De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De wilde zwanen. De Dichteres Ly-Y-Han.aant. Nog kleurt de glans van d'ochtend niet de velden. Ik hoor hoe wild de wind aan 't venster rammelt. De droomen van mijn sluimer zijn vergaan. Ik ben geklommen naar mijn uitzichtkamer. Eens roerde ik hier wel met mijn naald van jade, In droom verloren, in den kolengloed. Nu is het vuur gedoofd. Het kan niet baten Dat nog mijn naald in de asch woelt naar een vonkje. Ik tuur naar het gebergte, omfloersd van leed. Een grijze regen maakt het landschap donker. De nevel wuift. De stroom drijft zware golven, Maar 't leed mijns harten spoelt de stroom niet weg. De donkre zijde van mijn kleed bevonkelt De regen van mijn bittre zoele tranen. De wilde zwanen schreeuwen bij mijn raam. Droef strooi ik op de vogels, die ontwaken Mijn arme tranen, vliegt, o vlugge vogels! En brengt mijn tranen hem die mij verbrandt! Vorige Volgende