Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945
(2018)–Jacqueline Bel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 859]
| |
5.2 Inleiding: de bezetting in Noord en Zuidaant.Het literaire leven veranderde tijdens de Tweede Wereldoorlog dramatisch, vooral in Nederland. Vlaanderen en Nederland kwamen tijdens de bezetting om verschillende redenen in literair opzicht veel verder van elkaar te staan dan in de jaren van het interbellum. Zo werden Nederland en België op een andere manier door de bezetter bestuurd, en dat had duidelijke gevolgen voor de literatuur. Nederland kreeg een Zivilverwaltung, een civiel bestuur, dat zich sterk bemoeide met het culturele en literaire leven. Zo stelden de Duitsers onder meer een strenge censuur in en aan het eind van 1941 ook een Kultuurkamer naar Duits model, waarvan alle kunstenaars en schrijvers lid moesten worden. Wie dat weigerde en toch wilde publiceren, werd geacht te ageren tegen de bezetter, kon worden vervolgd en kwam in een ondergronds circuit terecht. Het Nederlandse literaire landschap werd bovendien onherroepelijk veranderd doordat veel joodse auteurs om het leven werden gebracht in concentratiekampen. België kwam onder een Militärverwaltung te staan, een militair bestuur dat zich op afstand hield van het culturele leven en geen Kultuurkamer instelde, maar het culturele leven geleidelijk wilde ombuigen. Verschillende Vlaamse culturele organisaties waren de bezetter goed gezind, maar omdat ze elkaar vaak tegenwerkten, kwamen er uiteindelijk niet veel initiatieven van de grond. Ook een minder strikte toepassing en naleving van de censuur resulteerde in België in een grotere vrijheid voor kunstenaars en schrijvers dan in Nederland. Grensverkeer tussen beide landen was tijdens de bezetting nauwelijks nog mogelijk, waardoor de contacten tussen Nederlandse en Vlaamse auteurs en instellingen werden bemoeilijkt. Vlaamse schrijvers die voor de oorlog hun werk uitgaven in Nederland moesten op zoek naar publicatiemogelijkheden in eigen land. Importbeperkende maatregelen veroorzaakten stagnatie in de distributie van literatuur tussen beide landen. Nieuwe Vlaamse romans en dichtbundels bereikten alleen nog Vlaamse lezers. Omgekeerd kwamen nieuwe literaire teksten uit Nederland nog nauwelijks onder het oog van het Vlaamse publiek. | |
NederlandIn Nederland kon de literatuur in de oorlogsjaren grofweg onderverdeeld worden in vier categorieën. De scheidslijnen werden niet zozeer bepaald door de genres proza, poëzie, essayistiek en toneel, of door zuilen of literaire en poëticale debatten, zoals in de voorgaande decennia het geval was geweest, maar door externe factoren. Zo was er een officiële, door de bezetter goedgekeurde | |
[pagina 860]
| |
letterkunde, met daarnaast de ondergrondse literatuur, die verdeeld kon worden in clandestiene (niet door de Kultuurkamer goedgekeurde) en illegale (anti-Duitse) publicaties. Ten slotte was er een aanvankelijk onzichtbare literatuur die vaak in gevangenschap tot stand kwam. In de oorlog bracht de Duitse bezetter grondige veranderingen aan binnen het literaire bedrijf. De officiële, door de nieuwe machthebber gewenste literatuur van de nieuwe orde streefde door middel van eigen, nieuwe instituties naar een letterkunde van Duitse nationaalsocialistische snit, gericht op verheerlijking van het eigen ‘ras’ en de eigen grond. Een deel van de literatoren stelde zich achter de bezetter op en onderschreef de poëtica van de nieuwe orde - dat wil zeggen, ze schreven of waardeerden ‘gezonde’ streekliteratuur en lofliederen op de nieuwe tijd. De ondergrondse literatuur, zowel de illegale als de clandestiene, was veelvormig en circuleerde niet in de openbaarheid, maar in kleine kring. De edities varieerden van kleine, simpele uitgaven tot luxe edities. Inhoudelijk waren de grenzen tussen illegaal en clandestien overigens vloeiend. Sommige clandestiene publicaties verschilden op geen enkele manier van de vooroorlogse literatuur; andere hadden een kritische strekking. Dat gold ook voor de clandestiene literaire tijdschriften. In veel gevallen werd daarin niet gerefereerd aan de oorlogsomstandigheden. Sterker nog: in een van de tijdschriften, De Schone Zakdoek, was zelfs sprake van een in Nederland unieke opbloei van het surrealisme. Deze literatuur onttrok zich aan de controle van de bezetter. Het was vrije literatuur. De clandestiene literatuur kwam op verschillende manieren tot stand, soms onder moeilijke omstandigheden. S. Vestdijk, A. van Duinkerken en andere vooraanstaande figuren uit het Nederlandse politieke, culturele en maatschappelijke leven zaten maandenlang vast in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel (zie 5.4), waar ze desondanks in staat waren tot literaire productie. Een deel van de literatuur bleef aanvankelijk onzichtbaar. Het ging om vaak aangrijpende documents humains, afkomstig uit onderduikadressen, gevangenissen en concentratiekampen, waarin voornamelijk joden gevangen werden gehouden. Een aantal van deze dagboeken en brieven - later gerangschikt onder Holocaustliteratuur - werd soms jaren na de oorlog pas uitgegeven, kreeg pas veel later het predicaat ‘literatuur’ en werd in enkele gevallen zeer beroemd, zoals gebeurde met het dagboek van Anne Frank en het dagboek en de brieven van Etty Hillesum (zie 5.5). Het werden ijkpunten van het culturele geheugen. De esthetische kant van de literatuur werd in de oorlog minder belangrijk; de maatschappelijke functie kwam op de voorgrond te staan. En waren voor de oorlog zowel in Nederland als in Vlaanderen ‘massificatie’ en ‘versnelling’ sleutelwoorden geweest in het literaire leven, tijdens de bezetting in Neder- | |
[pagina 861]
| |
land konden deze termen alleen nog toegepast worden op literatuur die met toestemming van de bezetter verscheen, tot stand kwam volgens een poëtica van de nieuwe orde en soms het karakter aannam van pro-Duitse of pro-Germaanse propaganda. De ondergrondse literatuur was juist kleinschalig en werd met eenvoudige middelen geproduceerd. Van versnelling was geen sprake: de distributie van clandestiene en illegale literatuur was problematisch en geschiedde uiterst langzaam, vaak lopend of per fiets. Er verschenen veel illegale, anti-Duitse gedichten, waarvan het gedicht van Jan Campert ‘De achttien dooden’ het bekendst is geworden. Aan actualiteit hebben de oorlog en de oorlogsliteratuur na zo veel jaren nauwelijks ingeboet: nog in 2005, zestig jaar na dato, laaide in Nederland naar aanleiding van de verschijning van de biografie van Jan Campert opnieuw de publieke discussie op over ‘goed’ en ‘fout’ tijdens de oorlog. Op 4 mei 2014 werd een voordracht van ‘De achttien dooden’ door Jan Camperts zoon Remco Campert nog uitgezonden op televisie. In Nederland zijn begrippen als ‘goed’ en ‘fout’ lange tijd gehanteerd om de positie die mensen in de oorlog innamen te schetsen. Deze categorisering is al jaren aan kritiek onderhevig en inmiddels wordt gestreefd naar meer nuancering. Vaak zijn de lijnen ook niet scherp te trekken. Zo werkte een auteur als J. van Oudshoorn samen met de nieuwe orde in dienst van de censuur. Maar in zijn eigen werk was hij bepaald niet pro-Duits en zijn poëtica paste veel meer bij de door de bezetter verafschuwde ‘gedegenereerde’ literatuur. Aan de andere kant zijn er voorbeelden van leden van de literaire ‘ondergrondse’ die zich om opportunistische redenen als verzetsdichter profileerden. | |
VlaanderenBegrippen als ‘goed’ en ‘fout’, ‘collaboratie’ en ‘verzet’ zijn volgens hedendaagse onderzoekers onbruikbaar om de complexe literaire situatie in Vlaanderen tijdens de bezetting te karakteriseren. ‘Accommodatie’ - aanpassing - acht men een geschiktere term. Er was in België zoals gezegd geen sprake van scherpe censuur. Er was geen literair verzet zoals dat in Nederland wel bestond en ‘verzetsliteratuur’ kwam dan ook nauwelijks voor; daarvoor ontbrak het institutionele kader. Op veel manieren werd er door literatoren passief en actief samengewerkt met de Duitse bezetter. Daarbij ging het om verschillende gradaties van accommodatie en collaboratie. Er waren veel culturele instanties die in de geest van de nieuwe orde opereerden en tientallen auteurs vervulden functies in deze instituties. Sommigen van hen collaboreerden actief, zoals Wies Moens, Filip de Pillecyn, Cyriel Verschaeve en Blanka Gyselen. Hun litera- | |
[pagina 862]
| |
tuur was grotendeels pro-Duits. Daarnaast sloot de volksverbonden, Vlaamsnationalistische literatuur die in de jaren dertig al in bepaalde literaire kringen geliefd was geweest goed aan bij een poëtica van de nieuwe orde. Naast de ‘accommoderende’ schrijvers waren er overigens ook auteurs, vaak met socialistische sympathieën, die zich niets van de bezetter aantrokken. August Vermeylen, Richard Minne en Raymond Herreman waren literair actief, net als Willem Elsschot, Maurice Gilliams en Marnix Gijsen. Gerard Walschap, die evenals veel andere schrijvers wél lid was van allerlei pro-Duitse culturele instellingen, bleef net zulke weinig optimistische romans schrijven als hij voor de bezetting deed. Naast dit alles debuteerde in de oorlog een nieuwe generatie, met Louis Paul Boon als belangrijkste auteur en verder bijvoorbeeld Piet van Aken, Johan Daisne en Hubert Lampo. Aan Boons literaire werk, dat bepaald niet strookte met de nationaalsocialistische beginselen, werd zelfs een literaire prijs toegekend. Deze schrijvers zouden na de oorlog een belangrijke positie gaan innemen in het Vlaamse literaire leven. De rol van het Vlaams nationalisme binnen de Vlaamse literatuur, die in de eerste helft van de twintigste eeuw zo groot was geweest en tijdens de Tweede Wereldoorlog resulteerde in collaboratie en accommodatie met de bezetter, verplaatste zich na 1945 naar de marge: in de jaren veertig en vijftig specialiseerde een aantal - vaak rechtse - katholieke uitgeverijen zich in de editie van ‘verbrande’ (lees: ‘foute’) schrijvers. |
|