoeid?
Neen, nooit, Ergoteles! In Gnossus stille wallen
Ware u geen roem te beurt gevallen,
Uw snelheid onbemerkt vergaan,
En 't hoofd u niet omkranst met heilige eereblaân,
Ware onder uwe stadgenooten
Geen staatsverdeeldheid voortgesproten,
Die burgers tegens een in 't harnas had geprest,
En u der rust ontrukt en vaderlijke vest.
Maar thands verwinnaar, thands met luister overtogen,
De kruin met schittrend loof bedekt,
Dat de op de glorie azende oogen
Van 't breede Griekenland op uw verdienste trekt;
Thands met een dubble kroon in 't Pythiesch perk beschonken,
Door Isthmus zegepraal, door Pizaas prijs beroemd;
Thands wordt, zoo verr' de roem slechts harten weet te ontfonken,
Ergoteles by hen, die ooit roemruchtig blonken,
En, met Ergoteles, Himeres burg genoemd.
1784.
|
|