De Chineesche fluit(1921)–Hans Bethge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] De dichter op het nevelig gebergte. Su-Tong-Po. De dichter klimt de bergen op met tragen tred. De rotsen in de verte, waar de nevel blauwt, Gelijken hem een sluimerende kudde schapen. Nu Staat hij op den bergtop. Steunend zoekt hij rust Hoog op een rotsblok. Hij is afgemat, hij dronk Veel vuriggouden wijn eer hij den berg beklom. De wolken drijven zwaar en grijs boven zijn hoofd. Hij ziet met droeven blik hoe zij zich dreigend ballen. Dra is de schoone blauwe hemel gansch bewolkt. Dan heft hij aan een lied met zacht-omfloersden klank, Hij zingt dat herfst nabij is met zijn kouden nevel En dat de lente ver is, onbereikbaar ver. En wandlaars komen zich vermeien op den berg En zien hem en omringen hem en lachen luid: - Die dáar is dichter, och! hij is niet wijs! Vorige Volgende