Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945
(2018)–Jacqueline Bel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 993]
| |
[pagina 994]
| |
Bloed en rozen: de titelDe titel Bloed en rozen is geïnspireerd op een uitspraak van Ernst Jünger in In Stahlgewittern. Aus dem Tagebuch eines Stosstruppführers (1920), geciteerd door Heumakers 2008, 55, zie Jünger 1978, 11. Het hele citaat luidt: ‘In einem Regen von Blumen waren wir hinausgezogen, in einer trunkenen Stimmung von Rosen und Blut.’ (Het boek werd in 2002 door Nelleke van Maaren vertaald onder de titel Oorlogsroes.) Ik heb de titel eerder gebruikt voor een door mij geredigeerd themanummer van Armada over de literaire verbeelding van de Grote Oorlog (Bel (red.) 2008c). In 2011, drie jaar later, gaf Tom Lanoye deze titel aan zijn toneelstuk over Jeanne d'Arc en Gilles de Rais. | |
Bibliografische notitieIn de bibliografische aantekeningen is zoveel mogelijk verwezen naar edities van verzamelde werken, indien mogelijk naar een wetenschappelijke (lees)editie. Is er geen standaardeditie dan is in de regel verwezen naar de eerste druk, tenzij deze niet voorradig was of een latere druk geschikter was vanwege aanpassingen en verbeteringen door de auteur. Ook wordt soms gerefereerd aan een eerste druk wanneer dat om andere redenen nodig is. (Veel dichtbundels zijn bij herdrukken aangepast door de auteur; soms bevat een eerste druk gedichten die niet in het verzameld werk zijn opgenomen of is de ordening geheel aangepast, zoals bij Marsman, en is de bundelcompositie niet meer herkenbaar.) Om praktische redenen is vaak de voorkeur gegeven aan edities die ook digitaal beschikbaar zijn (vaak eenvoudig te traceren via www.dbnl.nl) of aan de meest recente uit gave van verzamelde werken, ook wanneer deze in een enkel geval hertaald zijn (zoals bij Buysse). Dat betekent dat in dit boek verschillende soorten spelling naast elkaar voorkomen. | |
‘Vooraf’Na een periode van scherpe kritiek op het genre zijn er de laatste decennia weer nieuwe literatuurgeschiedenissen verschenen, recentelijk bijvoorbeeld Vaessens 2013. De kritiek op de literatuurgeschiedschrijving richtte zich in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw in het bijzonder op het grote vierdelige eenmanswerk van Knuvelder (gewijzigde herdruk in 1976). Wat de twintigste eeuw betref is dit werk vooral een portrettengalerij van Nederlandse auteurs, voorzien van een inleiding waarin allerlei stromingen worden beschreven (zie voor een kritische bespreking van dit handboek bijvoorbeeld Anbeek 1990, 1999). Hernieuwde wetenschappelijke aandacht voor de literatuurgeschiedschrijving resulteerde in enkele nieuwe overzichten, zoals Rutten en Weisgerber (red.) 1988, waarin de Vlaamse situatie wordt beschreven. Anbeek 1990/1999 nam de recentste literatuur in Nederland voor zijn rekening (1885-1985). Hij legde de nadruk op vernieuwing en normverandering. Schenkeveld-van der Dussen 1993 (red.) hanteerde in een literatuuroverzicht van de Lage Landen van de Middeleeuwen tot nu een polyperspectivische invalshoek waarbij verschillende casussen, een literair werk of een literaire gebeurtenis werden belicht. Dit methodisch diverse overzicht is geïnspireerd op Hollier 1989. Vanaf 2006 verschenen delen van de door de Nederlandse Taalunie gesteunde Geschiedenis van de Nederlandse literatuur waarin eveneens een polyperspectivische visie wordt gehanteerd. Maar anders dan in dit laatste overzicht wordt in Geschiedenis van de Nederlandse literatuur gestreefd naar een doorlopend verhaal. Literatuur wordt niet als een geïsoleerd fenomeen behandeld, maar ingebed in de maatschappelijke, culturele en institutionele context. Het eerste deel van Geschiedenis van de Nederlandse literatuur verscheen in 2006, het laatste deel komt naar alle waarschijnlijkheid in 2016 uit. Zie verder ook het overzicht van Ruiter en Smulders 1996 die de nadruk leggen op de geschiedenis en Vaessens 2013 die het historische kader juist loslaat en van | |
[pagina 995]
| |
‘frames’ uitgaat. Daarnaast werden recentelijk een Franse (Stouten e.a. (red.) 1999), Duitse (Grüttemeier e.a. (red.) 2006), Engelse (Hermans (red.) 2009), Russische (Couttenier e.a. (red.) 2013-2015) en Tsjechische (Wilken Engelbrecht 2015) literatuurgeschiedenis van de Lage Landen gepubliceerd. Een Zuid-Afrikaanse (H.P. van Coller en Dirk de Geest (red.)) is in de maak. Van Boven en Kemperink 2006 publiceerden op basis van een reader van J.M.J. Sicking een literatuuroverzicht van de Lage Landen in de negentiende en twintigste eeuw voor het onderwijs aan universiteiten en hogescholen. Van de vele publicaties over literatuurgeschiedschrijving die in de laatste decennia verschenen kan hier slechts een fractie belicht worden; via de genoemde studies en artikelen is meer secundaire literatuur te vinden. Bekkering en Gelderblom (red.) 1997 plaatsen allerlei overwegingen over literatuurgeschiedschrijving tegenover elkaar en schetsen de contouren van een nieuwe literatuurgeschiedenis. Dat gebeurt ook in Bel 1993 die in deel 3 van haar boek (265-327) een voorstel doet voor een nieuwe literatuurgeschiedenis op basis van receptiehistorisch onderzoek, dat wil zeggen op basis van de veranderende opvattingen in de literaire kritiek (zie ook Bel 1992 en 2004b). Gelderblom en Musschoot 2001 gaan in op de uitgangspunten van de meerdelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Dat doen zij ook in hun aparte, nog te verschijnen afsluitende deel van de reeks. Ook de andere auteurs van de reeks, nl. Van Oostrom, Pleij, Porteman & Smits-Veldt, Leemans & Johannes, Van den Berg & Couttenier en Brems gaan kort in op de gehanteerde uitgangspunten in hun deel van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Van Gorp 1985 en Grootes 1988-1989 inventariseren de (on)mogelijkheden van de literatuurgeschiedschrijver. Anbeek 1990/ 1999 (inleiding en uitleiding) houdt uitgangspunten, problemen en keuzes van de literatuurgeschiedschrijver tegen het licht (zie ook Anbeek en Schenkeveld-van der Dussen 1993). Ibsch 1980 en Vervliet 1982 belichten problemen rond periodisering en literatuurgeschiedschrijving. Ook in Korthals Altes e.a. (red.) 2000 komen deze onderwerpen aan bod. Zie verder, meer algemeen, enkele studies over literatuurgeschiedschrijving, bijvoorbeeld Lentricchia e.a. (red.) 1990, de aarzelende Perkins 1992 en Hutcheon & Valdés (red.) 2002 die een postmoderne visie formuleren. Vaessens 2005 en 2013 gaat ook in op de problematiek van de literatuurgeschiedschrijving. Vaessens 2013 kiest niet voor een ‘logisch-chronologische’ aanpak, zoals hij het formuleert, maar voor een aanpak waarbij de lezer vanuit een (al dan niet historisch gemunt) gekozen frame (zoals modernisme of postmodernisme) een tekst leest. In zijn inleiding stelt Vaessens zijn visie scherp t.o.v. de in zijn ogen ‘essentialistische’ opvattingen van andere literatuurgeschiedschrijvers. Daarbij moet worden aangetekend dat de meeste literatuurhistorici er anno 2013 al decennia van uitgaan dat een literatuurgeschiedenis een (partiële) constructie is (zie bijvoorbeeld Lorenz 1987, Rigney 1990, Anbeek 1990/1999 (hierna Anbeek 1999), Ankersmit 1990, Bel 1993 en 2004b), waarbij literaire teksten vanuit een steeds veranderend heden en wisselende interpretatiekaders telkens anders geïnterpreteerd worden. Narratieve structuren zijn verder bepalend. In die zin is van essentialisme juist bepaald geen sprake. Van eenzelfde literaire tekst worden in de loop der tijden zeer verschillende interpretaties gegeven, zoals al door velen is beschreven. Zo sprak Goedegebuure 2001a, om een enkel voorbeeld te noemen, van postmodernistische modernisten en modernistische postmodernen; ook Anbeek en Schenkeveld-van der Dussen 1993, 876 refereren kort aan een ‘postmodernistische’ Leopold. De vraag of Nederland en Vlaanderen samen in één literatuurgeschiedenis moeten worden behandeld is een heet hangijzer en komt o.m. aan bod in Anbeek 1996b en 1999. Zie hierover ook themanummers van Dietsche Warande & Belfort (hierna dwb) 1989 en Nederlandse Letterkunde 1999b (Van den Akker e.a. (red.)) met bijdragen van Van den Akker en Dorleijn, Anbeek, Musschoot, Brems, De Jong e.a. Zie ook Grüttemeier en Oosterholt 2008. Bloed en rozen (1900-1945) behandelt Nederland en Vlaanderen grotendeels apart, maar gaat wel in op de interessante institutionele dwarsverbanden (via Vlaams-Neder- | |
[pagina 996]
| |
landse tijdschriftredacties of de uitgeverij: veel Vlaamse auteurs publiceerden bij Nederlandse uitgevers en functioneerden daardoor in een aantal gevallen voornamelijk in het Nederlandse literaire systeem). De laatste jaren zijn verschillende benaderingen voor de literatuurgeschiedschrijving voorgesteld: De Geest 1996 behandelt een functionalistische aanpak. Van den Akker en Dorleijn 1991 belichten de relatie tussen poëtica en literatuurgeschiedschrijving; Van den Akker en Dorleijn 1996 gaan in op de geschiedschrijving van Nederlandse poëzie op basis van institutionele gegevens. Schenkeveld 1985 schetst hoe een literatuurgeschiedenis van de negentiende eeuw eruit zou kunnen zien. Brillenburg Wurth en Rigney 2006 schenken o.m. aandacht aan de opvattingen van Hayden White 1974 en Stephen Greenblatt 1995 (New Historicism) die de laatste decennia voor velen een inspiratiebron lijken te zijn. Van Dijk e.a. (red.) 2001 belicht het genderperspectief. Van Dijk e.a. (red.) 2013 gaat in op intertekstualiteit. Rigney 1990 analyseert narratieve structuren in de geschiedschrijving. Rigney 2001 en 2005 gaat vooral in op de relatie tussen literatuur en cultural memory en maakt daarbij o.m. ge bruik van de ideeën van Jan Assmann 1992 en Aleida Assmann 1999. Leerssen 2006 belicht de relatie tussen literatuur en nationalisme in de negentiende eeuw. Hij noemt onder meer Conscience, schrijver van De leeuw van Vlaanderen, wiens naam in de eerste helft van de twintigste eeuw nog steeds opduikt als lichtend voorbeeld, vaak ook in de marge van romans (bijvoorbeeld over wo i). Zie hierover ook Humbeeck e.a. (red.) 2014. Mathijsen 2004 gaat in een breed letterkundig panorama van de negentiende eeuw in op (mythes over) de romantiek in Nederland; zie ook Heumakers 2015 die een Europees perspectief hanteert. Van den Berg 1999 formuleert kanttekeningen bij de han tering van literair-historische concepten. Tollebeek 2011 gaat in op founding fathers van de geesteswetenschappen, onder wie literatuurhistoricus Te Winkel en Byvanck. Van Lierop-Debrauwer 2000 belicht de relatie tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur in verband met de literatuurgeschiedschrijving. Belangrijke inspiratiebronnen voor de literatuurgeschiedschrijving blijven de Russische en Praagse formalisten, o.m. Lotman, Jakobson, Tynjanov en Vodička. Zie hierover o.m. Bronzwaer e.a. (red.) 1980 en Brillenburg Wurth en Rigney 2006. Wellek en Warren 1976 hebben de literatuurgeschiedschrijving in een eerdere fase een sterke impuls gegeven. Hetzelfde geldt voor receptiehistorici als H.R. Jauss die in 1975 de aandacht vroeg voor de lezer (zie Warning (ed.) 1975). Hij inspireerde Kloek 1985, Bel 1993 en anderen tot het doen van receptieonderzoek in de Lage Landen. Bourdieu bracht later zijn opvattingen over het literaire veld te berde. Verdaasdonk, Van Rees (beiden richtten aan de kub in Tilburg eind vorige eeuw de opleiding Marketing en Sociologie van het Boek op en verschoven de focus van de literaire tekst naar de instituties), Dorleijn, Van den Akker, Schram, Andringa e.a. hebben zich ingezet voor de verspreiding van de ideeën over het literaire veld en institutioneel onderzoek in Nederland. Zie bijvoorbeeld Verdaasdonk 1989, Van Rees e.a 1993, Dorleijn e.a. (red.) 2006, Van den Akker e.a. 1996. Absillis e.a. (red.) 2012 gaan in op literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek. Zie verder ook de polysysteemtheorie van Even-Zohar (bijvoorbeeld Even-Zohar 1979). Kuitert verricht veel onderzoek op het gebied van het boekbedrijf, in het bijzonder naar het belang van reeksen in de uitgeverij; zie o.m. Kuitert 1993 en Renders, Kuitert e.a. (red.) 2006. Renders belicht vooral het biografische en journalistieke perspectief. Informatie over canonisering is te vinden in de aantekeningen bij de Ouverture. | |
[pagina 997]
| |
1 Fin de siècle en Belle Époque (1900-1914)1.1 OuvertureRomein 1967 schetst ‘op het breukvlak van twee eeuwen’ een breed panorama van de westerse wereld rond 1900. Dat gebeurt ook in Bank & Van Buuren 2000, die zich concentreren op Nederland. De stille kracht werd in twee afleveringen in De Gids gepubliceerd (1900 iii, 383-478 en iv, 1-112). De eerste druk verscheen in 1900 bij L.J. Veen en was in verschillende uitvoeringen te verkrijgen (ook met batik- of fluwelen omslag). Geciteerd wordt uit de Volledige werken, dl. 17, Couperus 1989. Ook Bossenbroek 1996 meent dat De stille kracht de sfeer rond 1900 uitstekend weerspiegelt. Zie voor de Nederlandse koloniale geschiedenis vooral Van den Doel 1996 en 2011, Van Goor 1993 en De Jong 1998. Wesseling 2003 behandelt de Europese koloniale geschiedenis. Wesseling 1991 gaat over de deling van Afrika. Over De stille kracht is veel gepubliceerd. Van Vliet gaf de Volledige werken uit met aantekeningen. Zie verder o.m. P.J. de Nijs in llw en H.T.M. van Vliet in kll, beide met bibliografe; Nieuwenhuys 1978, Beekman 1998 en Heijne 2013 gaan ook in op de roman. De toenmalige receptie van De stille kracht wordt belicht in Bel 1993, 190-191. Bel 2006c plaatst De stille kracht naast Conrads Heart of Darkness; zie verder Bel 2014. Valent 1984 gaat in op historische achtergronden van de roman. Peterson e.a. 2009 toont foto's uit het oude Pasoeroean: de wereld van De stille kracht. Dirikx 1993 gaat in op de decadente Couperus. In verband met het Couperus-jaar 2013 zijn veel publicaties over Couperus verschenen, ook over De stille kracht (zie bijvoorbeeld Journal of Dutch Literature, het themanummer van Spiegel der Letteren, het Couperus-nummer van Indische Letteren (2014, nr. 1) met een bijdrage van Pamela Pattynama over De stille kracht). Van Dijk 2014 ging in haar oratie o.m. in op Couperus. Zie ook Kralt 2005. Bastet 1987 schreef een biografe over Couperus. Meer algemeen over Indisch-Nederlandse romans rond 1900: Bel 1989b, 1992, 1993, 1994, 1998, 2004a, b en c, 2007a en b, 2014; Nieuwenhuys 1978, Beekman 1998 en Van Zonneveld 1995 schreven overzichten van de Indisch-Nederlandse letterkunde. Meer details over Indisch-Nederlandse letterkunde en Congoliteratuur alsmede de koloniale geschiedenis van België zijn te vinden in de hoofdstukken 1.12 en 4.11 in Bloed en rozen. Gebruik is gemaakt van enkele hoofdstukken in D'haen (red.) 2002 en de daar genoemde literatuur. Schorske 1980, Weber 1986 en Romein 1967 gaan uitvoerig in op het begrip fin de siècle; zie ook Vervliet 1982, 56 e.v.; Van Deventers ‘Een eereschuld’ stond in De Gids 1899 iii, 205-257. Anbeek 1982 schreef een standaardwerk over de Nederlandse naturalistische roman waarin ook Couperus (Eline Vere) veel aandacht krijgt. Zie verder Bloed en rozen, hoofdstuk 1.4 over het naturalisme. Van den Doel 1994 laat zien dat ambtenaren in Indië inderdaad geen mogelijkheid hadden carrière te maken in de kolonie rond 1900 zoals Couperus beschrijf. Een vroeg werk over het decadentisme is Praz 1930, in Engelse ver taling vaak herdrukt en in 1990 vertaald in het Nederlands. Voor Nederland is vooral Goedegebuure 1987 belangrijk die de stroming inbedt in de Europese context en veel literatuur noemt; zie ook De Deugd 1975, Bank & Van Buuren 2000, Van Halsema 1994 en Bel 2012. Meer over het decadentisme in hoofdstuk 1.8 in Bloed en rozen. Fontijn 1983 gaat uitvoerig in op de nieuwe mystiek rond 1900, zie ook Bel 1986, 1989a, 1993 en 1994; zie over Maeterlinck Fontijn 1983, Bel 1993, 1994 en 2006b, Leijnse 1995 en Leijnse e.a. 2003. Hoofdstuk 1.7 in Bloed en rozen gaat over de nieuwe mystiek. De term oriëntalisme is van Said 1978. Oriëntalisme in Nederland komt o.m. aan bod in De Hond 2008. Zie ook hoofdstuk 3.5. Zie over canonisering Guillory in Lentricchia e.a. (red.) 1990, Fokkema en Ibsch 1992, Brillenburg Wurth en Rigney (red.) 2006. Van Alphen en Meijer 1991 leveren kritiek op de canon. Bel 1993, 199-261 schetst het canoniseringsproces van het fin-de-siècleproza (1885-1900) | |
[pagina 998]
| |
in latere jaren; Anbeek en Schenkeveld van der Dussen 1993, Bel 2004d, Doorman 2004, Beliën e.a. (red.) 2005, Mathijsen e.a. (red.) 2005, Vaessens 2006, 205 e.v. en Duyvendak e.a. (red.) 2009 gaan in op de Nederlandse literaire canon. Van Stipriaan 2003 wijdde een artikel aan de canon van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Een speciaal nummer van Vooys 2007 gaat over de canon met een bijdrage van Buelens over het lezen van literatuur in de eenentwintigste eeuw. De canon stond de eerste decennia van deze eeuw in Nederland sterk in de belangstelling onder meer door initiatieven van Van Oostrom, die een canon ontwierp voor de Nederlandse geschiedenis (zie Van Oostrom 2006/2007 en 2007). Grever e.a. (red.) 2006 gaan in op controversen rond de canon. Knack 1-4-2008 biedt een kijkje in de Vlaamse literaire canon. De Belgische Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde publiceerde in 2015 een eigen canon. Goedegebuure 1984 behandelt de enquête in Het Vaderland; Ter Braak 1980 (vw 5), 61 en 539-542 over Couperus. Nordau komt aan bod in Bel 1993, 116-118 en Leijnse 1995, 146 e.v.; Anbeek 1982 gaat in op de relatie tussen nervositeit en naturalisme; het discours over kunst, wetenschap en ziekte wordt belicht door Kemperink 2011; meer algemeen over wetenschap in de Nederlandse literatuur vanaf 1850 Peperkamp 2007. Rodenbach had kort voor verschijning van De stille kracht aandacht gekregen in De Gids. De Belgische symbolist Fernand Khnopff inspireerde mogelijk enkele van zijn tekeningen op Bruges la morte. Van der Woud 2006 belicht de grootscheepse transfomaties in communicatie- en transportmiddelen die de Nederlandse maatschappij geheel veranderde. Zie over de opkomst van de film o.m. Dibbets e.a. 1983 en Dibbets 1993. In de ‘Ouverture’ heb ik o.m. gebruikgemaakt van Bel 2014, 2006b, 2004a, 1993, (i.h.b. 191-192, 304-313), 1989, 1986. | |
Vindplaatsen citaten Ouverture:Wolfgang van der Meij in De Nederlandsche Spectator 1901, 15, naar Bel 1993, 191; dwb 1 (1900) ii, 403, 528; Couperus 1989 (vw 17), 143, 142, 78, 76, 108, 99, 76, 114, 88, 81, 109-110, 44, 43-44, 59, 155, 105, 44, 105; Le Figaro 24-8-1890, zie Leijnse 1995, 32; Couperus 1989 (vw 17), 5, 9, 10, 211, 213; ‘het vampyrwijf’ in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 10 (1900) II, 571 naar Bel 1993, 191; Van Deyssel in Tweemaandelijksch Tijdschrift 7 (1901), 318, naar Bel 1993, 1; Van Deyssel in Verzamelde Opstellen vii, Amsterdam 1904, 114; Van Nouhuys in Nederlandsche Belletrie 1901-1903, Amsterdam 1904, 247; Bloem naar Goedegebuure 1984, 319-326, 324; Ter Braak 1980 (vw 4), 79. | |
1900-1910
| |
[pagina 999]
| |
aan bod in Bel 1990, 1993 en 1995. Blotkamp 1993 behandelt het begrip gemeenschapskunst. Zie ook Bank & Van Buuren 2000. Een nieuwe visie op Van Nu en Straks levert De Bont e.a. (red.) 2005 met inleiding van Hans Vandevoorde, bijdragen over Arts and Crafts van A.M. Musschoot, avant-gardetijdschriften (Remieg Aerts), Scandinavische literatuur (Petra Broomans), mannelijkheid en de idealen van de avant-garde in Vlaanderen (Henk de Smaele 2005). Zie ook de bloemlezing uit Van Nu en Straks van Musschoot uit 1982. Communes in Nederland komen aan bod in het contemporaine verslag van het leven in zo'n gemeenschap van Luitjes 1902; zie verder Jans 1952, De Vrankrijker 1972, Fontijn 1983, 1990 en 1996, Boersen 1987, De Rooy 1991, Heyting 1994, Mooijweer 1996, Bank & Van Buuren 2000 en Van den Bossche e.a (red.) 2013. Zie over Nescio en Van Eeden Fontijn 1990, 430. Communes in Vlaanderen worden belicht door Peeters 2005. Verbruggen 2008 gaat in op Sint-Martens-Latem als kunstenaarskolonie. Zie over het anarchisme in België rond 1900 Moulaert 1995 en de nevb over ‘linksradicalisme’. Het buitenleven rond Brussel komt aan bod in De Clercq en Van den Bossche (red.) 2006. Decelle e.a. (red.) 2009 gaat over utopieën. De Kapel wordt belicht in Vanclooster 2013a en Van den Bossche 2004. Bel 1993 en 2013c en Vanhaesebrouck 2009 gaan in op Tolstoj. Zie verder de literatuur bij het hoofdstuk over nieuwe mystiek (1.7). Wauters 1983 belicht Wagner in Vlaanderen, Meurs 2002 en Fontijn 1983 Wagner in Nederland; zie ook Bank & Van Buuren 2000 en Klein 2013a (over ‘De binocle’). Aan de Boerenoorlog is een apart hoofdstuk in Bloed en rozen (1.11) gewijd (zie hierover ook Bel 2004b en 2013b). Dat geldt ook voor naturalisme (1.4) en mystiek (1.7). ‘De Hollandsche negerhut’ komt ook aan bod in hoofdstuk 1.5, Bel 1993 en 2010a. Zie verder Elisabeth Leijnse in llw. Van Parys 2007 schreef een rijke biografie over Buysse die tevens een tijdsbeeld schetst. Hij gaat ook in op Buysse en de Vlaamse Beweging. Zie over Van de koele meren des doods de editie van Jan Fontijn (Van Eeden 2004) en Bel 2008h. De veranderingen in de communicatie- en transportmiddelen worden belicht in Van der Woud 2006. Technische vernieuwingen komen aan bod in Lintsen 2005. Zie over drukpers en papiersoort o.m. Bank & Van Buuren 2000, waarin de uitdrukking van Jan Blokker (‘papierexplosie’) wordt gebruikt (548). Voor de dwarsdoorsnede 1900 is ook gebruikge maakt van Bel 1989a, 1990, 1993, 1995, 2004, 2010a en 2013b en c. | |
Vindplaatsen citaten Dwarsdoorsnede 1900:Baekelmans in Vervliet 1982 ii, 344, 345; Algemeen Handelsblad 1-1-1900, editie van 4 uur, p. 1; Kloos in De Nieuwe Gids 1900, 519, naar Bel 1993, 184; Gorter in De Nieuwe Tijd 1900, 191-192; Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (1900) ii, 573; Roland Holst: ‘De nieuwe geboort ix’ in het Tweemaandelijksch Tijdschrift 6 (1900) i, 7; Mesnil over Kropotkin in Van Nu en Straks 4 (1900) 182, 193; Mesnil over het vrije huwelijk in Van Nu en Straks 5 (1901), 25-41; De Tijdspiegel 1900 iii, 274 over De droomers naar Bel 1993, 192; citaat over Ortt in Nederland 1899 iii, 133, naar Bel 1993, 149; Van Eeden 1900, 7; citaten De Kapel en Delen naar Van den Bossche 2004, 2, 3, oorspronkelijk in 's-Gravesande 1979, 187-188; ‘Hollandsche negerhut’, naar Bel 1993, 148; citaat over echtpaar Kloos in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (1900) i, 190, naar Bel 2004, 200; dwb 1 (1900) ii, 278; Jong Vlaanderen 1 (1900), 2, in Vervliet 1982 ii, 339; Baekelmans in De Jonge Kater 9-9-1900, naar Van Parys 2007, 282; beginselverklaring Jong Vlaanderen 1 (1900), 2 in Vervliet 1982 ii, 339, 340; ‘Het woord aan de lezer’, in dwb 1 (1900), 6; Binnewiertz over Buysse in dwb 1 (1900) 170-175, ook in Jong Dietschland 1900, 363; Jong Dietschland 1900, 462 en 458-459 over Streuvels; Heijermans over Coenen in De Jonge Gids 4 (1900-1901), nr. 1, 3 en Netscher in De Hollandsche Revue 5 (1900), 794, naar Bel 1993, 177; receptie Van der Vijgh naar Bel 1993, 184; De Hollandsche Revue 5 (1900), 577-578; Van Nes 1900, 106, naar Bel 1986, 90; Vermeylen in Van Nu en Straks 4 (1900), 112; Vandevoorde 2006b, 85 over ‘Woluwe-dal’; Van Langendonck in Van Nu en Straks 4 (1900), 296; ‘herboren middeleeuwer’ naar Bel 1990, 277; Teirlinck 1981, 34. | |
[pagina 1000]
| |
1.3 Instituties en posities: het literaire leven aan het begin van de eeuwDorleijn en Van Rees 2006 bieden een eerste introductie in het literaire veld in de negentiende en twintigste eeuw in Nederland gezien vanuit de opvattingen van Bourdieu. Verschillende literaire instituties komen daarin aan bod, gekoppeld aan het concept literatuuropvatting (de uitgeverij, de literaire tijdschriften, de kritiek, het onderwijs etc.). De auteurs betogen in navolging van Bourdieu dat er aan het eind van de negentiende eeuw zoiets ontstaat als een relatief autonoom literair veld, dat wil zeggen een veld met eigen instituties als de literaire uitgeverij, de literaire kritiek etc. (Bourdieu 1979 en 1992 zijn vertaald in het Nederlands. Zie voor meer over Bourdieu in Nederland Joosten 2012.) Er is tegelijkertijd onder schrijvers in de negentiende en twintigste eeuw een (ander) streven naar autonomie te bespeuren (Tachtigers: kunst om de kunst, Nijhoff en Van Ostaijen: Perzisch tapijt en schone keramiek). Het begrip autonomie is complex en wordt in de essays en het debat op verschillende manieren en in uiteenlopende betekenissen gebruikt, meestal zonder dat de precieze inhoud van de term in het concrete geval geëxpliciteerd wordt. Soms gaat het bijvoorbeeld om literatuur die niet refereert aan de werkelijkheid, soms om literatuur die geen weergave is van individuele emoties van de schepper en losstaat van de maker. Het gebeurt ook dat beide betekenissen (in verschillende varianten) tegelijk actueel zijn. Daarnaast wordt het begrip autonomie in wetenschappelijke discussies ook gebruikt voor de autonomisering van het veld in de zin die Bourdieu daaraan geef: literatuur krijgt eigen instituties als de literaire uitgeverij, de literaire kritiek etc. Zie over de complexiteit van de term Bax 2007, i.h.b. het verhelderende hoofdstuk 6 (337 e.v.) dat in principe betrekking heef op de jaren zeventig van de twintigste eeuw, maar ook een duidelijk beeld schetst van het gebruik van de term in eerdere jaren. Zie over poëticale opvattingen Abrams 1971, Oversteegen 1969, Anbeek 1999 en vele anderen, onder wie Dorleijn e.a. (red.) 2006. De Tachtigers en Van Nu en Straks'ers komen uitvoerig aan bod in Van den Berg & Couttenier 2009, het vorige deel van deze literatuurgeschiedenis. Ook Anbeek 1999 schetst een helder beeld van de vernieuwing van Tachtig en het wel en wee van de beweging. Zie verder o.m. Endt 1990, Luger e.a. 1982, Stuiveling 1971 en 1981, Oosterholt 2008. Van Boven 2007 gaat in op de doorwerking van Tachtig in de literatuurgeschiedschrijving. Zie voor Vlaanderen Rutten e.a. (red.) 1988, Vervliet 1982 en 1988, Musschoot 1988 en Lissens 1967. Kloos kraakte Pol de Mont af in De Nieuwe Gids 1888, 331 e.v. Zie over de behandeling van de literatuur van Nederland en Vlaanderen als één systeem Musschoot 1992; over Noord en Zuid als twee aparte literaire systemen het themanummer van Nederlandse Letterkunde 4 (1999) en dwb 1989. Van den Akker en Dorleijn 2008 gaan in op de positie van Verwey in het literaire veld. Van Halsema 2010 bundelde verschillende publicaties over Verwey en gaat o.m. in op diens filosofie, zie 266 e.v. Ook Custers 1995 gaat in op Verwey (zie ook zijn uitgebreide stuk in kll). Passages over Vermeylens rol binnen Van Nu en Straks en zijn netwerkreis zijn vooral gebaseerd op Vervliet 1989 en 1993, die ook de Vlaams-Nederlandse verhoudingen schetst; zie ook Musschoot 1988 en Musschoot 1994. Meer over Vermeylen in Vervliet 1990. De bundel over Van Nu en Straks van De Bont e.a. (red.) 2005 bevat verschillende goede artikelen die een nieuwe visie bevatten op de periode (zie ook de aantekeningen bij 1.2): een inleiding van Vandevoorde, Aerts over de Europese oriëntatie van avant-gardetijdschriften, Musschoot over Van Nu en Straks en de relatie met de Arts and Craftsbeweging, De Smet over de relatie van Van Nu en Straks met Franstalige tijdschriften als L'Art Moderne, La Jeune Belgique en La Societé Nouvelle en andere artikelen. Het begrip ‘Rythmus’ werd o.m. gebruikt door Van Langendonck 1894 (‘Herleving van de Poëzij’, Vervliet 1982, 257-262) en Hegenscheidt 1894 (zie Vervliet 1982, 188). Zie over Verweys begrip ‘leven’ bijvoorbeeld Van Halsema 2010, 268. De leiderschapsambities van de Tachtigers worden belicht in de verschillende biografieën: Van Eeden (Fontijn 1990 en 1996), Van Deyssel (Prick 1997 en 2003), Verwey (Uyldert | |
[pagina 1001]
| |
1948-1959), Gorter (De Liagre Böhl 1996), Kloos (Slijper 2012), H. Roland Holst (Etty 1996) Aletrino (Joosse 1986) etc. Tijdschriften in Vlaanderen komen aan bod in de belangrijke studie van Vervliet 1982 die meer dan 150 periodieken de revue laat passeren en zowel beginselverklaringen publiceert als een grondige analyse daarvan. Couttenier gaat in Van den Berg & Couttenier 2009 uitvoerig in op Van Nu en Straks. Zie hierover ook de bloemlezing van Musschoot uit 1982. Het tijdschrift Vlaanderen komt aan bod in Musschoot 1988. Met uitzondering van La Jeune Belgique waren de genoemde Franstalige avant-gardeperiodieken zeer mooi uitgegeven. Zie ook 's-Gravesande 1962 over Vlaanderen. Weisgerber 1956 over De Boomgaard is een nog steeds bruikbare studie. Musschoot 1988 gaat ook uitvoerig in op De Boomgaard. Zie verder hoofdstuk 1.17 in Bloed en rozen. Persyn 1963 wijdde een grondige studie aan dwb. Globale informatie over literaire tijdschriften in Nederland biedt het beknopte naslagwerk van Bakker 1985. Verder wordt hier verwezen naar de bladen zelf. Thys 1955 schreef een inspirerende studie over De Kroniek. Het debat in De Kroniek wordt ook helder beschreven door Fontijn 1993 en Anbeek 1999. Zie over Nederlandse letterkundige tijdschriften en de literaire kritiek in het fin de siècle Bel 1993. Verschillende periodieken die na 1900 blijven verschijnen komen in deze studie naar voren. Zie over de literaire kritiek en de behandeling van vrouwelijke auteurs Van Boven 1992, Bel 1993 en Bel en Vaessens 2010 (daarin ook Bel 2010a tot en met g), meer algemeen Van Dijk e.a. (red.) 2006 en Kloek e.a. 2013. De hoofdstukken 1.5 (over de damesroman) en 4.5 in Bloed en rozen gaan ook in op de positie van de vrouw in de literatuur. Aerts 1997 beschreef de geschiedenis van De Gids. Zie over De Nieuwe Tijd Buiting 2003. Maas 1986 wijdde een studie aan spotprenten in De Nederlandsche Spectator. Over Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift schreef Rymenants e.a. 2008 een introducerend artikel. Zie ook de daarin genoemde literatuur. Ruiter en Smulders 1996, 23 noemen het begrip ‘middlebrow’; zie verder Humble 2001, Brown e.a. 2012, Van Boven, Sanders e.a. 2012 in het themanummer van Spiegel der Letteren 2012, 3. De uitgeverij in Vlaanderen wordt uitvoerig behandeld in het standaardwerk van Simons 1987 (aangepast en herdrukt in 2013); de uitgeverij in Nederland komt aan bod in Van Delf e.a. (red.) 2003. Het geïllustreerde boek rond 1900 is het onderwerp in het standaardwerk van Braches 1973 en 2003. Het Liedekin van Here Halewine werd vormgegeven door Henricus (Hendricus Jansen) die volgens fin-de-sièclespecialist Spaanstra-Polak 2004 een van de beste voorbeelden is van symbolistische kunst in Nederland rond 1900. Van den Steene 2001 brengt het leven van uitgever Leo Simons in kaart. Van Faassen e.a. 1993 beschrijf de geschiedenis van uitgeverij Brusse; zie over de Wereldbibliotheek De Glas 1989, over Stols Wilholt 2001. De driedelige brieveneditie Greshoff-Stols (Van Faassen, Chen e.a. (red.) 1990-1992) bevat boeiend materiaal. Sötemann 1990 boekstaaf de geschiedenis van Querido, Van Krevelen geef een overzicht van de turbulente ontwikkelingen binnen Meulenhoff in Dorleijn e.a. (red.) 2006. Zie voor latere ontwikkelingen in de boekenwereld Renders e.a. (red.) 2006. In het hoofdstuk over de generatie van 1910 (1.16) wordt verder ingegaan op P.N. van Eyck e.a.; daar komt ook de bibliofiele uitgeverij De Zilverdistel aan bod; zie ook de site van de kb. Van Faassen 1998 gaat hier uitvoerig op in. De relatie tussen de generatie van 1910 en De Boomgaard wordt in het betreffende hoofdstuk (1.17) in Bloed en rozen belicht. Het onderwerp Couperus en De Haagsche Post komt uitvoerig aan bod in Jansen van Galen e.a. 1993. Zie over Couperus verder Van Dijk 2006. Couperus 1977 bevat brieven aan zijn uitgever. Anbeek en Goedegebuure 1988 beschrijven institutionele aspecten van het literaire leven in de twintigste eeuw; Mathijsen 1987 neemt de negentiende eeuw voor haar rekening (zie voor een breed panorama van de negentiende eeuw ook Mathijsen 2002 en 2004). Van den Berg & Couttenier 2009 gaan uitgebreid in op het literaire bedrijf in de negentiende eeuw. Bank & Van Buuren 2000 bevat ook informatie over het literaire bedrijf rond 1900. Netwerken worden belicht in de eerder aangehaalde biografieën van genoemde auteurs alsmede Van Uuden e.a. 2007 die de huwelijken beschrijf van de drie zusjes Van Vloten met Verwey, Van Eeden en Witsen | |
[pagina 1002]
| |
(meer algemeen en vanuit een theoretische invalshoek door De Nooy 1993). Jeroen Brouwers 1985 beschrijf het (mislukte) huwelijk van Hélène Swarth en Frits Lapidoth. De rol van kunstkringen wordt uitvoerig belicht in Van Kalmthout 1998. Boogaart 2011 geef in zijn onderhoudende boek veel informatie over literatoren in het Gooi. Het literaire mecenaat komt aan bod in Van den Braber 2002 die ook verschillende soorten schrijverschap (zie bijvoorbeeld het schema op 68) onderscheidt en ingaat op de inzamelingsactie voor Van Deyssel, 81; Peperkamp 1993 belicht het mecenaat bij Boutens; enige informatie over de ondersteunende rol van de moeder van André Jolles (J.C. Jolles-Singels, zelf ook schrijfster, publicerend onder de naam Jacoba Catharina Singels) is te vinden in Bodar 1987, Stuiveling 1981, 29 en Van den Braber 2002, 81. De vertaalwereld wordt belicht door Grave 2001. De geschiedenis van de vvl is beschreven door Micheels 2006. Van den Braber 2002 gaat o.m. uitvoerig in op het zogenoemde ondersteuningsdebat over de honorering van letterkundigen (91 e.v.). De digitale database literaire prijzen van het Nederlands Letterkundig Museum geef een overzicht van de Nederlandse literaire prijzen. Zie over Vlaamse literaire prijzen Heymans 2001. (De Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor proza was vroeger de Vijfjaarlijkse Staatsprijs.) Ook Couttenier gaat in Van den Berg & Couttenier 2009, 627 e.v. in op achtergronden van de literaire prijzen in Vlaanderen. | |
Vindplaatsen citaten Instituties en posities:Kloos in De Nieuwe Gids 1890-1891 i, 144; citaat over Vermeylen naar Vervliet 1993, 553; Van Deyssel (ed. Prick) 1979, 210; ‘rythmus’ naar Musschoot 1994, 24, zie ook Vervliet 1982 ii en 1993, 552; Verwey naar Musschoot 1994, 25; prospectus Van Nu en Straks in Vervliet 1982, 234; Vermeylen in Van Nu en Straks 4 (1900), 310, zie ook Vermeylen 1951 (vw 2), 170; ‘anthologietijdschrift’ naar Musschoot 1988, 229; redactie dwb 1 (1900), 8; M.E. Pijnappel noemde de adellijke Anna de Savornin Lohman ‘mejonkvrouw’ in een open brief aan de auteur uit 1899; ‘lelies’ was de bijnaam van de jonge lezeressen van De Hollandsche Lelie; Van Deyssel (ed. Prick) 1979, 261, 263, 263-264, 274, 277; Querido tussen de bonbons naar Sötemann 1990, 19; ‘jong poëetje’ in Van Eeden 1971 I, 421; Lapidoth in Het Nieuws van den Dag naar Micheels 2006, 14; in titel aangehaald door Micheels 2006, zie ook Nap e.a. (red.) 1993, 20; Heijermans naar Micheels 2006, 15, oorspronkelijk in Goedkoop 1996, 243; Toussaint van Boelaere naar Micheels 2006, 26; vermelding van maandelijkse ‘prijskampen’ in Jong Vlaanderen, de programmaverklaring van dit tijdschrift is te vinden in Vervliet 1982 ii, 340; ‘prijskampen’ over toneel worden bijvoorbeeld genoemd in Jong Dietschland 1902 en 1903. | |
1.4 Het naturalisme of de doorbraak van het moderne prozaOver de doodsoorzaak van Zola is veel gespeculeerd, zoals zijn biograaf Mitterand 1999-2002 contstateert i.h.b. in deel 3 over de jaren 1893-1902. Vorderingen in de wetenschap, veranderingen in rechtspraak, medische wereld en in het bijzonder de psychiatrie rond 1900 komen onder meer aan bod in Romein 1967 en Bank & Van Buuren 2000, Nys 2002 en Kemperink 2011. Anbeek 1982 gaat in op de relatie tussen literatuur en nervositeit. Anbeek 1982 is ook het standaardwerk over het naturalisme in Nederland, waarin de auteur onder meer een veelgebruikte lijst met kenmerken van het naturalisme samenstelt en ook ingaat op Zola en Claude Bernard. Aan deze studie heb ik veel ontleend. Zie ook Borghart 2006. Franse studies over Zola en het naturalisme zijn: Chevrel 1982, Van Buuren 1985, Mitterand 1986, Colin 1991 en Van Tooren 1998. Van Parys 2007 belicht de receptie van Zola in Vlaanderen. Het onderscheid tussen sociaal en pathologisch naturalisme in Nederland en Vlaanderen wordt beschreven in Bel 1993 en 2008g. Zie ook Wauters 1997a en Musschoot 2010. Van Halsema 1987 en 2010 en Kemperink 1988 gaan vooral in op het sensitivisme; zie hierover ook Anbeek 1999; Van der Weij 1997 behandelt het prozagedicht; het werk van Van Deyssel past goed in deze context. Schenkeveld-van der Dussen (red.) 1993 bevat verschillende artikelen over het naturalisme (Maas, Anbeek, Fontijn, Van den Bergh), | |
[pagina 1003]
| |
zie ook Kemperink 1984. Het naturalisme in Vlaanderen komt aan bod in Van Vreckem 1968, Vervliet in Rutten e.a. (red.) 1988, Debbaut 1989 en Couttenier 1997 en Couttenier in Van den Berg & Couttenier 2006. Vervliet 1982 bevat veel manifesten en beginselverklaringen waarin de veranderende literatuuropvattingen in Vlaanderen rond 1900 worden gedocumenteerd. Daarin komt uiteraard ook het realisme/naturalisme aan bod. De Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap onder redactie van A.M. Musschoot bevatten belangrijke artikelen over Buysse en het naturalisme. Ook Musschoot publiceerde daar veel over. Zie over De biezenstekker Buysse 1977, een wetenschappelijke editie met een grondige inleiding van Musschoot en Van Elslander. Buysses Verzameld werk is uitgegeven door Van Elslander en Musschoot en bevat per deel in de inleidingen waardevolle informatie over de teksten, de auteur en de context. Zie ook Musschoots analyse van Het leven van Rozeke van Dalen in llw. Musschoot 2010 is toegespitst op een vergelijking van Buysse en Couperus. Zie over Streuvels het Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap (1995-) onder redactie van Marcel de Smedt, alsmede De Pillecyn 1932, Schepens 1971, Grit 1991, Sintobin 2005, 2007, Vanhaesebrouck 2009, Bel 2007c, Vanclooster 2013b, en verschillende publicaties van Speliers (1968, 1994, 1998). Zie over Streuvels en de Europese literatuur Vanclooster e.a. (red.) 2009. De paragraaf over Vermeersch is gebaseerd op Platteau 1979 en een mooi artikel van Humbeeck 1997 waarin hij Vermeersch naast Zola en Boon legt en ook verbanden aanstipt met Nederlandse auteurs als Couperus. Teirlinck komt o.a. aan bod in Anbeek 1996a. Voor de passage over Loveling is gebruikgemaakt van Wauters 1997b en Vandenbussche 2008, 2010. Van Ginderachter 2008 beschrijf de armoede van het Vlaamse platteland. Dat gebeurt ook kleurrijk in Van Parys 2007. De connectie tussen temperamentenleer en literatuur is onderwerp van Van Buuren 1989. Kemperink 2011 belicht het verband tussen wetenschap en literatuur rond 1900. Zie over contemporaine visies op degeneratie en ‘ontaarding’ ook Bel 1993. Tollebeek e.a. (red.) 2003 gaat in op het concept degeneratie in België. Verstedelijking wordt beschreven in Romein 1967 en vooral in Van der Woud 2011. Technische vernieuwingen komen aan bod in Lintsen 2005. Zie over de stad als literair motief rond 1900 Kemperink 2000, 45 e.v. (ook opgenomen in Kemperink 2001); in Kemperink 2001 wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen als ras en rasvermenging, rangen en standen, de wetenschap, nieuwe vormen van geloof etc. De representatie van de hogere stand komt ook aan bod in Kemperink 2002. Zie over Couperus de aantekeningen bij 1.1, over Van oude menschen (vw 25), Blok 1973, Bel 2007a en Kemperink in llw. Emants komt o.m. aan bod in Anbeek 1981, Maas 1988 en 1993, Bel 1993 en 2007e. Dubois 1964 was een van de eersten die na een periode van vergetelheid weer aandacht vroegen voor Emants, ook via heruitgaven. De analyse van Inwijding is gebaseerd op Anbeek 1981 en diens inleiding in Emants 1978. Zie over Coenen ook Anbeek 1982, 82-84; Antink en het naturalisme komen aan bod in Bel 2005 en 2010c. Zie over Is. Querido vooral Ton Brouwers in llw. Uiteraard heb ik ook in dit hoofdstuk ruim geput uit eigen werk. Sommige passages zijn afkomstig uit Bel 1993, i.h.b. 280-291, 2007a, c en e en 2010c. | |
Vindplaatsen citaten Het naturalisme:‘Bij Zola's dood’, in De Gids 66 (1902) iv, 337, 338; Van Deyssel, ‘Het prachtigste varken van deze eeuw’, in De Nieuwe Gids 6 (1891), 120; De Cock in Vervliet 1982 ii, 288-289; dwb (1903), 558; Het Belfort 1 (1886), 235, en Het Belfort 9 (1894), 247; ‘druppel aan de neus’ naar Bel 1993, 22; Zola werd al aangehaald door Busken Huet [z.j.] xxi, 173 in zijn vertaling: ‘Een kunstwerk is een onderdeel van het geschapene, weerspiegeld door een bijzonder persoon.’ Hij geef ook het origineel: ‘Une oeuvre d'art est un coin de la création, vu à travers un tempérament.’ Zie ook de vaak geciteerde uitspraak van Zola ‘une tranche de vie’: Colin 1991 gaf zijn boek over Zola die titel; zie ook Bel 1993, 24, 28; Buysse in d'Oliveira 1920, 64; Emants in De Nederlandsche Spectator 1888, 66, naar Bel 1993, 54; Van Deyssel, 1886, 2, 32 (nb Over literatuur werd ook zonder expliciet commentaar integraal gepubliceerd in Dietsche Warande 5, 1886; enkele passages werden geciteerd in Het Belfort); Van Deyssel 1897, | |
[pagina 1004]
| |
Verzamelde opstellen iii, 66 over Gorters Verzen; Van Deyssel 1887 ii, 97, 103, 142, 145; ‘schimmel van onleesbaarheid’ komt uit Anbeek 1999, 56; Verwey, ‘Toen de Gids werd opgericht’ in De Nieuwe Gids 1886, 2, 172, 176; Flaubert naar Anbeek 1978, 26; De Mont 1885 over ‘de uitmuntende Flaubert’ in Vervliet 1982 ii, 67; Netscher over ‘Chérie’ in Het Nederlandsch Museum 1884 ii, 69-112; Buysse in d'Oliveira 1920, 65; Buysse in De Nieuwe Gids 5 (1890), ii, 186-212, citaat op 210; Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrif 16 (1906) i, 72; Buysse 1974 (vw 2), 619, 618, 621; Vermeylen 1951 (vw 2), 318-324, 329; Streuvels 1971-1973 (vw 2), 497; Stijns 1904, 88-89; Prosper van Hove (Buysse) in Groot Nederland 1906, 342, 341, 342, zie ook Buysse 1982 (vw 7), 70, 73; Baekelmans, Uit grauwe nevels, Antwerpen/Gent/Utrecht 1901, 50, 67, 68, 69, 68, 80, 72, 79; De Ridder in De Boomgaard 1911 en Vermeylen 1951 (vw 2), 354-355, naar Humbeeck 1997, 194; De Ridder in De Boomgaard 1911, naar Humbeeck 1997, 195; Gust Vermeersch, Mannenwetten, Bussum 1905, 63; over Teirlinck in Jong Dietschland 1903, 345-346; Loveling wordt ‘de Nevelsche nachtegaal’ genoemd o.m. in Van de Woestijne 1993 (vjw 12), 513, zie ook Vandenbussche 2008; ‘Meesterschap’ naar Wauters 1997, 125; Loveling, De twistappel, Rotterdam 1904, 24; Loveling, Een revolverschot, Antwerpen 1934, 160; C.H. den Hertog in De Amsterdammer (1892) nr. 799, 3-4, naar Bel 1993, 104; ‘aangekleede zenuw’ in De Tijdspiegel (1889) iii, 446, naar Bel 1993, 56; Emants, Jufrouw Lina, Den Haag 1888, 8; De Tijdspiegel (1901), 445, naar Bel 1993, 288; Vosmeer de Spie, Een passie, Amsterdam, 1891, 63, 62; Aletrino, Zuster Bertha, Amsterdam 1891, 30; Netscher, Menschen om ons, 's-Gravenhage 1888, 3; Coenen over Emants' Liefdeleven naar Anbeek 1981, 70; Couperus 1988 (vw 25), 28, 45, 19, 21, 75; Emants, Inwijding, Amsterdam 1978 (vierde dr. ingel. door Ton Anbeek), 9, zie ook Anbeek 1981, 36; Van Nouhuys en De Meester naar Anbeek in Emants 1978, XV; Coenen, Zondagsrust, Amsterdam [1902], 10, 12, 37, 134, 49, 52, 52 (ook in Coenen 1956); Van Nouhuys in De Nederlandsche Spectator (1898), 119, naar Bel 1993, 165; Antink, Sprotje, tweede dr. volledige editie [1921], 36, 142, 99, 121; Heijermans, Kamertjeszonde, elfde dr. Amsterdam 1925, 339; Querido, Levensgang, vijfde dr. Amsterdam 1908, ii, 194; Van Nouhuys in Groot Nederland 1 (1903), ii, 585, 574, 575, 584; Netscher in De Hollandsche Revue 1902, 197 over Querido; Querido, Levensgang, vijfde dr. Amsterdam 1908 i, 102, 96. | |
1.5 Oude en nieuwe vormen van idealisme: van damesroman tot detectiveAnbeek 1982 gaat in op het idealisme in de literatuur; zie hierover ook Anbeek en Kloek 1979, Anbeek 1999 en Bel 1993, i.h.b. 272-279. Vervliet 1982 documenteert en belicht de idealistische literatuuropvattingen in Vlaanderen. Dresden en Vestdijk 1957 schreven een boek over de detective. Ook Du Perron had een fascinatie voor het genre: Het sprookje van de misdaad in Du Perron 1958 (vw 6). Zie over de detective Lits 1999, over vrouwen en misdaad Parker 2010, over Sherlock Holmes Den Boef 1987. De damesroman wordt belicht in Bel 1993, zie ook Bel 2010a en Bel en Vaessens (red.) 2010. De vrouwenroman in de literaire kritiek 1898-1930 staat centraal in Van Boven 1992. Zie ook Bloed en rozen, hoofdstuk 4.5. Catharina Alberdingk Tijm komt aan bod in Bel 2000b. Zie over Anna de Savornin Lohman Van der Wall 2005 en 2010. Van Wermeskerken 2011 beschrijf het leven van Johanna van Woude. Zie ook Thérèse Hoven in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1905. Van de Loo 2014 schreef een biografie over Melati van Java, zie ook Van de Loo 2010. Van de Loo verzamelt ook veel informatie over vrouwelijke auteurs van Indische romans op www.het damescompartiment.nl. Duyvendak 2003 gaat in op het Damesleesmuseum. Vaartjes publiceerde over Ina Boudier-Bakker (zie bijvoorbeeld Vaartjes 2010a); hij bracht in 2002 ook een nieuwe editie van de roman Een dorre plant van Bakker uit. De relatie tussen gender en literatuur in Vlaanderen komt aan bod in Reymenants 2005 en 2013 (in het bijzonder over Maria Belpaire) en Vandenbussche 2008 (o.m. over Virginie Loveling, Hélène Swarth en Fanny Delvaux). Holtrop gaat in op meisjesboeken in Bekke- | |
[pagina 1005]
| |
ring e.a. (red.) 1989, zie ook haar biografie van Nienke van Hichtum (2005); Bel 2000a belicht de relatie tussen Schoolidyllen en het naturalisme. Zie over jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur Bekkering (red.) 1989, alsmede zijn publicaties in Literatuur zonder Leeftijd. Bekkering 1997 gaat in op de literatuuropvattingen van W.G. van de Hulst. Van der Kaaden 1994 beschrijf het leven van deze in protestantse kring ooit zeer geliefde kinderboekenschrijver. Meer algemeen komt de jeugdliteratuur in Nederland en Vlaanderen aan bod in het overzichtwerk van Bekkering e.a.(red.) 1989. Zie over de jeugdliteratuur, die in Bloed en rozen nauwelijks een rol speelt, verder vooral het werk van Helma van Lierop-Debrauwer. Voor delen van dit hoofdstuk zijn passages gebruikt uit Bel 1993 (i.h.b. over de damesroman), 2000b en 2010a. | |
Vindplaatsen citaten Oude en nieuwe vormen van idealisme:Van Langenhoven in De Vlaamsche Kunstbode 1888, 47-48; Bernardinus in Het Belfort 1892 i, 201; Jong Dietschland 1900, 426-430; Jong Dietschland 1900, 404 over Van Maurik; G. Lefèvre in Jong Dietschland 1903, 193-205 over Melati van Java; receptie Op Slotenburg van Thérèse Arendsberg naar Bel 1993, 276, 277; Van Sorgen, Porcelein 1890, naar Bel 1993, 275; Johanna van Woude, Verwante zielen, tweede dr., Amsterdam 1892, 53, naar Bel 1993, 275; Het Haarlemsch Dagblad naar Van Wermeskerken 2011, 37; Mario, De Morrisons, 1890, naar Bel 1993, 276; Wolfgang (van der Meij) in De Nederlandsche Spectator 1899, 83, naar Bel 1993, 276, 277; ‘Kunst eischt een mannelijk principe, zie De Nederlandsche Spectator 1900, 320, naar Bel 1993, 277; Nederland (1899) iii, 383 over Bloesem, naar Bel 1993, 277; Wolfgang in De Nederlandsche Spectator 1901, 64; Scharten-Antink in De Gids 1905 i, 322-323, 332, 338, 351; ‘schier te forsch’ naar Bel 1993, 175; Boudier-Bakker, Een dorre plant, 1916, 2, 111, 160, 161-162, 166; De Tijdspiegel 1893 iii, 230 en Nederland 1893 iii, 230 over De schat van Agra; Heijermans, Een wereldstad, Berlijnsche roman, Amsterdam 1908, 15. | |
1.6 Emancipatieproza: tendensliteratuur en romans over ‘het Joodse leven’Tendensliteratuur komt aan de orde in Bel 1993, in het bijzonder op 314-326; meer algemeen Suleiman 1983. Bel 2010a en 2010b gaan over Hilda van Suylenburg en Carry van Bruggen. Hilda van Suylenburg wordt ook behandeld door Leijnse in llw, op de website van bwsa (Biografsch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland) en door Arno van der Valk in llw. Couperus alludeert in Langs lijnen van geleidelijkheid op Goekoop en Huygens. Etty 2012 betoogt in een nieuwe interpretatie dat Couperus in deze roman als een van de eersten bezwaar aantekent tegen geweld binnen het huwelijk. Anarchisme en literatuur is het onderwerp van Bel 1989 en 1993, Vandevoorde 1999, Gullentops e.a. (red.) 2005, Grave e.a. (red.) 2005 en Vanclooster 2013. Fähnders 1987 gaat in op de situatie in Duitsland (zie daarin ook een artikel van Bel). Spaanstra-Polak 2004 behandelt in haar interessante studie over het symbolisme in de Nederlandse schilderkunst de relatie tussen kunst en anarchisme en noemt verschillende kunstenaars die zich door het anarchisme hebben laten inspireren. In 1919 verscheen er nog een prent over het anarchisme van Wenckebach in Wendingen, zie ook de uitstekende catalogus Kunstenaren der idee (Blotkamp e.a. (red.) 1978). De emancipatie van de joden in de Nederlandse samenleving komt aan bod in Bank & Van Buuren 2000, Blom e.a. (red.) 1995. Het Jiddisch wordt behandeld in Blom e.a. (red.) 2006 en Van Oostendorp 2007. De laatste schetst in vogelvlucht de geschiedenis van de verdringing van het Jiddisch door het Nederlands in en om de joodse gemeenschap; Berg (red.) 1996 over de inburgering van de joden in Nederland werd kritisch besproken door Henriette Boas in nrc Handelsblad 13-7-1996. Meijer 1999 stelde een bloemlezing samen van joods-Nederlandse literatuur. De Keizer 2006 belicht de joodse achtergrond van Carry van Bruggen. Ibsch 2004 en 2013 gaat in op naoorlogse joods-Nederlandse literatuur. Zie voor een behandeling van Van Bruggen in de context van het modernisme Fokkema en Ibsch 1984. Informatie over | |
[pagina 1006]
| |
Joost Mendes, de broer van Is. Querido met wie hij al snel in onmin raakte, is ontleend aan Ton Brouwers in kll. Brouwers wijdde in kll ook een uitstekend portret aan Is. Querido. Zie over de enquête in De Joodsche Wachter Meijer 1967. Zie verder Scharten, Kroniek der Nederlandsche letteren 1916, Amsterdam 1917 en Van Vriesland 1915. Dat Garmt Stuiveling in een herdruk van de Schets van de Nederlandse letterkunde tijdens de Tweede Wereldoorlog op verzoek van de Duitsers bij een aantal auteurs vermeld zou hebben dat ze van joodse afkomst waren, heef veel stof doen opwaaien. Daarmee zou hij het leven van deze schrijvers in gevaar hebben gebracht. Stuiveling werd hier na de oorlog op aangesproken. Uiteindelijk blijkt hij zich echter juist niet anti-joods te hebben opgesteld zoals Martien J.G. de Jong 1990 heef laten zien (zie ook de column van J.L. Heldring in nrc Handelsblad van 4 augustus 1998). Stuiveling had op het verzoek van de Duitse censuur om joodse auteurs te schrappen uit de Schets juist kritisch en afwijzend gereageerd. De aanduiding dat auteurs joods waren, was al in een vooroorlogse druk toegevoegd (de 16e druk uit 1939), net zoals vermeld was dat een auteur protestants, katholiek of socialistisch was. Niettemin lijkt het op zijn zachtst gezegd niet handig om een bevolkingsgroep die ook al in de jaren dertig vervolgd werd vlak voor de oorlog in 1939 expliciet te benoemen in een literatuuroverzicht. Het schrappen van deze toevoegingen had meer voor de hand gelegen. Zie over de Dreyfuss-affaire o.m. Mitterand 2002. Van Bruggen staat verder o.m. centraal in Fontijn e.a. 1978, Sicking 1993b, De Keizer 2006 en Bel 2010b. De receptie van Paaps Jeanne Collette wordt kort belicht in Bel 1993, 143-144; dat geldt ook voor de ontvangst van het vroege werk van Heijermans. Uitvoerig over Heijermans de mooie biografie van Goedkoop 1996. Recentelijk verschenen biografieën over J.I. de Haan (Fontijn 2015) en E. d'Oliveira (Cohen 2015). Voor delen van dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van Bel 1989, 1993 (o.a. tendensliteratuur), en Bel 2010a en b. | |
Vindplaatsen citaten Emancipatieromans:Diepenbrock in De Nieuwe Gids 1893 ii, 458, naar Bel 1993, 323; Cornélie Huygens, Barthold Mérian, Amsterdam 1898, tweede dr., 221 naar Bel 1993, 320; Wibaut in De Hollandsche Revue 3 (1898) 145-151; Couperus 1991 (vw 7), 241-242; Couperus 1975 (vw 3), 165; Goedkoop-de Jong van Beek en Donk naar Bel 1993, 148, 149; Netscher in De Hollandsche Revue 2 (1898), 513; Van Nouhuys over Carry van Bruggen in Groot Nederland 1908 i, 744-746; De Hollandsche Revue 1907, 785-786; gedicht over Zola in Verwey 1911 (vg 2), 87; De Hollandsche Revue 1896, 745-746 over Jeanne Collette, naar Bel 1993, 143; De Hollandsche Revue 1907, 785-786, over In de schaduw; Van Hulzen over In de schaduw in De Nederlandsche Spectator 1907-1908, 380; De Gids 69 (1905) I, 374-376 over Canter; Scharten, Kroniek der Nederlandsche letteren 1916, Amsterdam 1917, 27-38, citaten op 27-33. | |
1.7 Nieuwe mystiek in Nederland en Vlaanderen rond 1900De nieuwe mystiek wordt uitvoerig beschreven in de contemporaine studie van Van Nes 1900 die ook veel auteurs noemt die met deze stroming in verband gebracht kunnen worden. Zie over deze mystiek ook Chantepie de la Saussaye 1907. De niet specifiek aan het fin de siècle gebonden omschrijving van de mystiek is ontleend aan Meijer 1988, die in navolging van Van de Watering 1979 een heldere definitie geef van de mystieke ervaring en laat zien dat deze in principe noch aan religie, noch aan tijd gebonden is en toepasbaar is op het werk van verschillende dichters uit heden en verleden. Zie verder over de nieuwe mystiek rond 1900 Fontijn 1983, die onder meer ingaat op Wagner en Couperus, twee kunstenaars die in verband gebracht worden met de nieuwe zweverigheid. Fontijns biografie van Van Eeden 1990 en 1996 bevat veel nuttig materiaal. Zie over de nieuwe mystiek rond 1900 verder ook verschillende publicaties van Trapman 1988, 1999a en b, Bel 1986, 1989a, 1990, 1993 (vooral 292-303), 1994 (over Huysmans en Maeterlinck) en 2013c (over Tolstoj). Jans 1952 beschrijf het beeld van Tolstoj in Nederland; zie ook Bel 1993 en 2013c; Tolstoj | |
[pagina 1007]
| |
in Vlaanderen komt aan bod in Coudenys 1989 en 1995, Grit 1991, Willemsen 1990, Vanhaesebrouck 2009. Meer algemeen over Tolstoj en de Russische literatuur: Waegemans 1999 en Weststeijn 2004. Zie over Maeterlinck ook Leijnse 1995 en Vandevoorde & Leijnse 2003. Wauters 1983 schreef het standaardwerk over Wagner in Vlaanderen; zie voor Wagner in Nederland Meurs 2002, Fontijn 1982. Van Looy wordt genoemd in Leijnse 1995. Zie over Ibsen Broomans in De Bont e.a. (red.) 2005. Een vroege publicatie over Ibsen is van De Bom 1893. Anbeek 1978 gaat in op de verwijzingen in Noodlot naar Ibsens Spoken. Zie ook Bel 1993, o.m. over het verband tussen ‘het Noorden’ en de mystiek. Over Extaze is veel gepubliceerd, zie Fontijn 1982, Klein 1983, Klein 1993-1994, Klein 2000 en 2013b, Bel 1993 en P. Kralt in llw. Zie ook over Johannes Viator P. Kralt in llw, Fontijn 1990 en Bel 1993. Voor analyses over De boeken der kleine zielen zie o.m. Fontijn 1882 en Kemperink in llw. Aan Van oude menschen wijdde Blok 1973 een uitgebreide, vaak herdrukte analyse. Zie ook over deze roman Kemperink in llw. Streuvels en de mystiek komen zijdelings aan bod in Bel 1993, zie vooral De Geest 2007; Verstraeten 2010b gaat ook in op de mystieke onderstroom in de literatuur in Vlaanderen en noemt, in het voetspoor van De Geest, onder meer Streuvels en Walschap (Adelaïde). De Pillecyn 1932 belicht de gelijkenis tussen Lenteleven (‘Wit leven’) en het latere begijntje Symforosa. Zie over Timmermans en diens mystieke fase Durnez 2000 (citaat uit Durnez 2000, 104). Zie over ‘De kelder’ in Schemeringen van den dood, Durnez 2000, 147 e.v., over Sâr Péladan Durnez 2000, 94-98 en Beaufils 1986 en 1993. Voor delen van dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van Bel 1986, 1989, 1993 en 2013. | |
Vindplaatsen citaten Nieuwe mystiek:Brunetière naar Leijnse 1995, 174; A. Taelman in dwb 1907 i, 115; A.V. Meere (Vermeylen) in Van Nu en Straks 1 (1893), 10; Van Nouhuys in De Nederlandsche Spectator 1899, 243; Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (1900) ii, 570 over De stille kracht; Van Nes 1900, 12, 2-3, 63, naar Bel 1993, 293; A.V. Meere in Van Nu en Straks 1 (1893), 12, 16; Maeterlinck ‘apostel van het mysticisme’ naar Bel 1993, 293; Maeterlinck in De Gids 64 (1900) i, 252, naar Bel 1993, 294; Teirlinck 1981, 165, 169; Tolstoj ‘de mystieke graaf’ naar Bel 1993, 294; de ‘geniale Rus’ e.v. in Onze Eeuw 1902, 804; Persyn over Tolstoj in dwb (1905), 303 en dwb (1906), 314; Van den Tempel in dwb (1910), 495; Couperus 1990 (vw 5), 50; Van Looy, De wonderlijke avonturen van Zebedeus [1910], Amsterdam 1925, 7, 66; ‘de groote Visserman’, naar Bel 1993, 297, ‘unio mystica’ in Koch 1989, 67 naar Bel 1993, 298; Van Deyssel, Het leven van Frank Rozelaar, Den Haag 1982, 11 (zie ook Ritter 1921, 91-92), 29, 33; De Pillecyn 1932, 37; Timmermans naar Durnez 2000, 104; Timmermans, Schemeringen van de dood, derde dr. 1925, 28. | |
1.8 Decadentisme: fatale vrouwen en ‘taalverval’Een bekende studie over het decadentisme is Praz 1930, later uit het Italiaans vertaald in het Engels en Nederlands; zie voor Nederland vooral Goedegebuure 1987, Bank & Van Buuren 2000, Van Halsema 1994 en Bel 2012. De relatie tussen naturalisme en decadentisme wordt vooral belicht door Anbeek 1982 en Goedegebuure 1987. Weisgerber 1956 hanteert de term ‘dilettantisme’ in navolging van contemporaine auteurs, zie bijvoorbeeld p. 14. De meeste definities van decadentisme, zoals van De Deugd, Van Buuren en Goedegebuure, bouwen voort op de omschrijving van Praz en breiden deze uit. Van Buuren prefereert de term estheticisme, Goedegebuure decadentisme. Dirikx wijdde een lijvige studie aan Couperus en het decadentisme. Musschoot 1993a gaat in op decadentisme en symbolisme bij Van de Woestijne. Zie verder ook de interessante studie van Labrie 2001 over zuiverheid en decadentie. De fatale vrouw is een bekend decadent personage in literatuur en beeldende kunst. Zie hierover Van Os (red.) 2003, met bijdragen van Noorda (2003) over Bijbelse fatale vrouwen als Judith en Salomé en Bel over de fatale vrouw in de literatuur. Ook Noorda 2013 gaat over Salome. Zie verder Van Buuren 2010, die drie ‘fatale’ vrouwen beschrijf. Veel in dit hoofdstuk (i.h.b. over Couperus, De berg van licht en Huysmans) is ontleend | |
[pagina 1008]
| |
aan Goedegebuure 1987. Icks 2006 wijdde een Couperus-cahier aan De berg van licht. Zie over de decadentistische stijl, de ‘spookstroming’ en de antidecadente ideeën van Verwey vooral Van Halsema 1994. Het woordkunstdebat wordt uitvoerig behandeld in Fontijn 1996, 55 e.v., zie ook Bel 2012. Meer over Goëtia in Bel 1988 en 1993. Bel 2006 gaat ook in op decadentistische aspecten in het werk van Couperus (in het bijzonder in Noodlot). Zie over de ‘flaneur’ Baudelaire, ‘Le peintre de la vie moderne’, vertaald door Maarten van Buuren, in Baudelaire 1992, 11. De flaneur komt ook aan bod in Wood 2012, 50 e.v. Homoseksualiteit en literatuur worden belicht in Goedegebuure 1993; zie ook de daar genoemde literatuur. Delvigne en Ross gaven de romans van J.I. de Haan opnieuw uit met een inleiding; informatie en verschillende citaten zijn ontleend aan hun bijdragen aan llw over Pathologieën en Pijpelijntjes. In het anarchistisch gekleurde tijdschrift Ontwaking, nr. 3, maart 1905, 114-115 verscheen een positieve bespreking van De Haans werk. Zie over De Haans romans ook Goedegebuure 1987 en 1993. Ook Fontijn 1983 gaat in op homoseksualiteit in de literatuur rond 1900. Zie verder Van Alphen 1993b over homoseksuele verlangens in de poëzie van Boutens en Blok 1983 over de verzen van Andries de Hoghe (pseudoniem van Boutens). Zie over J.I. de Haan ook Meijer 1967 en uiteraard Fontijn 2015. Van Deyssels De kleine republiek wordt o.a. belicht door Bel 2000. De doorbraak van de homoseksualiteit na wo ii in Nederland wordt behandeld in Goedegebuure 1993. Zie ook Tielman 1982 en de bloemlezing van Mooser 1985 met werk van Boutens, De Haan, Couperus, De Mérode en A.H. Nijhoff. Zie over A.H. Nijhoff Pruis 1994 en 1999. Hans Werkman schreef een biografie over De Mérode en een bijdrage over hem in kll. Zie over Van Hecke het themanummer van Zacht Lawijd 2012, nr. 2. Voor delen van dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van Bel 1988, 1993, 2000a en 2012. | |
Vindplaatsen citaten Decadentisme:Lapidoth 1993 II, 106-107, naar Bel 1988, 28; De Hollandsche Revue (1906), 656; Uyldert in Groot Nederland (1908) I, 729; ‘hoogtij van de burgerlijke cultuur’ is de titel van Bank & Van Buuren 2000; ‘spookstroming’ in Van Halsema 1994, 15; Emants, Juffrouw Lina, 's-Gravenhage 1888, 163; Van Deyssel: ‘voorbij goed en kwaad’ naar Goedegebuure 1987, 59; Baudelaire 1992, 11; Van Ostaijen, ‘Monsieur 1830’: Hadermann 1970, 45; Johan Meylander [ps. van P.G. van Hecke], Fashion, Brussel [1921], 22; Prins in De Nieuwe Gids 1885-1886 ii, 219; Van Deyssel, Verzamelde opstellen iii, Amsterdam 1897, over Huysmans 193, 195; Diepenbrock in De Nieuwe Gids 1893 i, 268; Flaubert ‘een groot, schoon voorbeeld’ in interview met De Ridder in 1916, naar Goedegebuure 1987, 83; Couperus 1993 (vw 24), 7-8; receptiegegevens over De berg van licht ontleend aan Jan van Luxemburg in llw: Onze Eeuw 6 (1906) ii, 314-317, De Amsterdammer 25-3-1906 en Ons Tijdschrift 11 (1906), nr. 2; Haspels in Onze Eeuw 4 (1904), 329, naar Delvigne en Ross in llw 1991, 9; Eekhoud in Jahrbuch für Sexuelle Zwischenstufen 2, 1905, 907-908. De Ridder over Het ivoren aapje in De Boomgaard 1909-1910, 331-352, citaten op 333, 334-335, 336, 333, 346, 349, 350, 351, 340, 339; Van Deyssel 1887 i, 41, 42; Prins in De Nieuwe Gids 6 (1891), 337-338; Van Deyssel in De Nieuwe Gids 7 (1892), 113; Verwey 1921-1923 (Proza 2), 72; Emants, Op zee, 's-Gravenhage 1899, 2; Coenen, Zondagsrust, Amsterdam [1902], 71-72; G. van Hulzen over Carry van Bruggen in De Nederlandsche Spectator 1907, 378; Van Eeden, ‘Over woordkunst’ i en ii, in Studies, vierde reeks, Amsterdam 1904, 287, 535, 298-302; Van Deyssel, ‘Over wankunst’ in: De xxe Eeuw 8 (1902) ii, 693, 701, 702; Van Eeden, Studies, vierde reeks, Amsterdam 1904, 364-379; Verwey in: tntl 72 (1954), 234. | |
1.9 Poëzie, symbolisme en een strand met ronde schelpenDresden 1980 schreef een nog steeds zeer bruikbare, aanstekelijk geschreven studie over het symbolisme waarin hij vooral uitvoerig ingaat op de Franse literatuur. Balakian 1984 belicht de stroming vanuit een comparatistisch perspectief. Een recente studie is Rapetti e.a. (red.) 2012. Anbeek 1999 wijdde in zijn literatuurgeschiedenis een uitstekend en zeer verhelderend hoofdstuk aan het symbolisme in de literatuur in Nederland. De in | |
[pagina 1009]
| |
dit hoofdstuk gehanteerde omschrijving van het symbolisme is aan hem ontleend (zie vooral p. 76). Van Buuren in Bank & Van Buuren 2000 schreef ook een goed hoofdstuk over symbolistische poëzie in Frankrijk en Nederland. Van Halsema belicht in een interne vu-syllabus ‘Symbolisme en sensitivisme’ (onderdeel van de reader Van Romantiek tot Impressionisme ii, 2002-2003) de positie van Verlaine en Mallarmé. Het stuk over Mallarmé is vooral hierop gebaseerd. Zie voor het symbolisme in Vlaanderen de vele publicaties van Musschoot over Van de Woestijne, en Vervliet 1982 en 1988. Aan het symbolisme verwante stromingen als het decadentisme en de mystiek zijn ook in eerdere hoofdstukken (1.8 en 1.7) in Bloed en rozen aan bod gekomen. Van Halsema gaat ook in op het symbolisme (en het sensitivisme) in zijn publicaties over Leopold, verzameld in Van Halsema 1999, zie ook Van Halsema 2011. De relatie tussen symbolisme en sensitivisme wordt vooral behandeld in Van Halsema 1987 en 2010. Dorleijn gaf Leopolds Nagelaten gedichten uit in een wetenschappelijke editie en publiceerde veel over Leopold en het symbolisme, zie bijvoorbeeld Dorleijn 1984a en b. Kamerbeek 1970 gaat in een vroege studie in op het symbolisme. Blotkamp e.a. (red.) 1978 thematiseert onder meer de relatie tussen literatuur en beeldende kunst rond 1900. Dat gebeurt ook in Rapetti e.a. (red.) 2012. Het beeld van Baudelaire in Nederland en Vlaanderen is onderwerp van Van Buuren (red.) 1995, zie hierin vooral de artikelen van Van Buuren, Van Halsema en Musschoot. Blotkamp 1993 belicht de term begrip gemeenschapskunst en gaat ook in op de beurs van Berlage. Zie ook Bank & Van Buuren 2000. Het begrip ‘gemeenschapskunst’ komt ook in latere hoofdstukken van deze literatuurgeschiedenis regelmatig terug in verschillende betekenissen. Het bezoek van Verlaine aan Nederland wordt beschreven door Endt 1993. Veel studies waarin het symbolisme aan bod komt zijn gekoppeld aan een bepaalde dichter. Zie over Gorter Anbeek 1999, Van Halsema 1978 en 2010 en verschillende publicaties van Gorter-specialist Endt, o.m. de Gorter-documentatie 1986. Zie over de relatie Gorter-Van Deyssel Prick 1997 en 2003 en vooral Van Halsema 1987 en 2010. De Liagre Böhl 1996 belicht leven en werk van Gorter. Zie ook de bibliografie aldaar met artikelen van Stuiveling, J.C. Brandt Corstius e.a. Van Mei verscheen een Delta-editie (red. M. Kemperink en E. Endt). Koppenol 2004 biedt een interessante analyse van de beeldtaal van Gorter, in Mei, Verzen, Een klein heldendicht en Pan en brengt deze in verband met het naturalisme. Etty 1996 beschrijf het leven van Henriette Roland Holst; Weevers 1957 analyseert haar poëzie; zie verder Van Halsema in zijn eerdergenoemde syllabus ‘Symbolisme’ over haar gedicht ‘Niet mijn de makkelijke’, Sötemann 2003, Bel 2010f en Schaap in kll. Van Halsema 1999 bundelde zijn diepgravende artikelen over Leopold in Dit eene brein; zie over de wording van de poëzie van Leopold en zijn bronnen de intrigerende studie van Sötemann 1980. Leopolds bronnen worden onderzocht in Van Halsema 1989, zie ook Van Vliet 2004 en 2007-2008. Dorleijn wijdde verschillende artikelen aan Leopold en stelde een wetenschappelijke editie samen van zijn Nagelaten werk. In het commentaar gaat hij in op de relatie tussen Leopold en het symbolisme. Daarin verwijst hij ook naar de uitspraak van Van Halsema die Leopold een dissident symbolist noemt (dl. 2, 146), zie ook Anbeek 1999, 82. Dorleijn 2004 is een mooie analyse van Leopolds rozengedicht in relatie tot het symbolisme. Dorleijn 1993 belicht de receptie van Leopold. Van den Akker 1988 gaat in zijn oratie in op Leopolds vroege poëzie en brengt hem in verband met het modernisme. Het is duidelijk dat Leopold vanuit verschillende, soms tegengestelde interpretatiekaders of zoeklichten - bijvoorbeeld het symbolisme, het modernisme of het postmodernisme bestudeerd kan worden. Zie hierover ook Van Halsema 1999. H.T.M. van Vliet gaf Leopolds Verzameld werk in 2006 uit in de wetenschappelijke Delta-editie en publiceerde ook regelmatig over hem. Oudere studies over Leopold zijn van P.N. van Eyck (Van Eyck 1958-1962 (1961 iv, 316-369 en 1961 iv, 526-586). Echo's daarvan (bijvoorbeeld waar het de indeling in het oeuvre van Leopold betref) klinken nog steeds door in recente studies. Over Leopold schreven ook andere dichters, zoals A. Roland Holst 1921, uitgebreide artikelen. ‘Cheops’ en gedichten óver Leopold komen later in dit boek aan | |
[pagina 1010]
| |
bod. Leopolds ‘Christusverzen’ worden uitvoerig besproken in Van Halsema 1999, i.h.b. 44-46, de verwijzing naar Mallarmé staat op p. 44. Zie over het stemmingssymbolisme vooral Anbeek 1999; hij geef als voorbeeld o.m. Leopolds ‘Staren door het raam’. ‘De molen’ is onderwerp van De Groot 1970, Schenkeveld 1975, Hageraats 1980-1981, Gera 2005 en anderen. Van Halsema 1999, 124 gaat in op ‘De molen’ en de Stoa. Schenkeveld 1978 en Van Halsema 1999 behandelen Leopold en de reeksvorm; de thema's van Leopold worden belicht door Van Eyck 1924 (Van Eyck 1961, iv, 316-369) en 1927 (Van Eyck 1961, iv, 526-586), zie ook Van Halsema 1999, 44-45. Zie over indeling in perioden o.a. Van Halsema 1999, 43 e.v., de verwijzing naar mystiek in de derde periode: 53 e.v.; zie over ‘In gedempten toon’ en ‘Morgen’ ook Van Halsema 1999. In het laatste artikel wordt niet alleen een link gelegd naar het werk van Van Deyssel en Couperus, maar ook naar andere contemporaine bronnen. De tegenstelling tussen eenzaamheid en gemeenschap wordt besproken in Van Vliet 2004. Dorleijn haalt dit aan in zijn teksteditie Leopold 1984 (Gedichten uit de nalatenschap) ii, 167 waarin hij verwijst naar Van Halsema's artikel over ‘Cheops’ en diens bespreking van Sötemann 1980. Dorleijn gaat in zijn commentaar ook in op de vraag of Leopold een symbolist genoemd moet worden. Zijn antwoord daarop is ja. Ook Margaretha H. Schenkeveld 1991 lijkt het hiermee eens te zijn. Zie haar bespreking van de oraties van Van den Akker en Dorleijn in tntl 1991. Zie over ‘Cheops’ vooral Van Halsema 1999, i.h.b. 40-41. Kroon (red.) 1983 bundelde eerdere interpretaties van het gedicht. W.P. Gerritsen bracht in 2005 Leopolds vertaling uit 1906 van De beklimming van de Mont Ventoux (26 april 1336) van Petrarca uit. In de openingszin van zijn grondige uitleiding belicht Gerritsen via een citaat van Leopold de aanvankelijk nog opgewekte kant van de dichter: ‘Herinner je je nog wel, Kronenberg, die zomer toen we het hele Zillertal afgedanst hebben?’. De vraag van Leopold aan collega-leraar Kronenberg toen hij in 1906 een herinnering opriep aan een vakantie in Oostenrijk, is opgetekend door een andere collega aan het Rotterdamse gymnasium. Zie over Verwey vooral de gebundelde publicaties van Van Halsema 2010 en het informatieve stuk van Custers in kll. Bel 2004e gaat uitgebreid in op Verweys gedicht over de Bossche wandschilderingen. De gebruikte editie is Verwey 1911-1913. Goud publiceerde over Boutens en de literaire en culturele context, zie vooral Goud 2003b, een gedegen studie over werk en poëtica van Boutens, 2003a (over Boutens en Maeterlinck) en zijn stuk in kll. Momenteel werkt hij aan een biografie van Boutens. De vertaalvoorbeelden van Claes zijn ontleend aan P. Kralt in llw over Boutens' Carmina. Het citaat van Ritter komt uit Goud in kkl; Peperkamp 1993 geef een heldere inleiding in leven en werk van Boutens en besteedt ook aandacht aan het mecenaat; Sötemann 1985a bevat een mooie analyse van ‘Domburgsch uitzicht’. Deze bundel bevat ook een artikel over Boutens en Van de Woestijne. Zie verder Sötemann 2003 over Boutens als vergeten dichter. (Boutens komt ook niet voor in de literatuurgeschiedenis van Schenkeveld-van der Dussen (red.) 1993). Van Alphen 1993 en Blok 1983 analyseerden de verzen van Andries de Hoghe. Nap e.a. 1993 gaat in op het leven van Boutens. Ook De Clerck 1964 wijdde een beschrijving aan het leven van de dichter. Zie over het prozagedicht Van der Weij 1997. Zie over Van de Woestijne de vele uitstekende publicaties van Van de Woestijne-specialist A.M. Musschoot waaraan ik veel heb ontleend. Zie ook Vervliet 1982 en Vervliet 1988. Musschoot gaf in 2007 ook het Verzameld dichtwerk uit in twee delen met een selectieve bibliografie en een samenvattende uitleiding waarin het hele dichtwerk aan bod komt. Zie verder Musschoot 1975 en haar inleiding bij Van de Woestijne 1999 over Van de Woestijne en het symbolisme, Musschoot 1994 over poésie pure: Karel van de Woestijne versus Paul van Ostaijen. De bloemlezing van Van de Woestijne 1999 met een inleiding van Musschoot biedt ook een goede introductie op de poëzie van Van de Woestijne. Zie ook Musschoots analyse van ‘Het vaderhuis’ in llw en Musschoot 1993a, alsmede haar bijdrage over Van de Woestijne in kll. De receptie van Van de Woestijne komt aan bod in Musschoot 1999. De totstandkoming van het Verzameld werk wordt belicht in | |
[pagina 1011]
| |
Musschoot 2004a. Zie over Van de Woestijne en Baudelaire Musschoot 1995. In Musschoot e.a. (red.) 2007 wordt Van de Woestijne in een nieuw licht geplaatst en worden veel literatuurverwijzingen gegeven. Groenewegen beschouwt Substrata in deze bundel als eerste als een scharnierbundel in het oeuvre van Van de Woestijne. De recensie van Piet Gerbrandy waarin hij uitvoerig ingaat op ‘de donzen val van klamme bloemen’ verscheen in de Volkskrant, 2-11-2007. Teunynck 2010 en Minderaa 1942 wijdden een biografie aan de auteur. Westerlinck 1956 ging in op de vervagingstechnieken van Van de Woestijne. Zie ook verschillende acribische publicaties van Vandevoorde, bijvoorbeeld Vandevoorde 2006a over Van de Woestijne en de allegorie en Vandevoorde 2006c over Van de Woestijne en het anarchisme, Vandevoorde 2007a over de dichter en Sint-Martens-Latem. Passages in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op Bel 2004e en 2010f. | |
Vindplaatsen citaten Poëzie:A.G. van Hamel in De Gids 66 (1902) i, 423; Baudelaire ‘Correspondances’ origineel en in vertaling van Hoosemans: Baudelaire 1995, 15; ‘Voyelles’ (Klinkers) in Rimbaud 2009, 167; ‘Art poétique’ in Verlaine 1962, 326-327; een ‘vrij ernstige zenuwziekte’ naar Endt 1993, 543; De Wyzewa in De Amsterdammer 18-12-1892, 4, naar Van Halsema in ongepubliceerde reader vu 2003-2004; elysisch: zie verder bij A. Roland Holst; ‘nommer’ en ‘suggérer’ zie Dresden 1980, 112-113; ‘ingenieurstheorie’ naar Dresden 1980, 229, voetnoot 24 op p. 107; Kloos 1995, 71, 23; Gorter in De Nieuwe Gids 4 (1889), 345, 346, 348, zie ook Koppenol 2004; Gorter, Verzen, Amsterdam 1977, 99, 113; Van Deyssel 1895, 66 over Gorter (‘kunst om te snikken’); Kloos in De Nieuwe Gids 6 (1890) i, 44; Verwey (‘O Man van Smarten’), in De Nieuwe Gids 1 (1885-1886), 298; ‘geestelijke’ kunst, zie bijvoorbeeld de prospectus van De Beweging 1904; ‘leven’ zie Van Halsema 2010; Verwey hanteerde in De Beweging 1913,‘De nieuwe richting in de poëzie’, p. 56 ook het begrip ‘ritme’, in navolging van enkele Van Nu en Straks'ers als Hegenscheidt en Van Langendonck; ‘Wandschilderingen in het Bosscher Raadhuis’ in Verwey 1912 (vg 2), 91-92; ‘groot omlijnde schimmen’ in Veth 1892, 13, naar Bel 2004e, 121; Diepenbrock over de wandschilderingen in De Nieuwe Gids 1892, naar Bel 2004e, 121; De Nederlandsche Spectator 1892, 25; Verwey in Van Nu en Straks 1 (1893) 2; De Nederlandsche Spectator 1892, 25; Derkinderen 1896; Verwey 1912, vg 2, 105, 108; Scharten in De Gids 73 (1909) i, 397; Henriette Roland Holst, Sonnetten en verzen in terzinen geschreven, Rotterdam, tweede dr. 1913, 3, 4, 3, 4, 12, 115, 124. Leopold 2006, 18, ‘De molen’, 89-91. Dorleijn verwijst naar Van Halsema's ‘dissidente symbolist’ in Leopold 1984 ii, 146; Leopold 2006, 215; de tegenstelling eenzaamheid/gemeenschap wordt beschreven door Van Vliet 2004, 180; Leopold 2006, 137 (‘O nachten’), 88 (‘Alleen ben ik’); ‘Kinderpartij’ 111-115, citaten op 111, 112, 113, 114, 115; ‘Veranda’ in Leopold, 1952 (vw 2), 246. ‘Ik sloot de blinkevenstren’ in Boutens 1968 i, 11; Van Deyssel in de inleiding bij Boutens' Verzen, Den Haag 1898, v; ‘Goede dood’ in Boutens 1968 i, 243; De Gids 1898 ii, 386 over Boutens; ‘Een gouden stem’ in Boutens 1968 i, 13, ‘Domburgsch uitzicht’, 779; ‘Ook dit verlangen’, 72; ‘O gij wiens liefde’, Boutens 1968 ii, 1016; ‘In nachtschaduw verwacht ik u’, Boutens 1968 i, 72; Boutens in ‘Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst’, naar Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde (nieuwe reeks) 1964, 365. Zie over verschillende verschijningsvormen van Beatrijs Van Kalmthout e.a (red.) 2013. De Mont in Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle 10 (1888), 243-270, 291-210 (Vervliet 1982 ii, 143); zie ook Van den Berg & Couttenier 2009, 635; Vermeylen in Van Nu en Straks 1 (1893-1894), nr. 2, 9-16, in Vervliet 1982 ii, 236, 238, 238-239; ‘rythmus’ van Hegenscheidt in Van Nu en Straks 1 (1894), nrs. 8-10, 12-19 (Vervliet 1982 ii, 257-259); Van Langendonck in Van Nu en Straks 1 (1894), nrs. 6-7, 26-37 (Vervliet 1982 ii, 245-249); Van de Woestijne 2007 i, 29; Fredericq in Het Volksbelang 37 (1903), 5-12-1903, nr. 49, 3, naar Musschoot over Het vader-huis in llw, 6; Van de Woestijne 2007 i, 25, 41; Salomons 1984, 144; Van de Woestijne 2007 i, 81; interview met Van de Woestijne uit 1908 in De Ridder 1909, 79; Musschoot in Van de Woestijne 2007 ii, 478; Minderaa 1942, 561, naar Musschoot 2007 ii, 480; Van de Woestijne 2007 i, 548, 549, 293, 306, 358, 360, 361, | |
[pagina 1012]
| |
379, 398; Verwey 1921 (Proza 3), 117; Bloem in De Gids 85 (1921) iv, 523, 524, naar Musschoot in Van de Woestijne 2007 ii, 487; Gerbrandy in de Volkskrant 2-11-2007, Cicero, p. 1; de Van Nu en Straks-teksten staan ook in Musschoot (red.) 1982. | |
11.10 Het nieuwe en het oude geloof: socialistische en christelijke verzenZie over Gorter en Henriette Roland Holst en het socialisme de biografieën van De Liagre Böhl 1996 en Etty 1995, alsmede de onder hoofdstuk 1.7 genoemde literatuur: Anbeek 1999, Van Halsema 1987 en 2010, Endt 1986, Prick 1997 en 2003. Tendensliteratuur (vooral proza) komt aan bod in hoofdstuk 1.5, reacties op de Russische Revolutie staan in hoofdstuk 2.7. Zie over sociale ontwikkelingen naast de algemene historische werken (o.m. genoemd in de aantekeningen bij 1.2) ook Hellemans 1990. Koppenol 2004 brengt de beeldtaal van Een klein heldendicht en Pan in verband met het naturalisme. Enkele citaten van Gorter zijn aan dit artikel ontleend. De opleving van de christelijke poëzie in Nederland rond 1900, in het bijzonder in Ons Tijdschrift, wordt belicht door Kraan 1962. Latere literaire ontwikkelingen in christelijke kring worden besproken in Kraan 1991, Peelen 1991, Mulder en Koedijk 1988, Werkman 2004 en 2011 over De Mérode, De Gier 1982 over Gossaert, Schrijversprentenboek 28 over Opwaartsche Wegen (red. Colenbrander e.a. 1989) en het themanummer over uitgever Bert Bakker (Zacht Lawijd 2008). De katholieke emancipatie in de literatuur rond 1900 en daarna wordt goed beschreven door Sanders 2002 en komt uitgebreid ter sprake in een later hoofdstuk (3.4) in Bloed en rozen. Gezelle wordt uitvoerig behandeld door Couttenier in het vorige deel van deze literatuurgeschiedenis: Van den Berg & Couttenier 2009. De receptie van Gezelle in Nederland in de twintigste eeuw is geboekstaafd door Beijert 1997. Veen begon met de uitgave van het Verzameld werk in 1903, waarna veel herdrukken volgden; in 1902 publiceerde Scharten al een boekje over Gezelle. De eerste Nederlandse bloemlezing van Gezelle door Aleida Nijland verscheen in 1904 bij Veen. Van der Ent e.a. 1982 beschrijf leven en werk van Van der Waals vanuit een christelijk perspectief. ‘In het hooi’ werd opgenomen in de eerste druk van de poëziebloemlezing van Komrij 1987. | |
Vindplaatsen citaten Het nieuwe en het oude geloof:Scharten in De Gids 71 (1907) iv, 588, 592-593, 596, 597; Gorter, Van ‘Mei naar Marx’ naar Anbeek 1999, 65; Gorter, Verzamelde lyriek tot 1905, Amsterdam 1997, 521, 359, 366, 422; Gorter, Een klein heldendicht, Amsterdam 1906, (Aan de nagedachtenis van Karl Marx), 51, 34, 41, 52; Gezelle in Jong Dietschland 1900, 210; T. Vandevoorde in Jong Dietschland 1902, 275 (Oogstnummer); Cuppens in Jong Dietschland 1903, 304, 305, 312, 313, 317, 318-319, 320; Mertens in Jong Dietschland 1903, 282, 287; E. de Bom in Van Nu en Straks 5 (1901), 51; René de Clercq, Gedichten, tweede dr., Amsterdam 1913, ‘Kleen dochterke’, 158, ‘Wilgenzang’ in Echo's, Gent 1900, 87; Van der Waals 1994, 139, 188, 125, 244, Nijhoff 1982 (vw 2), 157. | |
11.11 De Anglo-Boerenoorlog, het nationalisme en het AfrikaansBossenbroek 2012 publiceerde een zeer leesbare geschiedenis van de Anglo-Boerenoorlog. Ook Wesseling 1991 schetst een levendig beeld van de Boerenoorlogen en de voorgeschiedenis van de Boeren, i.h.b in hoofdstuk vi. Zie verder Ross 1999 en 2011 en Bossenbroek 1996 en 2012. De (literaire) tijdschriften rond 1900 staan vol met artikelen en gedichten over de Boerenoorlog. Jansen en Jonckheere 1999 stelden een bloemlezing van poëzie en literatuur over deze oorlog samen waar ik verschillende voorbeelden aan heb ontleend. In een eerste inleiding schetst Jonckheere de belangstelling voor de Boerenoorlog in Nederland en Vlaanderen. Jansen gaat in de tweede inleiding vooral in op de Afrikaanse egodocumenten uit de Tweede Boerenoorlog. Zie ook de uitvoerige bibliografie bij dit boek. Andere, vroegere bloemlezingen zijn bijvoorbeeld Zuidema 1901; Boer en Brit, | |
[pagina 1013]
| |
Amsterdam 1896; D. Wouters, Na veertig jaar, Documents humains. Nijmegen 1940. Zie over Van Eeden Fontijn 1990. Van Eedens ‘Gedachten over den Afrikaander krijg’ is gepubliceerd in het Tweemaandelijksch Tijdschrift en in Studies, vierde reeks, Amsterdam 1904, 81-107. Zie over Verwey en Zuid-Afrika Van Halsema 1995 en 1996; zie ook Bel 2004b en 2013b. Schutte publiceerde veel over Nederland en Zuid-Afrika, zie o.m. Schutte 1986. Hilda Ram gaf Slachtoffers voor Transvaal, Gent 1899 uit; zie ook het Gedenknummer Antwerpen-Transvaal Antwerpen 1902. Verwey en De Vooys gaan in De Beweging in op de Zuid-Afrikaanse literatuur. Ook vrijwilligers in Zuid-Afrika boekstaafden hun ervaringen, zie bijvoorbeeld Vissering 1900 en Van Warmelo 1901. De Nederlandse verpleegster Van Helsdingen 1904 schreef over de vrouwenkampen. In het zeer vaak herdrukte Schets van C.G.N. de Vooys (niet te verwarren met zijn broer, de hier genoemde Is.P. de Vooys), later met G. Stuiveling, werd al vroeg een afdeling Afrikaanse literatuur opgenomen. In de laatste druk uit 1971 werd deze afdeling verwijderd. In Schenkeveld-van der Dussen (red.) 1993 ontbreekt een hoofdstuk over de Afrikaanse literatuur. Kannemeyer 1984 schreef een geschiedenis van de Zuid-Afrikaanse literatuur. Francken en Praamstra 2008 gaan in op de Afrikaanse literatuur en de Nederlandstalige literatuur in Zuid-Afrika; zie over de Afrikaanse literatuur ook Francken e.a. 2002 en 2005. Het anv wordt belicht in Van Hees 1995. Jonckheere 1999 gaat in op Nederland in de Zuid-Afrikaanse literatuur. Zie over de Boerenoorlog in de literatuur en de waardering voor het Afrikaans in Nederland ook Bel 2013b. In dit hoofdstuk zijn delen van Bel 2004b en 2013b gebruikt. | |
Vindplaatsen citaten De Anglo-Boerenoorlog:Beets, Gedichten, volledige uitgave naar tijdsorde gerangschikt, zesde druk, Leiden [z.j], dl. 3, 238, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 109; ‘verre neven’ naar Bossenbroek 1996, 77; Canter in De Telegraaf 22-11-1900; Adama van Scheltema in M. Molenaar, Transvaalgedichten, Een lauwerkrans den Boeren gevlochten, Sneek 1902, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 102; Kloos, Verzen, Amsterdam 1913, dl. 3, 309, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 116; Van Eeden in Tweemaandelijksch Tijdschrift 6 (1900), nr. 2, 291, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 58; Verwey in Tweemaandelijksch Tijdschrift 7 (1901), 136, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 84; Boutens in De Gids 1901, i, 8-9, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 189-190; Van Eeden in ‘Gedachten over den Afrikaander Krijg’, in Tweemaandelijksch Tijdschrift 6 (1900), nr. 2, 270-291, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 288-289; Van Oye in Jansen e.a. (red.) 1999, 118; Jong Dietschland 1900, 364, 365; Leipoldt, Oom Gert vertel en ander gedigte, Kaapstad/Pretoria/Johannesburg 1911, 44, ook in Jansen e.a (red.) 1999, 228-229; Claes, Boerenoorlog van Transvaal, Leuven 1952, 110-111, ook in Jansen e.a. (red.) 1999, 34-35; Verwey in De Beweging (1913), 121; Keet in Jansen e.a. (red.) 1999, 335; Totius in De Volkstem 6-12-1905, naar Pienaar 1919, 209; Verwey in De Beweging 10 (1914), 135; A.D. Keet ‘muskietejag’ in Van Renssen 1927, 137; Th.F. Burgers naar Jansen e.a. (red.) 1999, 26; anv naar Neerlandia 3 (1899), 3; Penning, De helden van Zuid-Afrika in Neerlandia 3 (1899) zonder paginanummer. | |
11.12 Koloniale letterkunde: Congo en IndiëAlgemene overzichten over de Indisch-Nederlandse literatuur zijn Nieuwenhuys 1978, Nieuwenhuys e.a. 1990, Van Zonneveld 1995 en Beekman 1998. Zie ook Brom 1921. D'haen (red.) 2002 bevat verschillende artikelen over Indische literatuur (Van Zonneveld en Termorshuizen), alsmede een introductie op de postkoloniale theorie. De term postkoloniaal betekent zowel ‘na de koloniale tijd’ als ‘cultuurkritisch’. Deze laatste betekenis is gangbaar binnen de postkoloniale studies die sinds de publicatie van Saids Orientalism in 1978 steeds belangrijker zijn geworden in de literatuurwetenschap. In Bloed en rozen wordt om verwarring te voorkomen de term ‘koloniale’ literatuur gehanteerd. Andere belangrijke theoretici zijn G. Spivak en H. Bhabha. De studies van Ashcroft e.a. 1989 en 2007 hebben bijgedragen aan de verspreiding van de postkoloniale theorieën. Inmiddels zijn er zeer veel overzichten van de postkoloniale literatuur. Zie bijvoorbeeld ook Boehmer 1995. Bel 1993 gaat in op Indische | |
[pagina 1014]
| |
literatuur uit het fin de siècle, zie vooral 304-313. Bel 1989b en Bel 1993 belichten ook algemene kenmerken van de Indische roman. Bel 1994 is een kort, geïllustreerd overzicht van de Indisch-Nederlandse literatuur; zie ook Bel 1998, 2007b en 2014, de ‘Ouverture’ (1.1) en het andere hoofdstuk over koloniale literatuur (4.11) in Bloed en rozen. Praamstra 1997 gaat in op de grenzen van de Indische literatuur, Praamstra 2001 behandelt Augusta de Wit. Zie verder andere publicaties van Praamsta, i.h.b. zijn oratie uit 2008. Termorshuizen publiceerde een biografie van Daum (1988) en beschreef journalisten in Indië (2001, 2011). In 2015 kwam zijn biografie over Melis Stoke uit (Herman Salomonson), met medewerking van Coen van 't Veer. Zie over Indische reisverhalen Honings en Van Zonneveld (red.) 2015, met bijdragen van o.a. Anbeek, Bel, Francken, Goedegebuure, Grave, Huigen, Pattynama, Pos, Praamstra en Van Zonneveld. Het tijdschrift Indische Letteren publiceert sinds 1986 artikelen over Indische literatuur. Baay e.a. (red.) 1989 bevat artikelen over Indisch-Nederlandse literatuur, zie ook Van Kempen 2004 en Van de Loo 2004, 2010 en 2014. Van den Doel 2011 schetst historische achtergronden van alle Nederlandse koloniën, Van den Doel 1996 beschrijf de geschiedenis van Nederlands-Indië. Fasseur 1993 en 1995 belicht aspecten van de koloniale maatschappij. Zie ook Gouda 1995. Bossenbroek (red.) 1994-1996 gaat in op verschillende aspecten van Indië. De njai is de hoofdpersoon in Baay 2008. Zie over de ‘nestor van de Indisch-Nederlandse literatuur’: Rob Nieuwenhuys Vermeulen 1984. Literatuur en herinnering komen aan bod in Pattynama 2005 en 2014; Oostindie 2010 gaat in op herinnering en verdringing van het koloniale verleden. De Congo-literatuur komt uitvoerig aan bod in verschillende publicaties van Luc Renders (1996, 2001, 2002) waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Hij gaat ook uitvoerig in op Buysse. Zie ook de overzichten van Verthé e.a. 1961 en Bogers e.a. 1987, alsmede Bel 2007b en 2009a. Jelmer Pol gaat in zijn vu-ma-scriptie Vlaamse paters, bruine schurkentronies en een blanke schijnbeschaving (www.jhsg.nl, geraadpleegd op 1-8-2014) ook in op Indische letterkunde en Congo-literatuur. De geschiedenis van Congo wordt kleur rijk beschreven in Van Reybrouck 2010. Van Reybrouck 2002 gaat in op de beeldvorming van de koloniale ander in verband met het discours over ziekte. Wesseling 1991 beschrijf in een zeer leesbaar boek de deling van Afrika. Zie ook Stenghers 1989 en de literatuuropgave bij hoofdstuk 4.11 in Bloed en rozen. ‘Een eereschuld’ van C.Th. van Deventer verscheen in De Gids 1899 iii, 205-257; zie ook De Gids 1900 i, 399-418. Breman 1987 publiceerde over de excessen in Deli. De naam Congo-Vrijstaat veranderde in Congo. Naam en spelling varieerden in de loop der tijden (vergelijk Congo-Vrijstaat onder Leopold ii, Belgisch-Kongo als kolonie, Republiek Congo onder Lumumba, Zaïre onder Mobutu; anno 2015 is het de Republiek Congo). Hochschild 2006 gaat in op de verschrikkingen in de tijd van Leopold ii. Zie over De Wit Praamstra in kll en in Bel en Vaessens (red.) 2010. In delen van dit hoofdstuk zijn passages gebruikt uit Bel 1993, i.h.b. 304-313, 2007b en 2009a, zie ook Bel 1989b, 1992, 1994, 1998, 2004a, b en c, 2006c en 2014. | |
Vindplaatsen citaten Koloniale letterkunde:Joris 1987, 7, naar Bel 2007b, 4; Koning Boudewijn en Premier Lumumba naar H.L. Wesseling ‘De beschavers en de menseneters, Het geweten van het kolonialisme’, in: Vrij Nederland 13-12-2003, zie ook Bel 2007b, 6; Nederland 1900 ii, 490, naar Bel 1993, 304; ‘Een boek van rijst’ etc. is de ondertitel van Ernest Douwes Dekker, Het boek van Siman den Javaan, 1908; De Tijdspiegel 1895 i, 420-421; Van Heyst in De Portefeuille (1886-1887), 578, naar Bel 1993, 304; De Nederlandsche Spectator 1902, 189 over Boeka; De Tijdspiegel 1899 iii, 429-430 over Stefanotus, Fatum 1899, naar Bel 1993, 309; Van Deyssel in De Nieuwe Gids 1888 ii, 259, naar Bel 1993, 305; Anna de Savornin Lohman, Vrouwenliefde in de moderne literatuur, Amsterdam [1902], 25; Carry van Bruggen, Goenong-Djatti, Amsterdam 1909, 14; Daum 1997, H. van Brakel, ing. B.O.W. (Verzamelde romans 2), 506; Thérèse Hoven, Naar Holland en terug, Amersfoort 1905, 8; Groot Nederland 1904 ii, 751-752, 752 over Louise B.B., Janneke de pionierster; Bas Veth, Het leven in Nederlandsch-Indië, Amsterdam 1900, 1; Carry van Bruggen, a.w., 15; Daum 1998, Nummer elf (vr 3), 400; De | |
[pagina 1015]
| |
Wit, De godin die wacht, eerste dr., Amsterdam 1903, dl. 2, 201 [ongewijzigde herdruk in 1989]; J. Dermoût, In de koffie, Amersfoort 1893, dl. 2, 32; De Tijdspiegel 1899 iii, 429-430, naar Bel 1993, 309; Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1900 i, 286 over Sakinum van G. Dompers; inleiding M.T.H. Perelaer, Baboe Dalima, Rotterdam 1886, viii; Couperus 1989, De stille kracht (vw 17), 70; Tessel Pollmann in de inleiding bij de herdruk Van De Wit 1903 uit 1989, 7; Couperus 1989 (vw 17), 217; Daum 1998, Nummer elf (vr 3), 290; Couperus 1989 (vw 17), 38; Carry van Bruggen, aw, Amsterdam 1909, 58; Augusta de Wit, Orpheus in de Dessa, Amsterdam [1903], 17, 83; Thérèse Hoven, In sarong en kabaai, Amsterdam 1902, 8; Couperus 1991, De boeken der kleine zielen (vw 19), 180, (vw 20), 99-100; Couperus 1988, Van oude menschen (vw 25), 150; De Wit, aw, 36; Borel, Wijsheid en schoonheid uit Indië, Amsterdam [z.j.], 129, 140; De Wit, aw, 15; Daum 1998, Aboe Bakar (vr 3), 860; Groot Nederland 1903 ii, 226 over Th. Hoven; M.C. (Marie) Kooij-van Zeggelen, Onderworpenen, Schetsen uit Celebes, Semarang 1908, 19, 61; Daum 1998, Nummer elf, (vr 3) 1998, 218; De Wit, a.w., 12-13, 63-64, 38-39, 36, 142; Groot Nederland 1903 ii (1903), 701; De Wit, a.w., 29, 30, 83, 16, 148; Groot Nederland 1903 ii, 701; Vermeylen 1951 (vw 2), 66, ook in Van Nu en Straks 1896, nr jrg. 1, 20; Conrad, Heart of darkness 1902, in vertaling van Bas Heijne, Conrad 1997, 13; Renders in D'haen 2002 i, 316; Minne 2006, 186, 183; Danco in dwb (1900), 517, naar Bel 2009a, 128; Jules Garmijn Veertien jaren in Congo, Rousselaere 1904, 52, 54, naar Bel 2009a, 129; Constant de Deken, Twee jaren in Congoland, Antwerpen 1902, 10, naar Bel 2009a, 129; zie ook De Deken 1902, 56, 168; Buysse 1974 (vw 4), 405, 406, 421, 442, 454. | |
11.13 Journalistiek en literatuurMak 1999 verwijst naar nrc-journalist H.J.A. Hofland die beweert dat men letterkundigen vaak als een ‘hogere’ insectensoort beschouwt, met als implicatie dat journalisten een lager soort insecten zouden zijn. Renders 2008 gaat in op de relatie tussen journalistiek, biografie en geschiedenis en belicht de nieuwe portretteermode in de (literaire) journalistiek rond 1900. Hagen 2002 schetst het leven van verschillende schrijvers die actief waren als journalist. Brusse was al voor 1900 actief als undercoverjournalist. Wolf 2009 gaat in op schrijvers als Brusse en Canter. Canter publiceerde in De Telegraaf, rond 1900 nog een vooruitstrevende krant. Anbeek 1982, 94 belicht waarom schrijvers de zelfkant van de maatschappij destijds een interessant onderwerp vonden. Musschoot 2007 gaat uitvoerig in op het journalistieke werk van Van de Woestijne in nrc. Zie ook biograaf Theunynck 2007 en Bel 2008e. In het Tweemaandelijksch Tijdschrift verschenen rond 1900 verschillende stukken over de islam. Zie verder Van den Doel 2008. Colijn publiceerde een biografisch artikel over Kuyper in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde (1923). Meer over Kuyper en Schaepman in Bel 2007d. nb Schaepman was geen pater, zoals abusievelijk in de titel is vermeld, maar een priester. Biografische informatie over Schaepman is ontleend aan Brom 1936. Kusters 1989 behandelt het gedicht van Schaepman en schetst de literairhistorische context en de reacties van de Tachtigers. Het predikantenlied is gepubliceerd in Paradijs 1984. Zie verder de biografie van Koch 2006. Harinck 2015 maakte in het voetspoor van Kuyper een reis langs de ‘oude wereldzee’ en deed daar verslag van. E. d'Oliveira wordt belicht in de recente biografie van Cohen 2015. De interviews van D'Oliveira werden gebundeld (1920a en b) en later herdrukt (1977). De interviews van De Ridder werden uitgegeven in 1909. Twintig Vlaamsche koppen van Verriest verscheen in 1901. Verschillende delen van dit hoofdstuk zijn overgenomen uit Bel 2007d. | |
Vindplaatsen citaten Journalistiek:Couperus 1988, Van oude menschen (vw 25), 54-55; M.J. Brusse, Boefje, dertiende dr., Rotterdam 1915, 12, 14-16; Groot Nederland 1 (1903), 469, 470 (citaat ‘scholletje’ in Brusse 1915, 88); Canter 1900, ii-iii, 14, 25, 13, 11, 39, 41, 10; Zola, ‘coin de la création’ zie Busken Huet [z.j.] xxi, 173, zie ook Zola, ‘un coin de la nature vu à travers un tempérament’, in Zola, ‘Le naturalisme au théâtre’, o.m. aangehaald in Anbeek 1978, 65; Erens in | |
[pagina 1016]
| |
De Amsterdammer 26-11-1899; Kloos in De Nieuwe Gids 1900, 426; De Nederlandsche Spectator 1897, 69-70; Nederland 1897 i, 127-128; Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1899 i, 90; De Gids 61 (1897) i, 395; Van de Woestijne 1986, Verzameld journalistiek werk (vjw 1), xii; Van de Woestijne 1988 (vjw 3), 302-303, 166; De Bom in Van de Woestijne 1986 (vjw 1), xxxiv; interview met Van de Woestijne in De Ridder 1909, 87; Borel in De Gids (1898) iv, 77; Colijn ‘voortreffelijk literator’ in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1923, 41; Kuyper 1907 i, 351; Paradijs, Grassprietjes 1984, 58; Kuyper 1907 i, 325, 326, 363; De Meester in De Gids 73 (1909), 265; Van Looy, Gekken in De Nieuwe Gids 5 (1890), 24, 26-27, geciteerd uit Van Looy, Gekken, tweede druk, Amsterdam 1916, 18-19, 21; d'Oliveira 1920, 31-38, 181; ‘de sterkste geest uit Vlaanderen’, naar De Ridder 1909, 30, 31, 33-34, 32; Buysse in Den Gulden Winckel 8 (1909) nr. 10, 145-147; De Ridder 1909, 2; Verriest 1901 i, 91-93, 116-117, 110-111, 7; Verriest 1901 ii, 59-66. | |
11.14 Toneel rond 1900Toneel komt in Bloed en rozen slechts incidenteel en dan ook nog zeer beknopt aan bod (zoals in dit korte hoofdstuk) en verdient een eigen overzicht. Zie over het toneel in Nederland rond 1900 Kemperink 1995. Het overzichtswerk van Erenstein (red.) 1996 met bijdragen van Musschoot, Kemperink, Van der Zalm en vele anderen biedt ook veel materiaal. Zie verder Van den Bergh 1991 en 1993. De Jong 1967 gaat in op het statisch drama. Westers 2000 schrijf over het imago van het negentiende-eeuwse toneel. Het ‘well-made’ play en Scribe komen aan bod in Taylor 1967. Verweys Jacoba van Beieren wordt uitgebreid geanalyseerd door Van Halsema 2002 die het middeleeuwse thema in verband brengt met de Boerenoorlog en de Beurs van Berlage. Fontijn 1990 en 1996 beschrijf Van Eedens toneelwerk. Etty 1996 gaat in op het toneelwerk van Henriette Roland Holst. Zie over Heijermans Erenstein 1996, Van den Bergh 1991 (124-128) en 1993, en Goedkoop 1996. Heijermans en zijn publiek komen aan bod in de inleiding van Hans van den Bergh bij Heijermans 1995, de editie van Op hoop van zegen. H.H.J. de Leeuwe analyseerde het stuk in llw. Van Neck Yoder 1978 en De Jong 1967 plaatsen het werk van Heijermans in een internationale context. Van der Zalm 1999 brengt de opvoeringen van Ibsen in Nederland aan het begin van de twintigste eeuw in kaart. De ontvangst van het toneelwerk van Ibsen en Maeterlinck in Nederland wordt ook behandeld in Bel 1993 en Leijnse 1995. Dubois 1964 en Maas 1988 gaan in op Emants. Musschoot 1996 gaat uitvoerig in op Buysses toneelwerk. Van Parys 2007 belicht vooral Buysse maar schetst en passant ook een beeld van het toneel in Vlaanderen in die tijd; zo behandelt hij ook Raf Verhulst. | |
Vindplaatsen citaten Toneel:Van Eeden, Studies, vijfde Reeks, Amsterdam 1908 v, vi, viii; De Nederlandsche Spectator over Starkadd 1898, 287; Heijermans in de editie van Van den Bergh 1995, 7; Buysse naar Musschoot in Erenstein (red.) 1996, 543; Weekschrift van Vlaanderen 1902, 51-5-1902, naar Van Parys 2007, 291; Buysse naar Van Parys 2007, 291 in Buysse 1977 (vw 4), 707; Buysse in Het Vaderland 31-7-1906, naar Van Parys 2007, 291. | |
11910-1914
| |
[pagina 1017]
| |
en Knuvelder 1930. Otterspeer 1995 schrijf over de populariteit van Bolland en het hegelianisme aan het begin van de twintigste eeuw. Carry van Bruggen meldt in een brief aan dichter-filosoof Dèr Mouw dat ze vaak geassocieerd wordt met Bolland terwijl ze hem nooit gezien of gehoord heef; zie Fontijn en Schouten 1985. | |
Vindplaatsen citaten Dwarsdoorsnede 1910:De Vooys in De Beweging 6 (1910), 1, 9; De Ridder over Teirlincks, Het ivoren aapje in De Boomgaard 1909-1910, 333; Greshoff in Den Gulden Winckel 9 (1910), 68, 119; Van Eckeren in Den Gulden Winckel 1910, 121, 122; Scharten in De Gids 74 (1910) ii, 517; Minne in Daane 2001, 67, 66; Van den Oever in Vervliet 1982 ii, 493, 494, 495, 500; Van Offel in De Boomgaard 1909-1910, 319, 317, naar Van den Bossche 2005, 139; Penning in Weekblad voor Indië, 29-2-1920, 697; Persyn in dwb 1910, 186, 204; Stokvis in Den Gulden Winckel 9 (1910) 76, 73; Van de Woestijne 1988 (vjw 3), 511, 512, 520; Den Gulden Winckel 9 (1910) 149-150; Scharten in De Gids 74 (1910) ii, 538; dwb 1910, 284; over Carry van Bruggen in De Gids 74 (1910) iii, 560; Leo van Puyvelde in 't Daghet in den Oosten 26 (1910), in Vervliet 1982 ii, 507; Hollandsche Revue 1910, 123; Speenhoff deels naar Otterspeer 1995, 391, het hele gedicht staat in De Ware Jacob, 28-9-1915, ‘Prof. Bolland-nommer’. | |
11.16 De generatie van 1910 en de bezielde retoriekDe term ‘generatie van 1910’ wordt hier gehanteerd omdat deze als regulerend concept nuttig is; sommigen menen dat de groep rond 1910 niet heel hecht was en zijn geen voorstander van het gebruik van de term (Anbeek 1999 bijvoorbeeld, die ook ‘het verlangen’ een te vage omschrijving vindt, ook Van den Akker heef geen voorkeur voor de term). Bij nadere beschouwing zijn de meeste literaire groepen na een korte, hechte beginfase veel losser dan ze lijken. Toch had de generatie van 1910 wél een gemeenschappelijke gerichtheid wat hun elitaire opstelling betref: zij hadden een afkeer van literatuur voor een breder publiek en streefden uitsluitend naar bibliofiele edities voor de happy few; ze publiceerden veel in De Beweging van Verwey en hadden vooral in Van Eyck, maar ook in Bloem en Gossaert goede woordvoerders. Via het debat over de retoriek trokken ze de aandacht. Ze hadden meer dan hun voorgangers belangstelling voor de Franstalige literatuur en daarmee verwante kunst (in het bijzonder voor symbolistische dichters) en waren op zoek naar een ‘bezield verband’ (zie Van den Akker 1993a, 616 over Van Eyck). Zij stonden klassieke vormen voor in een tijd dat juist het vrije vers opgang maakte en voelden zich aangetrokken tot het symbolisme. Ook sporen van Van de Woestijne worden zichtbaar in hun poëzie. Deze auteurs waren verder ook niet maatschappelijk geïnteresseerd zoals Gorter en Henriette Roland Holst. Zie verder Kamerbeek 1966, 35-40. Ondanks kritische kanttekeningen is de term ‘generatie van 1910’ toch redelijk ingeburgerd. Zo hanteren de volgende onderzoekers de term: Oversteegen 1969, 287, Sötemann 1985b, 19, Dorleijn 1993, 631, Van Faassen 1998, 105, Goedegebuure 1999, 141, 148 en 2001b, 372 (zie verder vindplaatsen citaten). Buurlage 2009 gaat in een helder artikel uitvoerig in op het retoriekdebat en de positie van Bloem daarin. Zie ook Slijper 2007 over Bloem met uitvoerige informatie over het debat (vooral rond p. 79 e.v.). Beide bronnen zijn intensief gebruikt. Bijdragen aan het retoriekdebat verschenen vooral in De Beweging 1913. Bloem nam de essays van Verwey (1913 i, 52-66), Van Ameide (1913 iii, 288 e.v) en Van Eyck (1913 iii, 298-310) op in zijn Verzamelde beschouwingen 1950, hetgeen bijdroeg aan de canonisering van het debat. Gossaerts essay ‘Swinburne’ verscheen apart als een aflevering van Mannen en vrouwen van beteekenis, xli, Haarlem z.j.; het werd later opgenomen in zijn bundel Essays en in het eerste deel van de Verzamelde werken van Gerretson. Over het debat is veel geschreven. De weergave ervan is vooral gebaseerd op Slijper 2007, Buurlage 2009 en Anbeek 1999. Gossaert was een bewonderaar van Bilderdijk. Zie over de laatste dichter Honings e.a. 2013. Van Eyck leunt in het bekende gedicht ‘De tuinman en de dood’ zwaar op een gedicht van Cocteau. Herman Franke 1999 | |
[pagina 1018]
| |
beschrijf het vermeende plagiaat van Van Eyck. In ‘Le grand écart’ gebruikte Jean Cocteau al eerder de verhaallijn. Hij baseerde zich op een Perzische legende, mogelijk net als Van Eyck. De passage over Van Eyck is vooral gebaseerd op Custers in kll. De relatie tussen Verwey, George, Van Eyck en Baudelaire komt aan bod in Hietbrink 1999; zie ook Van Halsema 1995 over Baudelaire bij de Tachtigers en Van Halsema 2010 over Verwey; Custers schreef over Verwey én Van Eyck in kll; zie Kamerbeek 1966 over Verwey en Kamerbeek 1979 over Bloem. Wage 1967 wijdde een monografie aan Van Eyck. Van Faassen 1998 gaat in op Van Eyck en De Zilverdistel. Zie over De Zilverdistel ook Gautier 1994, Van Halsema 2000 en Boterman e.a. 2000 (zie ook de site van de kb). Een algemene studie over de boekverzorging in Europa en Amerika is Vermeulen 1965 (red.); Braches 1973, het standaardwerk over het versierde art nouveau-boek rond 1900, gaat in op de Nederlandse situatie rond 1900. Pannekoek 1925 beschrijf de jaren daarna. Zie Van Capelleveen e.a. (red.) 2010 over de private press in Nederland vanaf 1910. Zie over ‘letters in boeken’ Delsaert e.a. (red.) 2004; Jaap de Gier 1982 behandelt Gossaert, zie ook zijn heldere analyse in kll. Appel 2003 gaat in op Gossaert en Van de Woestijne als inspiratiebronnen voor Hafid Bouazza; zie over Bloem vooral Sötemann, Kamerbeek en vele anderen, i.h.b. biograaf Slijper. Kamerbeek 1979 analyseerde vijf gedichten van Bloem: ‘Zomerloomheid’, ‘Het baanwachtershuisje’, ‘In memoriam’, ‘Ademen’ en ‘Grafschrift’, waarin telkens reductie een belangrijk proces is en een pregnant gebruik gemaakt wordt van het aanwijzend voornaamwoord. In andere hoofdstukken gaat hij in op de relatie van Bloem met Baudelaire, Moréas, Housman en Rilke en filosofen als Heidegger en Sartre. Sötemann en Van Vliet brachten een historisch-kritische uitgave uit: Bloem 1979. Sötemann 1979, 102 en 1994, 126 noemt de ‘directe belijdenis’ een van de centrale kenmerken van Bloems poëzie. Sötemann 1985b en 1994 leverden verschillende mooie en nauwgezette analyses van Bloems poëzie (de bundel Media vita of het gedicht ‘Spiegeling’). Zie ook Sötemann in llw over Media vita en De nederlaag. Eggink 1977 publiceerde een biografische schets. Joosten 2003 kraakte Bloem af en noemde hem een slecht dichter. Deze visie is echter nauwelijks overgenomen door anderen. In 2007 verscheen de biografie van Slijper die veel aandacht kreeg en snel herdrukt werd. De reputatie van de ooit gevierde A. Roland Holst is aan ernstige schommelingen onderhevig. Schenkeveld 1970 analyseerde Een winter aan zee; ook Mosheuvel 1980 wijdde een studie aan deze bundel. Anbeek 1988 betoogde dat Roland Holsts poëzie een close reading niet overleef. D'haen 1990 liet zien dat de invloed van Yeats op A. Roland Holst veel groter is dan vaak wordt aangenomen. Sötemann 2003 gaat in op de reputatie van de ‘vergeten’ Roland Holst, die hij ooit zeer waardeerde. Hij betrekt de bloemlezingen van Schouten en Komrij, en de oordelen van de contemporaine dichters bij zijn betoog. Van den Akker e.a. 1993 gaat in op de rol die Roland Holst speelde in De Gids. Zie over Roland Holst en Nijhoff Dorleijn 1989. Biografische gegevens zijn te vinden in Van der Vegt 2000, zie ook diens stuk in kll. De receptie van Yeats in Nederland wordt belicht in Supheert 1995. | |
Vindplaatsen citaten De generatie van 1910:De benaming ‘generatie van 1910’ komt o.m. voor in Anbeek 1999, 102; Sötemann 1985, 19 en Sötemann 2003, 36; Bulkboek 1993 heef als titel De generatie van 1910; De Gier over Gossaert in kll 2004 spreekt ook over de generatie van 1910; Bloem over De Beweging naar Slijper 2007, 59, zie ook Bloem 1995, 756; Bloem spreekt in een brief aan Verwey van 5-9-1911 van ‘een persoonlijken band’, naar Slijper 2007, 66; Gossaert, Essays, Helmond [z.j.], p. 38, ook geciteerd door Verwey in De Beweging 1913, i, 53; Bloem in De Beweging 1911 iii, 216, geciteerd door Verwey 1913 i, 53, ‘levensbeweging’ p. 54; na Verweys stuk preciseert Bloem zijn opvatting in de recensie van Uitzichten van Van Eyck in De Beweging 1913 i, 216 (de stukken staan ook in Bloem 1995); uitgangspunten De Witte Mier naar Gautier 1994, 73; Van Eyck 1958 (Poëzie ii), 38 (‘De tuinman en de dood’); Ter Braak 1980 (vw 7), 436; ‘Celloconcert’ in Van Eyck 1958, (Poëzie i), 27. Gossaert: het ‘grondmotief van de dichterlijke bewogenheid’, naar Jaap de Gier in kll, | |
[pagina 1019]
| |
11; de dichter als paria, zie 's-Gravesande 1935, 30. Roland Holst 1981 (Poëzie i), 9; Roland Holst 1983 (Proza i), 345; Roland Holst 1981 (Poëzie i), 192, 181, 259, 229; ‘Eigen achtergronden’ (1945) in Roland Holst 1983 (Proza i) 357; Holst, ‘De afspraak’ in De Gids 87 (1923) ii, 352; Holst 1981 (Poëzie i), 313 (‘Eens liep zij hoog te spreken’); citaten receptie Holst naar Sötemann 2003, 200. Over Bloem Den Gulden Winckel 20 (1921), 107; Bloem in De Beweging 11 (1915), 67-68; Bloem over Baudelaire in De Gids 85 (1921) ii, 161-165; Bloem 1980, 110; Nijhoff 1982 (vw 2), 102-106; Van Vriesland 1958 ii, 74; ‘Dichten is afleren’ in Bloem, Terugblik op de afgelegde weg, tweede dr., Amsterdam 1956, 21 (zie ook Sötemann in llw en Raet in kll); Bloem 1980, 131, 110, 223, 109, 129, 124, 131, 121, 131, 129; Nijhoff 1982 (vw 2), 726, 727 over Media vita; Bloem 1980, 124; Van Vries land 1958 ii, 75. | |
11.17 De Boomgaard: vóór decadentisme en esthetica en tégen de streekromanWeisgerber 1956 publiceerde een zeer informatieve studie over De Boomgaard die aan de basis staat van dit hoofdstuk. Ook Vervliet 1982 met zijn belangrijke documenten en doorwrochte commentaren is een belangrijke bron. Musschoot 1988 gaat eveneens uitvoerig in op het tijdschrift. De prospectus van De Boomgaard staat in Vervliet 1982, 487-488. Zie over De Ridders stuk in De Vlaamsche Gids 1909, ‘Het recht op geluk’ etc. Vervliet 1982, 217. De relatie met Vlaamsche Arbeid komt aan bod in Weisgerber 1956, 27 e.v., zie ook Musschoot 1988. De Buysse-huldiging wordt behandeld in Van Parys 2007 en Weisgerber 1956, 41-48. Het referendum van de Vijfjaarlijkse Staatsprijs staat in De Boomgaard 1911, 571-655. Zie over het referendum Weisgerber 1956 en Van Parys 2007. Musschoot 1993b gaat in op de toekenning van de Staatsprijs aan Streuvels, niet aan Buysse en de ophef die dat veroorzaakte. Zacht Lawijd 11 (2012), nr. 2 bracht een themanummer uit over P.G. van Hecke en publiceerde ook daarbuiten verschillende artikelen over André de Ridder. | |
Vindplaatsen citaten De Boomgaard:Vervliet 1982 ii, 486, 440 over Nieuw Leven; 465, 466 (over Iris; zie hierover ook Vervliet 1982 i, 216-217); citaten Vlaamsche Arbeid (‘peerdendreun’) in Vervliet 1982 ii, 420, 421; Van den Oever aanval ‘boerse knapen’ naar Weisgerber 1956, 25, uit Vlaamsche Arbeid 2 (1906-1907), 152; Van Roosbroeck naar Weisgerber, 1956, 26; prospectus in Vervliet 1982 ii, 486-488; Vervliet 1982 ii, 515, 516; De Boomgaard 1909-1910 ii, 570-572 over Passiebloemen; Van Hecke in De Boomgaard 1909-1910 ii, 622; Van den Oever in Van Onzen Tijd (tegen Buysse) naar Weisgerber 1956, 42; zie over de enquête Weisgerber 1956; Lecoutere in Staatsblad 25 augustus 1911, naar Weisgerber 1956, 44, 45; reacties in De Boomgaard 2 (1911), 570, naar Weisgerber 1956, 45; Toussaint van Boelaere in De Boomgaard 2 (1911), 597; Delen in De Boomgaard 2 (1911), 584, 585; Baekelmans in De Boomgaard 2 (1911), 578, 579; Vermeylen in De Boomgaard 2 (1911), 614, 617. | |
11.18 NeoromantiekIn zijn uitvoerige studie over de neoromantiek rangschikte Uri 1955 maar liefst twaalf zeer uiteenlopende auteurs onder dit label waardoor het begrip sterk vervaagde. Eerder had W.L.M.E. van Leeuwen 1935 in een overzichtswerk aandacht besteed aan het fenomeen en negen ‘neoromantische’ auteurs belicht (Ary Prins, Adriaan van Oort, August Vermeylen, Arthur van Schendel, Aart van der Leeuw, P.H. van Moerkerken, Karel van de Woestijne, R. van Genderen Stort en A. Roland Holst). Anbeek 1999 besteedde er een kritische paragraaf aan waarin hij ook de ontwikkelingsgang van de term bespreekt. De inkrimping van de aandacht voor deze stroming is illustratief voor de geringe populariteit van de term. Er zijn ook andere namen gesuggereerd voor bepaalde prozateksten uit deze periode zoals Jugendstil, onder anderen door Kunne-Ibsch 1973. Deze benaming zou zeker voor de sprookjes (die ook door Van Schendel werden ge schreven) gebruikt kunnen worden, maar een te grote hoeveelheid termen wordt in Bloed en rozen bij voorkeur vermeden. Citaten van Van Schendel zijn afkomstig | |
[pagina 1020]
| |
uit diens Verzameld werk i, Amsterdam 1976. Zie ook het deel Algemene beschouwingen. Gebruik is gemaakt van de uitstekende analyse van Van Schendels Een zwerver verliefd in llw van P. Kralt. Hij signaleert de drie thema's, vat ook de oudere analyses van en discussies over deze tekst goed samen en gaat in op de receptie. De citaten over neoromantiek staan in Den Gulden Winckel en De Boomgaard, de citaten van Verwey over Van Schendel komen uit De Beweging. Hedendaagse belangstelling voor de Hollandse romans van Van Schendel blijkt bijvoorbeeld uit Asscher 2008 over Het fregatschip Johanna Maria. | |
Vindplaatsen citaten Neoromantiek:Greshoff in Den Gulden Winckel 1910, 66, 67; Sâr Péladan en Greshoff in Den Gulden Winckel 1910, 67, 68; Verwey 1921 (Proza 3), 186; Van Schendel 1976 (vw 1), 122; Verwey in De Beweging 1 (1905) geciteerd uit Verwey 1921 (Proza 3), 58, 59, 51; C. en M. Scharten-Antink in De Gids 70 (1906) i, 152. | |
11.19 Twee eenlingen: Nescio en ElsschotHet Verzameld werk van Nescio is in een wetenschappelijke editie uitgegeven door Frerichs (1996) en bevat informatie over publicatie- en wordingsgeschiedenis van de genoemde verhalen. Over Nescio is buitengewoon veel gepubliceerd. Zie vooral het werk van Frerichs, o.m. Frerichs (red.) 1982 met bijdragen van contemporaine en latere critici en onderzoekers, essays van Kees Fens, H.A. Gomperts en W.F. Hermans; zie daarnaast het Engelbewaarderdeeltje Wierema e.a. 1976, het Synthesedeeltje van Bindels 1982 en de bibliografieën in genoemde publicaties. Recentelijk publiceerde Verhoeff 2011 een studie over Nescio. Bruikbare interpretaties over de drie verhalen levert verder I. Giard-Kramer in llw over De uitvreter, Titaantjes Dichtertje. Van Doggenaar 1990 publiceerde een feministische interpretatie van Dichtertje. Marres 1992 tekende hier ernstige bezwaren tegen aan, zie ook Marres 1998, 88-92. Ook over Elsschot is zeer veel gepubliceerd (zie ook een later hoofdstuk over hem in Bloed en rozen) maar de studies over Villa des Roses zijn beperkt. Zie over deze roman vooral Anbeek 1991, Rymenants 2009 en Musschoot 2004b/2013. Anbeek gaat in op het thema van bedrog, bedriegers en bedrogenen en wijst op de doorwerking van Elsschot bij Hermans en andere naoorlogse Nederlandse auteurs. Rymenants 2009 geef een uitvoerige analyse van Villa des Roses en enkele andere Elsschot-teksten en bespreekt de overige secundaire literatuur. Hij corrigeert ook het beeld van de Elsschot-receptie. Musschoot 2004 leverde een interessante analyse van de roman. Zie ook Lut Missinne over Elsschot in kll en Guido Goedemé in llw over Villa des Roses. De relatie tussen Elsschot en Forum wordt behandeld door Van Dijk 1994, 89-114. Meer algemeen over het leven van Elsschot als zakenman biograaf Van de Reijt 2011. Het thema van de verloedering van het jonge meisje in de grote stad wordt behandeld door Kemperink 2000, 79 e.v., i.h.b. 87. Het waarschijnlijk enigszins verouderde boek over Nederlandse literaire standbeelden van Kuik 1980 geef een overzicht van auteurs en personages in Nederland aan wie een standbeeld is gewijd. | |
Vindplaatsen citaten Twee eenlingen:Nescio 1996, 9, 43, 38, 12, 11, 9, 17, 11, 23, 34, 35, 40, 43, 51, 71, 48, 59, 60, 98, 77-78, 79, 76, 95, 97, 79; Elsschot, Villa des Roses 2001, 62, 72 (ook in Anbeek 1991); Elsschot, vw, 1976, 110; Elsschot 2001, 132, 137, 135, 136, 33, 44, 26. | |
[pagina 1021]
| |
2
| |
[pagina 1022]
| |
bevat ook informatie over de toestand in wo i. Zie over de Groot-Nederlandse gedachte o.m. Geyl 1925, de nevb, i.h.b. het lemma over Jan Domela Nieuwenhuis Nyegaard van Lammert Buning en Pieter van Hees (zie ook lemmata van andere genoemde personen alsmede De Vlaamsche Stem), en Willemsen 1974. Tom Lanoye vertaalde poëzie en proza over de Grote Oorlog (Lanoye 2002 en 2004). | |
Vindplaatsen citaten Europa vat vlam:Loveling 1999, 45; Streuvels 1979, 48 (ook in Loveling 1999, 28); Marsman 1979, 510 (nrc 14-3-1931); Marinetti in Drijkoningen e.a. (red.) 1991, 68; de uitspraak over ‘rozen en bloed’ is van Ernst Jünger naar Heumakers 2008, 55; Buysse 1980 (vw 6), 457; Van Ostaijen 1979 (Proza 2), 5; Boens in Buelens 2008a, 500; Walschap 1923, in Walschap 2006, 252-253; De Pillecyn in Vlaamsche Arbeid 10 (1920), nr. 388, 89, zie ook Musschoot 1988, 258; Van de Woestijne 1991 (vjw 9), 184; Francken, De blijde kruisvaart, Amsterdam 1929, 1; Walschap 1988 (vw 1), 991; Lanoye 2002, 9, 39; Pfeijffer 2002, 24; ‘Het stille klooster’ naar Kammelar e.a. (red.) 2004, 76; Elsschot in Van de Reijt 2011, 112; Lambert Buning en Pieter van Hees in De Schryver e.a. (red.) (nevb 1), 173; Van den Oever, 1919, 84 (zie ook Kammelar e.a. (red.) 2004, 67); Buysse 1980 (vw 5), 1173. | |
2.2 Vlaamse oorlogsdagboekenDe dagboeken van Loveling werden gedeeltelijk enkele jaren na de oorlog gepubliceerd in dwb (1921), 273-279, 417-438, 594-605 en De Vlaamsche Gids 11 (1922-1923), 27-47, 113-116, 327-339. Pas in 1999 kwam een volledige editie uit met een nawoord en annotaties (herdruk in 2005). Zie over dit dagboek naast genoemd nawoord ook Musschoot 2006. Het dagboek van Streuvels 1979 werd uitgegeven met een inleiding van Schepens. Zie voor het Dagboek van den oorlog: Van de Woestijne 1991-1992 (vjw 7, 8 en 9). De Schaepdrijver 1997 en 2001 gaat ook in op de oorlogsdagboeken; zie ook Bel 2008e, 33-43. Zie over het oorlogsdagboek van Van de Woestijne vooral het uitstekende stuk van Musschoot 2007a. Details over het leven van Van de Woestijne zijn te vinden in Theunynck 2010. Zie over Streuvels Wils 1974 (2014) en Speliers 1968, 1994 en 1999, Vandewinkel e.a. 2009 en Gera 2009. Stefanie van Gemert schreef aan de vu een ma-scriptie over genoemde oorlogsdagboeken. Ook andere Vlaamse auteurs publiceerden oorlogsdagboeken: Ernest Claes, Uit den oorlog, Namen 1914, Laren [1919], Maria Belpaire, De vier wondere jaren, z.p. [1920], Cyriel Verschaeve, Oorlogsindrukken, Gent 1996, Van Severen 2005 (zie over Van Severen Verstraeten 2010a). De dagboeken van Buysse Van een verloren zomer en Vredesdagboek staan in Buysse 1980 (vw 6). | |
Vindplaatsen citaten Vlaamse oorlogsdagboeken:Buysse 1980 (vw 6), 185; Van der Hoeven naar Musschoot 2007, 85 en Van de Woestijne 1986 (vjw 1), x; Loveling 1999, 48, 80, 88, 417, 150, 151, 144, 528, 703, 152, 141; Van de Woestijne, 1991 (vjw 7), 395, 391, 400-401; (vjw 9): 314-315; (vjw 7): 450-451, 587, 588, 432, 486, 487, 405, 511, 490, 533, 532; Streuvels 1979, 50, 51, 53, 94, 102, 108, 109, 57, 108, 116, 117. | |
2.3 ‘Flanders Fields’Algemeen: zie de onder 2.1 genoemde werken van Buelens, Bel, Deflo, Kammelar e.a. (red.), Musschoot en De Ridder waaraan verschillende voorbeelden zijn ontleend. Zie over Verhaeren vooral Barnard 2006, 9-24, Devoldere in Tollebeek (red.) 2008 ii, 440-541 en Buelens 2008a, 132. Een recente biografie is van Marx 1996. Van den Bremt vertaalde Verhaeren 1997, herdrukt in 2013. Zie ook de Belgisch-Franstalige bloemlezing van Barnard e.a. (red.) 2005. Nora 1997 schreef over de culturele herinnering; inmiddels is er ook een Nederlandse reeks Plaatsen van herinnering: Van den Doel (red.) 2005 en een Belgische: België, Parcours van herinnering, Tollebeek e.a. (red.) 2008. Rigney 2001 gaat in op Im Westen nichts neues en de culturele herinnering. Lloyd 1998 beschrijft de sacrale bezoeken aan de slagvelden. Zie over Koning Albert i Laurence van Ypersele in Tollebeek e.a. (red.) 2008 en Deflo 1991, 33 e.v. Deflo gaat ook in op de doorwerking van de klas- | |
[pagina 1023]
| |
sieken en de Middeleeuwen in de Vlaamse oorlogsliteratuur. De Wever schreef een verhelderend stuk over Heldenhulde en de IJzerbedevaarten in Tollebeek 2008 ii, 60-71, waaraan ik veel heb ontleend. Zie over de IJzertoren ook Anthierens 1997. Van Cauwelaert wordt behandeld in Musschoot 1988, 259-260 (ook de thema's). Zie over Boens Van Damme 2010, alsmede haar stuk in De Vos e.a. (red.) 2009. Buysse wordt uitvoerig belicht in de inleidingen van Van Elslander en Musschoot bij zijn vw, alsmede in Musschoot in kll en in llw. Van Parys 2007 schetst in zijn biografie van Buysse tevens een tijdsbeeld. Het oorlogsproza van Buysse komt o.m. aan bod in De Maesschalck 1996. De omstreden figuur Borms wordt beschreven in de eveneens omstreden biografie van Van Everbroeck 2005. Over Buysses Oorlogsvisioenen o.a. Bel 2009b. Deflo 1991, 79 e.v. schrijft over Eer Vlaanderen vergaat; zie ook Durnez 1988. Abicht belicht in zijn nawoord bij de heruitgave van de roman (Simons 1999) de oorlogsliteratuur. Biografische gegevens van enkele auteurs zijn ontleend aan Kammelar e.a. (red.) 2004. ‘In Flanders fields’ is de titel van een beroemd gedicht van de Canadese war poet John McCrae; het is tevens de naam van het museum over de Grote Oorlog in Ieper. | |
Vindplaatsen citaten ‘Flanders Fields’:Verhaerens ‘laatste woorden’ (oorspronkelijk in het Frans) uit Barnard 2006, 24; Verhaeren 1916, 234; Van Cauwelaert 1918, 78, 21; Van den Oever 1919, 16, ook in de bloemlezing van Kammelar e.a. (red.) 2004, 30; De Keyser in Boens, 1917, 5; Boens, Van glorie en lijden, Harderwijk [1917], 7, 8, 9; Boens, Menschen in de grachten, De Panne 1918, in Kammelar e.a. (red.) 2004, 28; De Clercq, De zware kroon, Bussum 1915, 29, ‘Grijpland, Nijpland’ naar Kammelar e.a. (red.), 24; De Clercq, De noodhoorn, Utrecht 1916, 13, 42; De Ridder 2007 gaat uitvoerig in op de kwestie Elsschot-Borms, de eerste versie van het gedicht staat op p. 13; Walschap 2006, 25, zie ook Mortier, Grafrijmpjes, derde dr. 1920, 23; IJzertestament etc. naar De Wever 2008, 6; Rodenbach 1956 (vw 2), 10 e.v.; De Wever 2008, 62; Francken, De blijde kruisvaart, Amsterdam 1929, 2, 3; Buysse 1978, Oorlogsvisioenen (vw 5), 200, 230, 303, 322; Claes, Oorlogsnovellen, Leiden 1919, 66, 67; Simons onder ps. Ivo Draulans, Eer Vlaanderen vergaat, Brussel 1927, 94, 147, 182, zie ook Simons 1963; Simons 1934, 5, 29, 30, 55, 56; De Backer, Longinus, Arnhem 1934, 29, 30, 55, 56, 72. | |
2.4 De Eerste Wereldoorlog in Nederland: essays, proza en poëzieHistorische studies waarin in het bijzonder de situatie in Nederland tijdens wo i aan bod komt zijn Smit 1971-1973 en Moeyes 2001. Zie over Belgische vluchtelingen in Nederland Bossenbroek e.a. (red.) 1988. Lange tijd is men ervan uitgegaan dat er in Nederland geen of nauwelijks literatuur bestond over de Grote Oorlog. In de literatuurgeschiedenis is er dan ook zo goed als geen aandacht aan besteed. De laatste jaren hebben verschillende onderzoekers dit beeld bijgesteld. Buelens 2007 (in E. Brems e.a. (red.) 2007) schetst de literatuur over de oorlog in Nederland, en bespreekt de historische studies over Nederland en wo i, alsmede de zeer geringe aandacht die er in verschillende Nederlandse literatuurgeschiedenissen aan de Grote Oorlog is besteed. Hij gaat dieper in op Verwey, Couperus en Van Looy en levert een uitgebreid overzicht van de secundaire literatuur. Belangrijk zijn ook zijn twee grote publicaties over wo i (Buelens 2008a en b), als mede zijn oratie (Buelens 2009), waarin hij o.m. het voorbeeld van Van Looy verder uit werkt en waaraan ik ook veel heb ontleend. Verder heb ik gebruikgemaakt van de vele literaire voorbeelden in de bloemlezingen van Kammelar e.a. (red.) 2004 en 2007 waarin ook korte biografische schetsen zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor Moeyes 2001 die veel verschillende voorbeelden noemt van Nederlandse literatuur over de oorlog (p. 382-387 - o.a. Van Eerbeek, Van Suchtelen, Marie Gijsen en De Nève). Zie over Van Eeden de biografie van Fontijn 1996 (dl. 2), 333 e.v. In het lemma Van Eeden in het Biografisch woordenboek van Neder land (zie website iisg) is sprake van ‘een wereldraad van wijzen’. Zie over Van Such telen de biografie van Blom 1999, over Henriette Roland Holst Etty 1996. Dat Couperus zich niet over | |
[pagina 1024]
| |
de Grote Oorlog zou hebben uitgelaten, zoals Moeyes stelt, wordt weersproken in verschillende artikelen (Aardse 1984, Buelens 2007 en 2008a en Bel 2008f). Zie ook Ritter over wo i, genoemd in Kammelar e.a. (red.) 2004 en 2007. | |
Vindplaatsen citaten De Eerste Wereldoorlog in Nederland:Van Eeden 1971 iii, 1381, ook in Kammelar e.a. (red.) 2004; Roland Holst in De Nieuwe Tijd november 1914, naar Etty 1996, 290; Knaap 1916 naar www.greatdutchwar.com, geraadpleegd op 17-4-2013; Couperus 1989 (vw 27), 612-672, citaten op 613, 618, 623, 613, 623, 625, 628, 635 (zie ook Buelens 2007); verdere citaten Couperus naar Aardse 1984, 126; De Jong 1975, 8; Verwey in Kammelar e.a. (red.) 2004, 13; Verwey, Holland en de oorlog, Amsterdam 1916, vii, 28, 4 zie ook Buelens 2007, 69; Van Suchtelen in Blom 1999, 92; Wiessing in Blom 1999, 91, 90; Van Bruggen 1916, 3, 4; Verwey naar Kammelar e.a. (red.) 2004, 90; Scharten in De Gids 80 (1916) iv, 176, 177; Van Looy 1981, 31, 39, 44, zie ook Buelens 2009, 12 (r. 15-16), 18 (r. 259), 19 (r. 422-423); Van Suchtelen 1955, De stille lach (vw 3), 288; Marie Gijsen, Een uit velen, Rotterdam 1920, 118; Edouard de Nève, Muziek voorop, Amsterdam 1935, 234, 216, 238, 239 (zie ook Moeyes 2001 en Kammelar e.a. (red.) 2004); Groot Nederland 18 (1920) over Les croix de bois van Roland Dorgelès, 350; Nijhoff 1982 over Remarque (vw 2), 613-614; Marsman over Remarque in De Gids 93 (1929) ii, 436; Van Bruggen in Groot Nederland 1916 i, 284. | |
2.5 1916 en 1917 en de doorbraak van de avant-garde in VlaanderenAnbeek 1999 laat overtuigend zien hoe verschillende Nederlandse literatuurgeschiedschrijvers het zogenoemde keerpunt 1916 motiveren. Voor Vlaanderen is het jaartal 1916 eenvoudiger te verdedigen als cesuur. Ook Hadermann 1988 hanteert 1916 als startpunt voor een nieuwe periode in de literatuur, die hij overigens tot 1946 laat duren en heel breed ‘Tussen traditie en avant-garde’ noemt. We kunnen dus alle kanten op en heel scherp kan de cesuur niet genoemd worden. Zie ook de visie van Fontijn in Van Bork e.a. (red.) 1986, het aangepaste overzicht van Van Bork e.a. (red.) 2010, alsmede de overzichten van F.R. Lissens 1967 en C.G.N. de Vooys en G. Stuiveling (veel herdrukken). Anbeek 1999 spreekt over ‘aarzelende avant-garde’. Zie over de avant-garde naast Anbeek 1999 de door mij gebruikte studies van Drijkoningen e.a. (red.) 1991, Van den Berg e.a. (red.) 2002, Beekman 1981, Beekman e.a. 2007, Hadermann 1970, Anten 1982, Weisgerber 1989, Goedegebuure 1992, Bru e.a. (red.) 2005, Vaessens 2006, hoofdstuk 2 en 3. Internationale studies zijn Russell 1985, Calinescu 1987, Hewitt 1993 en Fabre 2009. Een standaardwerk over de avant-garde is Peter Bürger 1974. Een vroege, badinerende, reactie op het futurisme op 9 september 1909 is van Greshoff - zie Dorleijn in Van den Berg e.a. (red.) 2002, 137; de katholieke Maria Viola koppelde het futurisme in 1912 aan middeleeuwse schilders als Jeroen Bosch (zie Ruiter e.a. 1996, 172); een recent overzicht over dada is van Van den Berg 2012; zie ook Buelens 2008a en Schippers 1974, i.h.b. 9-11. De discussie of Nijhoff modernist dan wel avant-gardist is werd o.m. gevoerd door Sötemann e.a. in Bulhof (ed.) 1976. In Borgers 1996 i, 52, 53 wordt Van Ostaijens lectuur van De Boomgaard, Poe, Whitman, Baudelaire, Dostojevski en Tolstoj gedocumenteerd. In De Boomgaard wordt ook het autonomiestandpunt aangehangen waarmee Van Ostaijen later aan de gang zou gaan. Zie over De Boomgaard Weisgerber 1956, Musschoot 1988 en hoofdstuk 1.17 in Bloed en rozen. Voor Van Ostaijen zijn vooral het standaardwerk van Buelens 2001, maar ook Buelens 2002 van belang; daarnaast heb ik gebruikgemaakt van de analyses van Marcel Janssens in het llw (Music Hall, Het Sienjaal, Bezette stad, Feesten van angst en pijn) en Erik Spinoy 2000 die de Nagelaten gedichten in het llw en het kll behandelde. Reyne beau 1996 beschreef Van Ostaijens leven in Berlijn, zie ook zijn artikel in Buelens e.a. (red.) 2005. Ook De Ridder 2009 gaat in op het activisme van Van Ostaijen. Zie over Van Ostaijen verder verschillende publicaties van Hadermann, i.h.b. 1970 en 1988; Musschoot 1994b over Van Ostaijen en Van de Woestijne, en Van Ostaijen en de | |
[pagina 1025]
| |
poésie pure. Bogman 1991 publiceerde een monografie over Bezette stad. Humbeeck 2006-2007 schrijft over de Prinses van Ji-ji. Oegema 2009 gaat in op Van Ostaijen en de mystiek. Dorleijn 1996 belicht de positie van Van Ostaijen in het Nederlandse literaire veld. Zie ook Spinoy en Buelens (red.) 1996. De Van Ostaijen-documentatie van Borgers 1996 is verder onmisbaar (zie over Van Ostaij en als dandy bijvoorbeeld p. 93-94). Gilliams schreef een beroemd opstel over de dichter (1984, 279), zie hierover Buelens 2001. | |
Vindplaatsen citaten 1916 en 1917 en de doorbraak van de avant-garde:Van Ostaijen 1979 (Poëzie ii), 23; Van Ostaijen 1979, (Proza ii), 156; Van Ostaijen (Poëzie ii) 1979, 23; Anbeek 1999, 110; Van Ostaijen 1979 (Poëzie i), 8, 7, 9, 8, 55, 24, 12 (‘Broeders’), 15, 16, 19, 48 en 49 (‘Vergelding’), 22 (‘Fietstocht’), 34 (‘Herfst’), 68 (‘Valavond’), 72 (‘Verveling’), 26-32 (‘Ridderstijd’), citaten op 28, 30, 32, 62; Nijhoff 1982 (vw 2), 627, 628; Van de Voorde naar Janssens in llw, 8; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 9, 10, over Dietsche Stemmen 13; Van Ostaijen 1979 (Poëzie i), 134, 147, 148-149; aankondiging Bezette stad in Borgers 1996, 437; Van Ostaijen 1979 (Poëzie ii), ‘Bedreigde stad’; ‘De aftocht’, 13, 63; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 155-160 over ‘ritmiese typografie’, i.h.b. 158; Van Ostaijen 1979 (Poëzie i), 163, 166, 232, 219. | |
2.6 Radicale vernieuwing in Nederland?De vraag of 1916 als breukjaar gezien moet worden, wordt behandeld door Anbeek 1999 en komt aan bod in het vorige hoofdstuk (2.5) waarin ook studies over de avant-garde worden genoemd. Anbeek 1999 is zowel voor de avant-garde als voor Nijhoff een belangrijke bron. Hij gaat uitvoerig in op Van Doesburg en Van den Bergh als theoretici, citeert veel uit hun essays; hij besteedt bovendien een apart hoofdstuk aan Nijhoff waarmee hij hem een ereplaats geeft in zijn boek. Net als over Van Ostaijen zijn over Nijhoff veel studies en artikelen geschreven waar ik gebruik van heb gemaakt. Een historisch-kritische editie van het vw werd in 1993 uitgegeven door Van den Akker en Dorleijn. Van den Akker 1994 gaat uitvoerig in op verschillende bundels van Nijhoff en het modernisme, zie ook Van den Akker 1985, alsmede de artikelen in llw met een analyse van de verschillende bundels en gegevens over de receptie: Dorleijn over Vormen, Van den Akker over Nieuwe gedichten, Sötemann over Het uur U. In Kroon (red.) 1981 zijn verschillende artikelen over ‘Awater’ gebundeld. Dorleijn 1989 wijdde zijn oratie aan Nijhoff. Zie ook de door Van den Akker en Dorleijn verzorgde editie De pen op papier (Nijhoff 1994). Anbeek 1999 gaat in zijn hoofdstuk over Nijhoff uitvoerig in op het gedicht ‘De wandelaar’, net als Van den Akker 1994, Schenkeveld-van der Dussen 1975, Bronzwaer 1991 en Bolhuis 1980, die een monografie wijdde aan de bundel. Zie ook Pruis 2003. Couperus schreef al in 1906 een gedicht met dezelfde thematiek, ‘Ik ben de wandelaar...’, zie Couperus 1996 (vw 49), 107, waarin eeuwen voorbijgaan en ook een pelgrim voorkomt. Sötemann 1985, 19-37 telde zeventien etiketten die op Nijhoff van toepassing zijn (dit artikel werd al in 1979 gepubliceerd en geschreven in 1973). Zie over Nijhoff ook Vaessens 1998. Zie over Herman van den Bergh o.a. Anbeek 1999 en Beekman in Van den Berg e.a. (red.) 2002. Van Doesburg/Bonset komt aan bod in verschillende publicaties van Schippers, o.m. in Bonset 1997, zie ook Oversteegen 1993, Den Boef e.a. 1999, Van Faassen e.a. 1999, Bakker e.a. 1997, Fabre e.a. 2009, Jaffé 1983. S.A.J. van Faassen werkt momenteel aan een studie van Van Doesburg. Hij bereidt met Hans Renders ook een biografie voor van Van Doesburg. Zie over Van Doesburg (en Van Wessem) ook Goedegebuure 1992, Anten 1982, Van den Berg e.a. (red.) 2002, in het bijzonder het artikel van Kemperink. Sicking 1993a spreekt over de generatie 1918. Zie over De Stijl o.m. Janssen e.a. 2011, Blotkamp 1982 en 1996 en Anbeek 1999. Van Doesburgs essay ‘De nieuwe beweging in de schilderkunst’ verscheen in De Beweging 12 (1916) ii, 124-131, 219-226; iii 57-66, 148-156, 226-235. Zie over de nieuwe beelding ook Van Doesburg in Het Getij 3 (1918), 214, 215. | |
[pagina 1026]
| |
Vindplaatsen citaten Radicale vernieuwing in Nederland:Van den Bergh 1928, 7, en inleiding; Marsman 1979, 510; De Vries naar Anbeek 1999, 119; receptie De wandelaar in Anbeek 1999, 133-135; Nijhoff 1995, 15. zie over ‘De wandelaar’ Van den Akker 1994, 49, Anbeek 1999, 133-135, Schenkeveld-van der Dussen 1975; Nijhoff 1995, 236, 17, 16, 19, 21, 36; Van den Akker 1994, 49; Nijhoff 1995, 47, 72; Van Eyck in De Beweging 13 (1917), 151; over Nijhoff en de oorlog; Nijhoff 1995, 24, 40, 41, 39, 41, 33, 50, 35, 38, 36, 15, 25; Marsman 1979, 439; beginselverklaring van Het Getij naar Bakker 1985, 103. Van den Bergh over ‘nationale kwaal’ die had ‘doorgewoekerd’ in Het Getij 5 (1920), 51-52 naar Anbeek 1999, 113; Van den Bergh 1928, 3, 4, 5, 26, 28 (ook in Het Getij 1918, 49); Van den Bergh 1979, 20, 24, 20, 21, 22, 25, 27, 24, 28, 30, 18, 20, 28, 31, 25, 21; Van Doesburg over het nieuwe ‘beelden’ zie o.m. De Beweging 1916 ii, 126 of Het Getij 3 (1918), 214-215; Manifest ii van De Stijl in Drijkoningen e.a. (red.) 1991, 230-232; Van Doesburg in Het Getij 3 (1918), 214. Illustratie ‘Stappe paard’ naar Oversteegen 1993, 598 uit de serie: Soldaten 1916. | |
2.7 De Russische Revolutie en de letteren in Nederland en VlaanderenBij het schrijven van dit hoofdstuk heb ik gebruikgemaakt van de uitstekende biografieën van Etty 1996, i.h.b. 354, 367, 371 (Henriette Roland Holst) en De Liagre Böhl 1996 (Gorter), die uitvoerig ingaan op de politieke betrokkenheid van de auteurs. De biografie van Troelstra door Hagen 2010 beschrijft de mislukte revolutie van 1918. Uitvoerig hierover Scheffer 1968; informatie over De Nieuwe Amsterdammer en Henri Wiessing is o.m. beschikbaar op de website van het iisg. Gegevens over Marsman en De Nieuwe Amsterdammer zijn ontleend aan Goedegebuure 1999, 56; zie over Marsman ook Goedegebuure 1981. In het volgende deel van Bloed en rozen komt Marsman uitgebreider ter sprake en wordt meer literatuur over hem genoemd. Informatie over de brochure van Gorter is vooral ontleend aan Buelens 2008b, 162-163. In Buelens 2008a is het geciteerde fragment van de herziene Pan opgenomen. Buelens gaat in zijn aantekeningen en in Buelens 2008b ook in op de achtergronden, i.h.b. op p. 163. Het stuk over Pan is gebaseerd op Buelens 2008b, De Liagre Böhl 1996 en vooral op de uitgebreide analyse van Ton Brouwers in kll die tevens de waarderingsgeschiedenis van Pan schetst en een lijst geeft van relevante secundaire literatuur. Een vroege studie is Van Ravesteijn 1928. Daarna volgden vele studies over Gorter waarin ook Pan aan bod komt. Zie bijvoorbeeld Brandt Corstius 1981, Van Duinkerken 1967, Stuiveling 1978, i.h.b. p. 50-65. Zie over Henriette Roland Holst vooral Etty 1996: op 295-296 beschrijft zij de betrokkenheid van Roland Holst en andere socialisten bij de Russische Revolutie; zie ook Etty over het Comité voor vluchtelingen. De vergelijking van De vrouw in het woud met een identiteitscrisis is overgenomen van Etty 1996. (De bundel is geïnspireerd op Dante, wiens Divina Commedia vaak in het Nederlands vertaald werd in die tijd en ook zeer geliefd was; hellevaarten worden beschreven in Vervaeck 2006.) Zie over Het feest der gedachtenis ook Etty 1996, 291. Weevers 1957 laat zien dat De nieuwe geboort de compositie heeft van een muziekstuk. Zie verder over Roland Holst Van Lith 1992 en Schaap in kll die de negatieve receptie benadrukt. Bel 2010f gaat kort in op leven en werk van de dichteres. De Vlaamse situatie en de Clarté-beweging worden belicht in de nevb (De Schryver e.a. (red.) 1998 en Buelens e.a. (red.) 2005 waarin o.m. wordt ingegaan op de Clartébeweging en een portret is opgenomen van Brunclair en Kenis; Humbeeck 2002 gaat ook in op Clarté; informatie over Kenis is voornamelijk afkomstig uit De Ridder 2005 en Reynebeau 1996. De Colonie Libertaire d'Aiglemmont komt aan bod in Peeters 2005, zie ook de daar genoemde literatuur. Over De Blauwvoet, De Vlaamse Blok, en De Witte Kaproen, zie De Ridder 2005. Het citaat van Kenis in een brief aan Francken is uit 1916, zie De Ridder 2005, 76. Het feuilleton Le Havre de Grâce verscheen in Het Vaderland van 17-10-1919 en 15-2-1920. De brief uit 1921 aan Van Ostaijen is geciteerd naar De Ridder 2005, 85, citaten uit brief aan Van Ostaijen op p. 86. De informatie over | |
[pagina 1027]
| |
Brunclair is voornamelijk afkomstig uit De Ridder in Buelens e.a. (red.) 2005, alsmede uit het stuk in de nevb. Zie verder over Brunclair Vandenbroucke 2013. De passage over de pulproman Fiat lux is gebaseerd op De Ridder 2009, i.h.b. 491 e.v. Zie over Brunclair ook De Wispelaere 1960 en kll (2001). | |
Vindplaatsen citaten De Russische Revolutie:Roland Holst over wo i naar Etty 1996, 354, 357 (Sneevliet); Troelstra op website Tweede Kamer (geraadpleegd 30-8-2013); Gorter 1948-1952, dl. 5, 244, 446, 78, 258, 33; dl 2, 446; De Liagre Böhl 1996, 331; citaat Michel naar Etty 1996, 291-292; Roland Holst, De nieuwe geboort, Rotterdam 1903, 158; Roland Holst, De vrouw in het woud, Rotterdam 1912, 17, 53, 29, 109, 138, 121, 130; oordeel over Holst naar Etty 1996, 291; citaten Kenis in De Ridder 2005, 85 en 86; Brunclair in De Ridder 2009, 491. | |
[pagina 1028]
| |
3
| |
Vindplaatsen citaten Dwarsdoorsnede 1920Nijhoff 1982 (vw 2), 42, 40, 41; Scharten, Kroniek der Nederlandsche letteren 1919-1920, Amsterdam 1923, 187; Buysse 1982 (vw 7), 776; Moens, Cel-brieven, Antwerpen 1920, tweede verm. dr., 21; Moens, De boodschap, Antwerpen 1920, 29; Gijsen in Ruimte 1 | |
[pagina 1029]
| |
(1920), 57, 58 (of in Gijsen, Lof-litanie van den H. Franciscus van Assisië, Antwerpen/Amsterdam 1920, 6, 10, 12, 14); Van Doesburg over Kok naar Schippers 1975, 103; Frankemolle in De Groene Amsterdammer 10-1-1920, 8; Boekengids naar Dorleijn in Van den Berg e.a. (red.) 2002, 137; Coster in De Stem 1 (1920) 1, 2, 3; nrc over Roland Holst 6-11-1920; Houwink in Den Gulden Winckel 19 (1920), 172; Dèr Mouw 1919, 239; citaat over Timmermans naar Durnez 2000, 289. | |
3.2 InleidingHet complexe en paradoxale begrip ‘moderniteit’ laat zich volgens De Keizer in De Keizer e.a. (red.) 2004, 9-44, i.h.b. 14-17 moeilijk omschrijven. Zij verwijst o.m. naar De Swaan 1991, 104 die spreekt over tweeërlei revolutie in de twintigste eeuw: ‘die van het modernisme en die van de massacultuur’. Ruiter e.a. 1996 karakteriseren modernisering als ‘elkaar versterkende en tegenstrevende tendenties’ (15). Op p. 14 en 15 geven zij een beknopt overzicht van de literatuur op dit gebied. Zij citeren Van der Loo en Van Reijen 1993 die spreken van ‘een kluwen van onderling met elkaar verweven transformatieprocessen’. Zie ook Vaessens 2006 en Bax 2007 (339 e.v.). Vaessens 2013 gaat ook uitvoerig in op moderniteit en modernisme. Van der Woud 2006 belicht vooral technische ontwikkelingen, in het bijzonder de nieuwe communicatie- en mobiliteitsnetwerken in de negentiende en twintigste eeuw die de basis legden voor massacommunicatie en massamobiliteit en daarmee een nieuw beeld van de werkelijkheid creëerden. Van der Loo e.a. 1993 hanteert een sociaal-wetenschappelijke benadering van de modernisering. De ontwikkeling van de film in Nederland wordt behandeld door Dibbets e.a. 1983 en Dibbets 1993; zie voor België Bekaert 1993. Het passe-partoutbegrip ‘gemeenschapskunst’ dat al rond 1900 vaak werd gebruikt, komt in de volgende hoofdstukken aan bod. Het veel kantige begrip autonomie wordt op verschillende manieren gebruikt. Er is de relatieve autonomie van het literaire veld ten opzichte van andere velden; maar er is ook de autonomie van het literaire werk, waar ook weer verschillende zaken mee kunnen worden aangeduid. Een werk staat op zichzelf, los van maker en/of los van werkelijkheid. Soms zet men zich af tegen geëngageerde kunst. De betekenissen lopen soms door elkaar, ook omdat auteurs en critici zich niet altijd exact uitdrukken. Algemene historische bronnen worden genoemd aan het begin van dit boek (1.2). Zie verder voor zowel Nederland als Vlaanderen Kossmann 1986 (of herdrukken hiervan) en Blom en Lamberts (red.) 2001; zie voor België ook Dujardin e.a. 2005 en Craeybeckx e.a. 1983. Voor de Nederlandse geschiedenis is o.m. gebruikgemaakt van De Rooy in Aerts e.a. 2013. Zie over verzuiling, fascisme en Amerika de verschillende hoofdstukken in dit deel: 3.4, 3.7 en 3.8. Het citaat ‘groots en meeslepend’ van Marsman is afkomstig uit Marsman 1979, 67. | |
3.3 De jonge dichters en het expressionisme in Noord en ZuidBij het schrijven van dit hoofdstuk, in het bijzonder de paragraaf ‘Het expressionisme in Vlaanderen’ heb ik dankbaar gebruikgemaakt van de rijke studie van Buelens 2001 Van Ostaijen tot heden (verschillende citaten zijn ontleend aan dit boek); ook uit de nog steeds bruikbare studie van Van Passel 1958 over Ruimte en het humanitair expressionisme heb ik meermalen geput. Verstraeten 2013 levert overigens kritiek op Van Passels omschrijving van het expressionisme en meent dat deze te veel gekleurd is door de visie van Van Ostaijen: bij dichters als Moens zijn volgens hem eveneens vernieuwingen te zien, in het bijzonder in het gebruik van de apostrofe. Zie daarnaast de studies van Van Ostaijen-specialist Hadermann, o.m. 1970, 1988, 1993 en 1997, de onmisbare documentatie van Borgers 1996, en Weisgerber 1989. Algemene studies over het Duitse expressionisme zijn Anz 2002, Sven 1998 en Kolberg e.a. 1996. Gerefereerd is aan contemporaine literatuurgeschiedenissen van Vermeylen 1923 en Gijsen 1940, zie ook Kenis 1930. De casus Van den Reeck wordt o.m. behandeld in Janssens 1980, Borgers 1996 en Buelens 2001. De term activisme heeft in principe betrekking op de periode tijdens de oorlog, maar | |
[pagina 1030]
| |
wordt ook gebruikt om het in het voetspoor van de oorlog ontwikkelde engagement te benoemen. Zie over de term ook aantekeningen bij deel 2 (1914-1918), alsmede het slothoofdstuk over de term in Buelens e.a. (red.) 2005. De boodschap en De tocht Van Moens zijn opgenomen in zijn bundel Verzen, Antwerpen/Amsterdam [z.j.]. Verstraeten 2013 behandelt de poëzie van Moens, De Ridder 2007 en 2009 belichten diens vroege linkse sympathieën, Vanfraussen legt in kll vooral het accent op de ideologische aspecten van zijn werk, Van Passel 1958, 84-94 plaatst de dichter vooral als expressionist in de context van Ruimte; de receptie van De boodschap wordt o.m. belicht in Van Passel 1958, 88-89; zie Van Damme 2009 over de volksverbonden lyriek van Moens. Urbain Van de Voordes kritiek is opgenomen in Van de Voorde 1930; zie ook het interview met Moens in Den Gulden Winckel 25 (1926). P. Kralt publiceerde een goede analyse van Gijsens Het huis (1925) in llw. ‘Honderd kilometer per uur’ verscheen in de tweede druk uit 1927; de receptie van de ‘Lof-litanie’ wordt behandeld in Van Passel 1958, Buelens 2001 en Kralt (llw). Burssens komt aan bod in Van Passel 1958, 99-102, De Wispelaere 1960, Buelens 2001, 209-234 en Luc Pay in kll; De Ridder 2005 bekijkt Piano vanuit een politiek standpunt; Dangin 1957 plaatst Burssens en Minne naast elkaar. De passage over het expressionismedebat is gebaseerd op Buelens 2001, 159-209 die deze discussie als eerste (in het voetspoor van De Wispelaere) zeer uitvoerig behandelt met veel citaten; Buelens noemt het debat een van de belangrijkste pennentwisten uit de twintigste eeuw; zie ook Sintobin 2008. Zie over 't Fonteintje Buelens 2001, 209-234, T'Sjoen 1994 en 1995a en b, Daane 1999 en 2001. Van den Bossche 2005 schreef een mooie biografie van Van Nijlen, zie ook zijn stuk (2012) over Else Lasker-Schüler. Zacht Lawijd 8 (2009) nr. 3 bracht een Seuphor-nummer uit. De avant-garde komt o.m. aan bod in Van den Berg e.a. (red.) 2002, Fähnders 2002 belicht de Vlaamse en Nederlandse avant-garde in Berlijn; Anbeek 1999 bevat een verhelderend hoofdstuk over de avant-garde; zie ook Beekman e.a. 2007, alsmede de hoofdstukken 2.5 en 2.6 in Bloed en rozen. Het expressionistische toneel in Vlaanderen wordt behandeld door Van Schoor (in Erenstein 1996 en Van Schoor 1993 (over Teirlinck)). Het Nederlandse expressionistische toneel (dat hier verder niet wordt behandeld) komt aan bod in Van Gaal 1996. Veel in de paragraaf ‘Expressionisme in Nederland’ is ontleend aan de belangrijke studies van Goedegebuure 1981 en 1999 over Marsman, alsmede aan zijn stukken over Verzen en Penthesileia in llw. Goedegebuure 1981 ii bevat veel moeilijk bereikbare, d.w.z. niet in het vw opgenomen teksten van Marsman. Zie ook Marsman 1990, uitgegeven door Van Vliet. De bibliografieën bij deze werken verwijzen naar de uitgebreide Marsman-literatuur. Verzen wordt in de acribische dissertatie van Postma 1977 uitvoerig geanalyseerd. Zij gaat uit van een ergocentrische literatuuropvatting die een tijd lang gangbaar was in de neerlandistiek. Duitse, expressionistische sporen bij Marsman worden ook gesignaleerd door Goedegebuure; de behandeling van de receptie van Verzen, inclusief enkele citaten, is ontleend aan Goedegebuure 1999, 121 e.v., zie ook Goedegebuure in llw, 10 e.v., Goedegebuure 1981 i, 131-132. Anbeek 1999 geeft in zijn hoofdstuk over de avant-garde een verhelderende positiebepaling van Marsman als ‘leider’ der jongeren. Zie over Marsman ook Oversteegen 1969 en 1982 met een uitvoerige analyse van ‘Vlam’; Bulhof, Sötemann, Brandt Corstius en vele anderen wijdden studies aan Marsman; Lehning 1954 en Goedegebuure 1981 en 1999 gaan in op Marsmans Duitse periode. Zie over Van Wessem vooral Anten 1982, 57 e.v. en Goedegebuure 1992. Bakker 1985 geeft een kort overzicht van verschillende literaire tijdschriften. Het Getij wordt o.m. behandeld in de studie van Kurpershoek-Scherft 1956. Zie voor een analytische inhoudsopgave en bibliografische beschrijving van De Vrije Bladen Geerds e.a. 1975. De oprichting wordt beschreven in Goedegebuure 1999, 124; Marsmans rol in het tijdschrift op p. 135 e.v. Zie verder Van den Berg 2007 over Seinen, Marsman en Stramm. Marsman bracht voortdurend wijzigingen aan in de samenstelling van zijn (verzamel)- bundels en in die van het Verzameld werk. | |
[pagina 1031]
| |
De standaardeditie is gebaseerd op het door de auteur samengestelde Verzameld Werk (1938, 3 dln.) alsmede Tempel en kruis (1940). Het vw (1938) is herdrukt in 1947 (4 dln.) met uitbreidingen. De derde (1960) en latere drukken zijn herspeld. Niet in het vw opgenomen gedichten, artikelen etc. staan grotendeels in Goedegebuure 1981 ii en gedeeltelijk in Marsman 1990. De citaten zijn overgenomen uit het Verzameld werk, editie 1979, ‘Vlam’, het openingsgedicht van Verzen 1923, 4 als tweede gedicht in de eerste afdeling: ‘Eerste Periode’, ‘Heerser’, ibid. 6. Het gedicht ‘Ruimteschemer’ is in deze latere editie omgedoopt tot ‘Einde’, ibid. 8. Citaat ‘gedrochtelijk’ etc. is afkomstig uit ‘Vrouw’, ibid. 5; ‘Gij hebt den wind’ in Goedegebuure 1981 ii, 41, ‘Madonna’ in Marsman 1979, 18, ‘Bazel’ ibid. 23, ‘Fort’ ibid. 22. | |
Vindplaatsen citaten Expressionisme:Marsman 1979, 67; Nijhoff 1982 (vw 2), 234; Marsman 1979, 159; Vriamont 1963, 13, naar Buelens 2001, 210; De Bock in De Vlaamse Gids 34 (1950), 322 naar Van Passel 1958, 39-40; het manifest van Ruimte is gepubliceerd in Van Passel 1958, t.o. p. 22; Van Ostaijen in Borgers 1996, 254; Bakker 1985, 121; Brunclair naar Van Passel 1958, 40-41 (‘enfant terrible’, 97); Moens, Verzen, Antwerpen/Amsterdam [z.j.], 21, 29, 13, 12; Van de Voorde naar Van Passel 1958, 88; Moens a.w. 38, 39, 71, 33; Gijsen: Lof-litanie van den H. Franciscus van Assisië, Amsterdam/Antwerpen 1920, 25; Vermeylen naar Van Passel 1958, 96; Engelman in De Gids 1926, 307 naar P. Kralt in llw; Gijsen, Het huis, Utrecht 1925, 24, 43, 37, 49, 50, ‘Honderd kilometer per uur’ werd in een latere druk opgenomen, zie Gijsen 1977 (vw 1), 124; Burssens 1970 i, 145, 155; Van Ostaijen in Borgers 1996, 297-298, naar Buelens 2001, 146; Van Ostaijen in Borgers 1996, 366, naar Buelens 2001, 147; Opdebeeck naar Buelens 2001, 124; 't Fonteintje naar Bakker 1985, 125; Van de Woestijne 1949 (vw 5), 433; Brunclair en Berckelaers naar Buelens 2001, 211, 212, 216; Roelants naar Bakker 1985, 125; Gijsen 1920 naar Buelens 2001, 160, 161; Brunclair in Vlaamsche Arbeid 11 (1921) 59 naar Buelens 2001, 162; Van de Woestijne 1949 (vw 5), 428, 438, 434, 433, zie ook Buelens 2001, 164-165; Van de Woestijne over Van Ostaijen naar Musschoot 1994, 142 (zie ook Van Passel 1958, 75); Teirlinck naar Erenstein (red.) 1996, 602, 605; Marsman naar Goedegebuure 1981 ii, 61, 62, 63-64, 64, 66, 70, 131; ‘rode boekje’ naar Lehning 1954, 81; Engelman in De Tijd 19-6-1936 naar Goedegebuure 1999, 123, zie ook Anbeek 1999, 126-127; Marsman 1979, 4, 6, 8, 5; Goedegebuure 1981 ii, 41; Marsman 1979, 18, 23, 22; De Vries naar Goedegebuure 1999, 120, 121; Nijhoff 1982 (vw 2), 234; Van Eyck en Van den Bergh naar Goedegebuure 1999, 122, 121; ‘dictator der jongeren’ naar Goedegebuure 1981 ii, 60; Goedegebuure 1999, 139, 140; Marsman 1979, 48, 37, 41; Marsman in De Vrije Bladen 1925, naar Goedegebuure 1981 i, 148; Marsman 1979, 615, 589, 590, 591; Anbeek 1999, 128. | |
3.4 De verzuilingAlgemene studies over verzuiling zijn Lijphart 1986, Daalder 1974, Blom 2000, Ellemers 1995; Ruiter en Smulders 1996 gaan o.m. in op de rol van de tijdschriften binnen het verzuilingsproces. Sanders 2002, 15 e.v. geeft een beknopt overzicht van de studies over verzuiling. Anbeek en Bank 1996 relativeren in navolging van Stuiveling 1936 juist het belang van de verzuiling voor de literatuur. Veel verzuilde literatuur was misschien van geringe kwaliteit, maar voor de literaire instituties heeft de verzuiling als organiserend principe zeker een rol gespeeld. Sanders 2002 gaat in zijn degelijke studie uitvoerig in op de katholieken in de Nederlandse literatuur tussen 1870 en 1940 en besteedt ook aandacht aan minder bekend gebleven katholieke bladen. Zie over De Gemeenschap Scholten 1978 die de verschillende jaargangen uitvoerig naloopt en bespreekt. Ook uit het prentenboek over De Gemeenschap (Bijvoet e.a. (red.) 1986), een rijke bron waarin redactionele verklaringen zijn afgedrukt en besproken, heb ik ruim geput. Zie verder Van den Haterd 2004 en 2008. Ook van Van Faassen e.a. (red.) 2007 die in Roomse ruzie de splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap beschrijft, heb ik dankbaar gebruikgemaakt; in de heldere inleiding worden onder meer portretten geschetst van de verschillende spelers in het veld. O.m. het gospelgedicht van Van Duin- | |
[pagina 1032]
| |
kerken en een paragraaftitel zijn ontleend aan dit werk, alsmede de beschrijving van het culturele leven in Utrecht (p. 13). Zie over uitgeverij De Gemeenschap vooral Renders e.a. (red.) 2006. Kieft 2006 gaat niet alleen in op Ter Braak en Van Duinkerken, maar schetst ook een interessant breedbeeld van de algemene politiek-culturele context in het interbellum. Zie over kunst, film, fotografie en literatuur in het interbellum ook Würzner e.a. (red.) 1990. De Keizer e.a. (red.) 2004 behandelt o.m. de begrippen moderniteit en verzuiling en bevat interessante bijdragen van Kieft, Harinck e.a. Maritain en Pieter van der Meer de Walcheren komen aan bod in Sanders 2002, Ruiter e.a. 1996, Van Faassen e.a. (red.) 2007 en Knuvelder 1930. Zie over Bloy: Van der Meer de Walcheren 1917. Moderne bekeringen in Nederland worden behandeld door Derks (red.) 2000 en Derks 2007, Luykx 2000 en 2004. Van der Plas 1963 schetst een beeld van het katholicisme in het interbellum. Zie voor een beknopt overzicht van de katholieke emancipatie in Nederland Wesseling 2008, 106-110, uitvoeriger hierover Sanders 2002. Het literaire leven in het protestantse circuit wordt besproken in Kraan (red.) 1991. Literaire tijdschriften uit die kringen worden behandeld in Kraan over Ons Tijdschrift of het Schrijversprentenboek 28 over Opwaartsche Wegen Colenbrander e.a. 1989. Zie over literaire uitgevers vooral het themanummer van Zacht Lawijd 2008 over de protestantse uitgever Bert Bakker of aparte studies over protestantse auteurs. In de biografie van Van Randwijk schetsen Mulder e.a 1986 een kleurrijk beeld van protestantse literaire kringen. De Gier 1982 brengt het leven van Gossaert in kaart, de studies van Werkman 2004 en 2011 gaan over De Mérode, Van der Ent e.a. 1982 handelt over Jacqueline van der Waals. Zie verder Van den Akker e.a. 1996. Righart 1968 beschrijft de verzuiling in verschillende landen. Het leven van Asselbergs/Van Duinkerken wordt beschreven door Van der Plas 2000; zie ook Scholten 1986b, Bijvoet e.a. (red.) 1986 en Van Faassen e.a. (red.) 2007. Polman 2000 belicht Van Duinkerkens werk als criticus van het dagblad De Tijd (1927-1952). Van Duinkerken 1964 is zijn autobiografie. Zie over Engelman Sötemann 2000, het portret in Van Faassen e.a. (red.) 2007 en Bijvoet e.a. (red.) 1986, Scholten 1986c en Cartens 1975. Claes 2006 gaat in op ‘Ambrosia’. Elsbeth Etty wijdde op 10-6-2000 een column aan het gedicht in nrc Handelsblad. Dit naar aanleiding van een boekje met hedendaagse interpretaties van ‘Ambrosia’ dat verscheen ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Engelman. Kusters publiceerde veel over Pierre Kemp, zie vooral de biografie: Kusters 2010. Vestdijk schreef verschillende stukken over Kemp; zie ook De Vromen 1986 en Prick 1986; Heynders 2006 bevat een interessant artikel over Kemps bundel Engelse verfdoos (1956). Linkse literaire kringen worden belicht in de biografieën van Etty 1996 (Henriette Roland Holst) en De Liagre Böhl 1996 (Gorter) en andere linkse auteurs; zie ook Van Faassen (red.) 2004; Links Richten staat op de dbnl. Hanssen 2000, 367-384, Scholten 1978, 37, Goedegebuure 1999, 198-200, en Martien J.G. de Jong in Schenkeveld- van der Dussen 1993, 662-663 gaan in op de aNti-schUnd-brochure. Zie voor Vlaanderen het standaardwerk over literatuur in het interbellum van Missinne 1994, dat ingaat op de verzuiling in Vlaanderen. De indeling is aan haar boek ontleend, evenals de gegevens over de modernisering in België. Het lemma verzuiling ontbreekt overigens in de nevb wat iets zegt over het gebruik van dit begrip in de Vlaamse discussie. Heynickx (red.) 2008 belicht de vernieuwing binnen geloof en kunst in het voetspoor van Maritain en de complexe verhouding tussen het nieuwe geloof, dat vaak gericht was op het middeleeuwse verleden, en de moderniteit (zie over moderniteit vooral p. 331 e.v.). Hij gaat o.m. in op de Pelgrimsbeweging, op Walschap die afscheid neemt van het geloof en Seuphor die zich bekeert tot het katholicisme. Hellemans 1990 belicht de moderniteit. Verder zijn uiteraard verschillende lemmata in de nevb van belang, o.m. over De Pelgrim. Zie over Walschap o.m. E. Brems 1999b en 2007, Walschap 2006 en de biografie van Borré 2013. Van der Aa heeft veel gepubliceerd over Nahon, zie in het bijzonder Van der Aa 2008. Het Verzameld dichtwerk van Nahon 1996 bevat een inleiding van Pelckmans, Tazelaar gaf in 1926 een bloemlezing uit met een bewonderende inleiding. | |
[pagina 1033]
| |
Vindplaatsen citaten De verzuiling:De Stem 1930 naar Bakker 1985, 130; Van Duinkerken (Asselbergs) naar Van Faassen e.a. (red.) 2007, 12; Van Oosten naar Mulder e.a. 1988, 37; ‘bidprentjescultuur’ en ‘dévotion sucrée’ naar Ruiter e.a. 1996, 208; ‘mergelooze paterversjes’ naar Van Duinkerken 1964, 181; Knuvelder 1940, 36, naar Bijvoet e.a. (red.) 1986, 6; Bruning naar Scholten 1986a, 286-287; Marsman in Bruning 1927, 9, zie ook Scholten 1986a, 287; Van Duinkerken naar Bijvoet e.a. (red.) 1986, 3; ‘Verantwoording’ in: De Gemeenschap 1 (1925) 1, zie ook Scholten 1978, 15 en Bijvoet e.a. (red.) 1986, 14; Bijvoet e.a. (red.) 1986, 25 en 30; Scholten 1978, 42 over Van Schagen; Nieuwenhuis in Scholten 1978, 43; Van Duinkerken in De Gemeenschap 5 (1929), 7-8, 285, naar Scholten 1978, 41; Proost in De Gemeenschap 5 (1929), 338, naar Scholten 1978, 42; Bruning in De Gemeenschap 2 (1926) naar Bijvoet e.a. (red.) 1986, 21; Van Duinkerken in De Gemeenschap 5 (1929), 129-141; Bruning, De sirkel, Verzen, Nijmegen 1924, 14; ‘satan van de ontucht’, naar Scholten 1986c, 288; Vestdijk naar Prick 1986 (Pierre Kemp), 245; Vestdijk 1960, 112 naar Heynders 2006, 145; Heeroma naar Mulder e.a. 1988, 36 die G.J. Peelen citeert in vu-Magazine 12 (1983), 335; Cornelis Paradijs 1984, 49; Nijhoff 1982 (vw 2), 156-157; Mulder e.a. 1988, 39; De Jong in nu 1927, 2; ‘woordenderrie’ in Van Doesburg 1983, 96; De Jong in nu 1 (1927), 2, 3, 7, 7-8; aNti-schUnd, Ter Braak (e.a.) 1927, 13, 28, 34, 36; Van der Aa in Walschap 2006, 11; Walschap 2006, 52, 55, 61, 49, 50; Van de Voorde e.a. 1934, 25; Nahon 1996, 72; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 312; Nijhoff 1982 (vw 2), 469, 470; interview Zielens in Van de Voorde e.a. 1934, 60; Walschap in Van de Voorde e.a. 1934, 35; ‘meest geliefde gedicht’ naar Van der Aa 2010 in Bel en Vaessens (red.) 2010, 83. | |
3.5 Exotisme, chinoiserie en oriëntalismeZie over Slauerhoff in het bijzonder het werk van Pos en Francken. Het stuk over Slauerhoff en de chinoiserie is vooral gebaseerd op Pos 2008, een brede studie over de chinoiserie. Zie verder ook Pos 1993 en 1987 over Slauerhoff. Francken publiceerde verschillende studies over het proza van Slauerhoff, bijvoorbeeld Francken 1977, een diepgravende studie over Het verboden rijk, of Francken in Breuker e.a. (red.) 2011 over de positie van Slauerhoff in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Francken 1989 schept orde in de chaos van de publicatiegeschiedenis van Slauerhoffs poëzie. Ook aan de stukken van Ton Brouwer over het proza van Slauerhoff in llw heb ik veel ontleend (o.m. de vier aspecten van Het leven op aarde). De ontwerpen van Slauerhoffs Cameron-romans worden besproken door Blok en Lekkerkerker in Slauerhoff 1985. Zie over ‘Larrios’ Lukkenaer 1985. Essays en recensies over de poëzie van Slauerhoff zijn verzameld in Kroon (red.) 1982, essays over het proza in Kroon (red.) 1985. Zie voor het vroege werk Francken e.a. 1983. De kritieken van Slauerhoff zijn behandeld door Aalders 2005. Het leven van Slauerhoff wordt beschreven in Hazeu 1995, de passage over de receptie van Slauerhoffs poëzie, inclusief een aantal citaten, is o.m. aan hem ontleend. Zie verder Siem Bakker in kll en Francken over Eldorado in llw. Meer algemeen over Slauerhoff Breuker e.a. (red.) 2011. Fontijn 1996, 312 e.v. gaat in op Van Eeden en Tagore, Karels 2010 belicht Tagore en Noto Soeroto. Algemene studies over chinoiserie en Chinese sporen in de westerse literatuur zijn behalve Pos 2008: Schuster 1977 en Yip 1969; zie ook Buelens 2000; recente vertalingen van Chinese gedichten zijn te vinden in Idema 1992. Meer algemeen over Nederlands-Chinese betrekkingen Blussé 1989. Exotisme bij Van Ostaijen en Burssens komt aan bod in Buelens 2000 en Van Passel 1958. Zie over Dèr Mouw de bibliografie achter in het vw, i.h.b. de publicaties van M. Fresco, o.m. Fresco 1971, en de door mij gebruikte analyse van Brahman door Van den Berg in llw. In 2008 verscheen een bloemlezing uit Brahman van Marjoleine de Vos. Zie over Couperus en het oriëntalisme: Buschman 2009 en Bel 2008f; zie ook Van Luxemburg 1991. Zie over Buysse en Marokko Van Parys 2007. Het oriëntalisme wordt behandeld in De Hond 2008 en Van Ommen e.a. 2005. Saids Orientalism zorgde in 1978 voor een nieuwe cultuurkritische, ‘postkoloniale’ kijk op de koloniale geschiedenis en de koloniale literatuur. Said werd door sommigen ernstig | |
[pagina 1034]
| |
bekritiseerd, maar zijn ideeën vonden ook veel navolging. | |
Vindplaatsen citaten Exotisme, chinoiserie en oriëntalisme:Slauerhoff 1961, 823; Greshoff over Archipel in Hazeu 1995, 172-173 en Kroon (red.) 1982; Ter Braak 1980 (vw 6), 525, naar Hazeu 1995, 173 en Kroon (red.) 1982; Slauerhoff 1961, 62; Du Perron 1955 (vw 2), 246; Vestdijk naar Jessurun d'Oliveira in Merlijn 1 (1962-1963), 18-24, zie ook Jessurun d'Oliveira 1967, 69; Slauerhoff 1961, 45, 47, 48, 91, 125; Coster naar Hazeu 1995, 199; Van den Bergh in De Vrije Bladen 1 (1925), nr. 2, 115, naar Hazeu 1995, 170 en Kroon (red.) 1982, 13; Slauerhoff over de vrouw van Van den Bergh in Hazeu 1995, 120 (naar René Zwaap in De Groene Amsterdammer, 15 juli 1992); De Vries in Het Getij 1924, 154-155, zie ook Hazeu 1995, 171 en Kroon (red.) 1982; Marsman ‘wijd en somber’ in Groot Nederland 22 (1924), naar Hazeu 1995, 171 en Kroon (red.) 1982, 26; Nijhoff 1982 (vw 2), 262 en Kroon (red.) 1982, 28; Slauerhoff 1961, 847, 439, 461, 512, 486; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 105, naar Buelens 2000, 91; Burssens 2005, 89, 86, naar Buelens 2000; Van den Bergh 1979, 107 naar Pos 2008, 191; Leopold 2006, 137; Over Brahman, Van den Bergh in llw, 2, Dèr Mouw (Adwaita) 1986, 163 (zie de titel van de bloemlezing van De Vos), 218, 89, 476, 104, 151; Van Schagen, Narrenwijsheid, Arnhem 1926, 1, 3, 5; Couperus 1995 (vw 43), 9, 10, 20, 16, 17, 19, 108, 120; Buysse 1980 (vw 6), 568, 577, 578, 579, 580; Van Looy 1892, 24, 26; Helman en Kuyle, Van pij en burnous, Een bundel reis-schetsen, Utrecht 1927, 7, 125, 133, 134, 137, 158, 161. | |
3.6 Classicisme, modernisme, avant-garde en autonomie: het einde van de poëzie?Over Leopold is veel geschreven; zie vooral de indringende publicaties van Van Halsema 1989 en 1999 (o.m. over ‘Cheops’) en Dorleijn. Dorleijn 1984 gaf de kritische editie uit van de gedichten uit de nalatenschap. Dorleijn 1993 belicht de bewondering van jonge dichters in de jaren twintig voor Leopold. In llw analyseert Dorleijn de Verzen van Leopold. Hoofdstuk 1.9 in Bloed en rozen gaat eveneens over Leopold, zie ook de daarbij horende bibliografische aantekeningen. Kroon (red.) 1984 verzamelde reacties op ‘Cheops’. Ook over Nijhoff zijn boekenkasten vol geschreven. Zie vooral de publicaties van Van den Akker 1985 over de poëtica van Nijhoff en Van den Akker 1993a over Vormen, Van den Akker 1994 over Nijhoff in de jaren dertig; zie ook zijn door mij gebruikte analyse in llw van Nieuwe gedichten. Zie ook Dorleijn 1989, 1995 (en zijn grondige analyse van Vormen in llw); Dorleijn gaat in zijn oratie in op Nijhoff en behandelt verschillende gedichten, zoals ‘Liedje’ en ‘Zwervers en elven’. Anbeek 1999 gaat over de ‘Aarzelende avant-garde’ en ‘De unieke positie van Nijhoff’; zie ook Oversteegen 1969. Nijhoff was volgens Vestdijk een tegenstander van het vrije vers, zie Anbeek 1999, 135. Nijhoff komt ook aan bod in Bloed en rozen hoofdstuk 2.6. Om praktische redenen is in principe niet geciteerd uit een eerste druk maar uit de editie van Nijhoffs Verzamelde gedichten uit 1995 (editie Van den Akker en Dorleijn); kritieken zijn geciteerd uit Nijhoff 1982 (vw 2). Het is echter belangrijk te weten dat er veel varianten bestaan in de poëzie van Nijhoff. Hij bleef eindeloos sleutelen aan zijn gedichten, waardoor veel versies ontstonden en de verschillende drukken nogal afwijken - soms in details, soms op belangrijke punten. Een enkele keer wordt zelfs een heel gedicht in een bundel vervangen, zoals ‘De schrijver’ in Nieuwe gedichten dat plaats moest maken voor ‘Impasse’ (dit was eerst een onderdeel van de reeks ‘Voor dag en dauw’). Daar bestaan ook weer verschillende varianten van. In 1993 verscheen de grote historisch-kritische editie van Nijhoffs Gedichten (red. Van den Akker en Dorleijn). Deel 2 bevat maar liefst 80 pagina's secundaire literatuur: Nijhoffs poëzie blijft de aandacht trekken van onderzoekers. Van de Zande 2006 bespreekt kort enkele in zijn ogen belangrijke publicaties: een marxistische analyse door Theun de Vries uit 1946 en een artikel van Kamphuis uit 1963 over de verhouding tussen dichter en volk. Bakker 1987 behandelt de gedichten ook in cultuurhistorische zin en gaat in op het verhalende en symbolische niveau. Ook eerdere interpretaties | |
[pagina 1035]
| |
komen aan bod. Spillebeen 1977 gaat in op het hele dichtwerk. ‘De dwaze bijen’ wordt o.m. besproken in Anbeek 1999, Van den Akker 1984 (en llw over Nieuwe gedichten) en Schrijvers 1983. Sötemann 1985 levert een mooie analyse van ‘De moeder de vrouw’. ‘Awater’ komt in hoofdstuk 4.9 (Crisisliteratuur) terug. Zie ook de daar opgegeven literatuur. ‘De wolken’ wordt geanalyseerd door Kees 't Hart 1988, 82-125. Van Ostaijen staat centraal in de publicaties van de specialisten Buelens, Hadermann en Spinoy; zie ook Herman Uyttersprot 1972. Van Doesburg is onderwerp van Oversteegen 1993, Anbeek 1999, Bonset 1975 (zie ook de hoofdstukken 2.5 en 2.6 over de avant-garde in Bloed en rozen), Bakker e.a. 1997. Van Doesburg en De Stijl komen aan bod in Blotkamp e.a. 1982 en 1996, zie ook Anbeek 1999, 120-123, Anten 1982, Goedegebuure 1992 en Oversteegen 1993. Zie over Engelman Meeuwesse 1942, Cartens 1975, Vestdijk (in Lier en lancet, 1960-1961), Sötemann 2000 en Claes 2006 (en literatuur genoemd in hoofdstuk 3.4. over de verzuiling). Zie over Beatrijs door de jaren heen Van Kalmthout (red.) 2013. | |
Vindplaatsen citaten Classicisme, modernisme etc.:‘pronkkleinnood’ in Leopold 2006, 148; Marsman 1979, 43; Slauerhoff 1961, 896; Nijhoff 1982 (vw 2), 493, 285; Van Doesburg in Het Getij 1921, 28, zie ook Anbeek 1999, 121; ‘Perzisch tapijt’ naar De Wispelaere 1966, 9; Nijhoff 1982 (vw 2), 98, 97, 99; Nijhoff over Van Eyck naar Van den Akker 1993a, 616; Nijhoff aan Marsman 17-9-1926 naar Van den Akker 1994, 48; Nijhoff 1982 (vw 2*), 1171-1172; Nijhoff 1995, 142; Nijhoff 1982 (vw 2), 203; Nijhoff 1982 (vw 2), 580 over Leopold naar Dorleijn over Verzen in lww; Marsman 1979, 596; Nijhoff 1995, ‘De wolken’: 170, ‘Het souper’: 148, ‘Het tuinfeest’: 160, ‘Aubrey Beardsley’: 150, ‘De kerstboom’: 169, ‘Kleine prélude van Ravel’: 161, ‘Het steenen kindje’: 174, ‘Liedje’: 138. Het motto van Rilke uit de eerste druk van Nieuwe gedichten ontbreekt in Nijhoff 1995; Nijhoff 1995, ‘De twee nablijvers’: 211, ‘Het veer’: 212-214, ‘Het klimop’: 219, ‘Het lied der dwaze bijen’: 220-221, ‘Het kind en ik’: 222, ‘De moeder de vrouw’: 232, ‘Awater’: 236; Van Ostaijen 1979 (Proza i) 328, 329; Van Ostaijen 1979 (Poëzie ii), 199; Van Ostaijen naar Borgers 1996, 580 en Hadermann 1993, 624; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 354, 280; Van Ostaijen 1979 (Poëzie ii) 1979, 213; Van Ostaijen 1979 (Proza ii), 329, 338 (oorspronkelijk ‘geankerde spel’); Van Ostaijen in Binnendijk 1930, 5; Van Doesburg in Het Getij 1919, 93-94, naar Anten 1982, 48-49; I.K. Bonset 1972, 84; Sötemann 2000, 100; Engelman 1930, 49; Ter Braak 1980 (vw 5), 373 naar Sötemann 2000, 101; Donker 1932, 56-57. | |
3.7 De aantrekkingskracht van het fascisme in NederlandVoor dit hoofdstuk heb ik de volgende, nog steeds bruikbare algemene studies over het fascisme in Nederland gebruikt: De Jonge 1968 en Joosten 1964 over katholieken en fascisme; zie ook Joosten 1989 en Salemink 1980; De Jongs Voorspel (De Jong 1969) in zijn standaardwerk over wo ii gaat ook in op de opkomst van het fascisme; Schippers 1987 behandelt het Latijns georiënteerde rechtsradicalisme. Zie voor een algemeen tijdsbeeld ook Van Galen Last 1969. Havenaar 1978 publiceerde een beknopte biografie van Mussert en wijdde in 1983 een studie aan de nsb. Te Slaa en Klijn 2009 schreven een omvangrijk werk over de nsb. Joosten 1964, 211-235 en De Jonge 1968, o.a. 70-73 behandelen Lutkie. De internationale studie van Hewitt 1993 gaat in op de relatie tussen fascisme en modernisme. In Vlaanderen is de term fascisme minder ingeburgerd en spreekt men vaker van rechts-radicalisme (zie bijvoorbeeld de nevb) om de in vele sectoren aanwezige totalitaire belangstelling in die tijd te benoemen die ook verweven was met sommige takken van de Vlaamse Beweging; het is een bredere term die niet alleen of uitsluitend aan Italië en Mussolini is gekoppeld. Algemene historische studies zijn genoemd in de inleiding. Zie over de jaren dertig De Rooy in Aerts e.a. 2013. Achtergrondinformatie over katholicisme en literatuur in Nederland in de jaren twintig en dertig bieden behalve Joosten 1964 en De Jonge 1968 ook de degelijke studies van | |
[pagina 1036]
| |
Sanders 2002 en Ruiter en Smulders 1996. Algemene studies en artikelen over het fascisme in de Nederlandse literatuur waar ik uit heb geput zijn verder Martien J.G. de Jong 2007 die de fascistische belangstelling van een aantal auteurs beschrijft, i.h.b. de Schartens (hij beschrijft op p. 65 ook de korte flirt van Van Schendel) en Zaal 1973. Zie ook Bel 2010g over Mussolini en de Schartens. Gelderblom 1994 beschrijft een bezoek aan Latina, de huidige naam van Littoria, en gaat in op de roman. Eenhuis 1992 en 1992-1993 over de Schartens, waarin ook de receptie aan bod komt, was een goede bron. Zie over de fascistische belangstelling binnen De Gemeenschap vooral Scholten 1978 en Bijvoet e.a. (red.) 1986 waar ik veel uit geput heb; ook van Van Faassen e.a. (red.) 2007 die de geschiedenis van de afsplitsing van De Gemeenschap in De Nieuwe Gemeenschap zorgvuldig documenteren, heb ik dankbaar gebruikgemaakt. Zie over Wichmann (die zich later Wichman met één n noemde - bron: Wichmann 1999, 12): Van Burkom en Mulder 1983, Wichmann 1999 en De Jonge 1968, 54-55, 122-124 en 132-133. Informatie over Marsmans belangstelling voor het fascisme komt uit Goedegebuure 1981 en 1999 (zie over Wichmann: 70-74). De Valbijl wordt o.m. besproken in Sanders 2002, 272-276 en Van Faassen e.a. (red.) 2007, 12. De begrafenis van Wichmann wordt beschreven in De Bezem 11-1-1929. Drijkoningen e.a. (red.) 1991 geeft informatie over de historische avant-garde via beginselverklaringen. Informatie over Stols is afkomstig uit de Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols 1990 (dl.1), uitgegeven door Van Faassen e.a. De Glas 1989 beschrijft de geschiedenis van de Wereldbibliotheek. Zie over Wereldbibliotheek directeur Van Suchtelen en de fascistische belangstelling van de Schartens Blom 1999. Wat Vlaanderen betreft: volgens Van de Vijver 1990, 35 heeft noch het fascisme, noch de oktoberrevolutie, noch de Spaanse Burgeroorlog veel sporen nagelaten in de Vlaamse literatuur. Daar staat tegenover dat het rechts-radicalisme zich natuurlijk wel sterk heeft geuit in verenigingen als het Verdinaso waar ook letterkundigen bij betrokken waren. | |
Vindplaatsen citaten De aantrekkingskracht van het fascisme:Interview Marsman in De Gemeenschap (1928) in Goedegebuure 1981 ii, 151, 152; Lutkie naar Zaal 1973, 30-31; Du Perron aan Stols in Du Perron 1979 (Brieven, dl. 4), 29 naar De Jong 2007, 70; Greshoff e.a. 1990, 219; Scharten-Antink 1935, 174; ‘principieel acoholist’ naar De Jonge 1968, 55, zie ook Haffmans 1999, 78 en Wichman 1920, 29; Wichman in De Bezem; Wichman naar Ruiter e.a. 1996, 213; De Jonge 1968, 123; Wichman naar De Jonge 1968, 123 (over democratie); citaten De Valbijl uit Sanders 2002, 275, 276; Lutkie naar De Jonge 1968, citaten op 70-73; Wichmanns oproep aan Marsman in Goedegebuure 1981 i, 213; ‘Thesen’ in Goedegebuure 1981 ii, 128; Marsman in Goedegebuure 1999, 160; Marsman in Goedegebuure 1981 ii, 129; ‘De ondergang’ in Goedegebuure 1981 ii, 126; ‘Heimwee’ in Marsman 1979, 46; ‘Lex Barbarorum’ in Marsman 1979, 52; Marsman in Goedegebuure 1999, 193; Marsman over Michel naar Goedegebuure 1981 i, 211; Michel 1929, 14-15; De Jong in Het Vrije Volk 2-12-1929 naar Eenhuis 1992, 76; Scharten-Antink 1935, 109, 55, 163, 242, 243, 247, 239, 168, 63, 6; Ter Braak 1980 (vw 6), 19; Van Suchtelen naar Eenhuis 1992-1993, 82. | |
3.8 De grenzen weer open: AmerikaGoedegebuure 1992 gaat uitvoerig in op de rol van Amerika in de Nederlandse literatuur van het interbellum in ‘Voor en tegen Amerika’, 43-56, i.h.b. 52-56. Zie ook Anten 1982, 48 e.v. Amerika (en Duitsland) als inspiratiebron(nen) voor de nieuwe zakelijkheid komen in het latere hoofdstuk hierover (4.6) aan bod. Hanssen 2001 ii belicht eveneens de betekenis van Amerika voor literatoren en intellectuelen, zie vooral p. 300 e.v. De paragraaf over de belangstelling van De Gids voor Amerika is gebaseerd op de zeer leesbare studie van Lammers 1989. Ver schillende citaten zijn aan dit boek ontleend. Zie over de relatie Nederland-Amerika ook Kroes 1994, Ellwood en Kroes 1994, de oudere studies van Presser 1949 (vierde dr. 1979) | |
[pagina 1037]
| |
en Huizinga 1918. Zie verder Schulte Nordholt 1976 en 1985 en Maarten van Rossem 1985 die een studie schreef over de Verenigde Staten in de twintigste eeuw. Gijsen 1928 gebruikt zijn metafoor over Amerika als kind en Europa als grijsaard. Op p. 70 maakt hij een vergelijking tussen een ‘neger’ in Chicago en een protesterende flamingant. Gegevens over Lindbergh in de Nederlandse poëzie (in het bijzonder bij Engelman) zijn ontleend aan Scholten 1980. Scholten gaat ook in op het generatiebesef van de jongeren (177). Het citaat van Engelman is afkomstig uit Sine nomine, 1930, 15. Informatie over jeugdboeken komt uit Bel 2008a. Zie over Jeanne van Schaik-Willing als recensent van Amerikaanse literatuur Koster 2010. Van Parys 2007 beschrijft de Amerika-ervaringen van Buysse uitvoerig, zie ook Bel 2008a. Het citaat is afkomstig uit Twee werelden. Zie over Kruseman en (Betsy) Perk o.m. Bel 2013a. De Amerikaanse ervaringen van Albert Verwey worden beschreven door zijn biograaf Uyldert 1948. Hoofdstuk 4 gaat in op de Amerikaanse reis waar Verwey vooral in brieven en dagboekaantekeningen over schreef. Madelon de Keizer publiceerde in 2017 een biografie van Verwey. Zie over Van Eedens relatie met Amerika de uitstekende tweedelige biografie van Fontijn 1990 en 1996. Ter Braaks artikel ‘Waarom ik “Amerika” afwijs’ 1929 wordt o.m. behandeld door biograaf Hanssen 2001 ii, 304-305, zie ook Anten 1982, 49. Hanssen 2001 en Goedegebuure 1992 gaan ook in op Ter Braak en de Amerikaanse film. Amerikaanse literatuur in de Lage Landen, in het bijzonder Manhattan Transfer komt in Goedegebuure 1992 aan de orde. Ook Ter Braak ging in op Dos Passos. Zie ook Anten 1982. Buelens 2001 gaat diep in op de relatie tussen Whitman en Van Ostaijen. De doorwerking van Whitman in de Nederlandse literatuur wordt o.m. belicht in Bel 2008b. De Revisor (2005, nr. 3-4) publiceerde een Whitman-nummer. Jacob Groot en Kees 't Hart brachten een nieuwe vertaling uit van Leaves of Grass (Whitman 2005). Meer algemeen over de Amerikaanse literatuur Bertens e.a. 2008. Guus Middags recensie van Whitman 2005 stond in nrc Handelsblad, 24-6-2005. Goedegebuure 1981 i, 188 citeert Marsman in het verhaal ‘Sjooks’: ‘In deze morgen kon Walt Whitman dartelen’ etc. Zie over Whitman en Leopold Van Halsema 1989, i.h.b. de passage over ‘Crossing Brooklyn Ferry’. De film in Nederland wordt behandeld door Dibbets e.a. 1983 en 1993. Gegevens over Chaplin in de literatuur zijn ontleend aan Goedegebuure 1980 en 1992, 65-67. In 1924 citeerde De Vrije Bladen enkele passages over Chaplin uit Le Disque Vert (150-152, citaten op 150). Zie ook Vaessens 2013, 287 e.v. De komst van de jazz in Nederland in de jaren twintig wordt behandeld in Wouters 1999, Van der Bent 2010, Van Eyle e.a. (red.) 1978. Zie over de komst van het ‘zwarte personage’ in de kunst Kolfin e.a. (red.) 2008. Citaat van Du Perron over modernisme, jazzbands, Eiffeltoren en de neger is ontleend aan Bel 2003. De Ridder 2012 behandelt jazz in de literatuur in Vlaanderen. De paragraaf over Roelants' roman De jazz-speler is vooral gebaseerd op M. Janssens in llw. Cumps 1998 gaat in op de ‘psychomachische’ kant van Bordewijk. | |
Vindplaatsen citaten De grenzen weer open:Gijsen 1928, 10-11; Engelman 1930, 15, zie ook Scholten 1980, 178; Gijsen, 1928, 11; Nijhoff 1982 (vw 2), 1163; Gijsen 1928, 17, 18; Buysse (vw 3), 832; Boissevain 1881-1882 ii, 52, 1, naar Lammers 1989; Francken 1892, 233, 266 naar Lammers 1989; Tutein Nolthenius in De Gids 1918, 458 naar Lammers 1989, 69-70; Huizinga 1918, vii (zie ook Lammers 1989, 74), 104, 105; Ter Braak, 1980 (vw 1), 258; Den Gulden Winckel over Manhattan Transfer 1930, 116; Gijsen 1928, 23, 24; citaten over Chaplin in Goedegebuure 1980, 172, 169, 171, 172, 176; citaten over jazz komen uit Wouters 1999, 17-18; Borel in Het Centrum 22-01-1927 naar Wouters 1999; Ter Braak in i 10, later in Cinema militans, Ter Braak 1980 (vw 2), 516; Gijsen 1928, 73; Roelants 1928, 51, 52, 54, 59, 60, 63; Eekhout 1936, 4, 63, 64, 11, 12. | |
[pagina 1038]
| |
gaan, llw, 1991), Borré (Adelaïde, llw), Vermeiren (Een mens van goede wil, llw) en E. Brems over Zielens (kll). Zie uiteraard ook Borrés biografie van Walschap uit 2013 (op p. 82 e.v. gaat hij in op de redenen waarom Walschap uit het klooster trad), alsmede Walschaps Verzameld werk met verhelderende inleidingen van Borré (dl. 1, 1988 met o.a. Adelaïde en Celibaat) en Musschoot (dl. 2, 1989 met o.a. Een mens van goede wil, Houtekiet en Vaarwel dan). Zie over het modernisme Fokkema en Ibsch 1984. Bel 2003 vat de discussie over het modernisme beknopt samen. Zie ook Weenink 1991. Het modernisme in Vlaanderen wordt behandeld door De Geest 2003. Baetens e.a. (red.) 2003 en 2008 belichten het modernisme in Europa. Vaak genoemde internationale publicaties over het modernisme zijn Bradbury en McFarlane 1976, Calinescu 1987, Altieri 2006 e.a. Zie ook hoofdstuk 4.9 over het modernisme in het deel 1930-1940. Fontijn en Schouten 1978 documenteren het leven van Carry van Bruggen; Sicking 1993b behandelt haar werk en levensbeschouwing; Menno ter Braak bewonderde Prometheus. Zie hierover o.m. Hanssen 2000, hoofdstuk 25. Heldring 2004 beschrijft zijn voorkeur voor Carry van Bruggen. Jensen 2000 analyseert intertekstuele relaties in Albert Helmans Mijn aap schreit. Van Kempen 2013 gaat vooral in op intertekstuele relaties. Meer algemeen over psychoanalyse in Nederland: Schrover 1991 en Bulhof 1983. Eerder was Van Eeden al geïnteresseerd in de psychoanalyse. Hij hield ook een dromenboek bij (Van Eeden 1979). | |
Vindplaatsen citaten De vernieuwing van de roman:‘esthetisch matjesvlechten’, Roelants in Almanak 1930, 105, naar Missinne 1994, 70; Minne aan Vermeylen 19-2-1929, naar Daane 2001, 210-211; Greshoff in Forum 1, 392; ‘verliteratureluurde’, Walschap naar Missinne 1994, 72 (zie ook 70); Herreman naar Missinne 1994, 73; Weisgerber 1976, 62; Roelants, Komen en gaan, 8, ook geciteerd door Missinne in llw; citaat over Speliers e.a. naar Janssens in llw over De jazz-speler, 11; Van der Hallen in Boekengids 1930, 7-9, naar Borré in llw over Adelaïde, 10; S. Linde in Jong Dietschland naar Borré over Adelaide in llw, 10; Helman in De Groene Amsterdammer 26-08-1933 naar Borré in llw, 9; Walschap, Een mensch van goeden wil, naar Vermeiren in llw 1994, 4; Zielens, Het duistere bloed, tweede dr., Amsterdam 1936, 7, 9, 10, 13, 13; Gijsen: ‘meteorologische bulletijn’ in Hooger Leven 1930, 565, naar Missinne 1994, 78; Walschap over Het duistere bloed in Hooger Leven (1935), 565, ook in Rondom Roelants Walschap Zielens, Mechelen [z.j.], 29, deels naar Missinne 1994, 78; Vermeylen 1934, Van Gezelle tot heden, 154, 156-157, deels naar Missinne 1994, 72; Van Bruggen 1919, 7; Van Bruggen 2007, 522, 482; Helman, Mijn aap schreit, Utrecht 1928, 67, 41, 42. | |
[pagina 1039]
| |
4
| |
Vindplaatsen citaten Dwarsdoorsnede 1930:Den Gulden Winckel 29 (1930), geen pagina; H. Roland Holst in Tijdsignalen (1929), 5; Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (1930), 364, naar Eenhuis 1992-1993; Huizinga 1927, 182-183; ‘Inleiding’ in: Leiding 1 (1930), nr. 1, 3; ‘vorm of vent-debat’ naar Bloem 1995, 181; ‘De droom van Nolens’ naar Scholten 1978, 56; ‘lafheid’ in Het Vaderland 1-4-1930, naar Scholten 1978, 58; Van der Hallen over Adelaïde en Volk in Boekengids 1930, 7, 279, naar Missinne 1994, 103; nota voor Boekengids van Walschap in Hooger Leven (1930), 246, naar Missinne 1994, 102 (zie ook Walschap 2006); Vercammen in De Tijdstroom 1 (1930), 63, naar Missinne 1994, 80; enquête dwb 1930 en reactie Van de Voorde in dwb (1930), 760, naar Missinne 1994, 77; tweede enquête dwb naar Missinne 1994, 136, 137; De Groene Amsterdammer 7-6-1930; Lichtveld naar Anten 1982, 79; Briefwisseling Ter Braak-Du Perron 1962 (dl. 1), 6; ‘luistervinken’ naar Van Herpen 1999, 22; Jo van Ammers-Küller, Vrouwenkruistocht, Amsterdam 1930, 5; A.G. v.K. [A.G. van Kranendonk] in Critisch Bulletin 1 (1930), 40; Kelk in Erts 1930, 127; Vermeylen 1955 (vw 4), 135; Ter Braak 1980 (vw 5), 181; Verhoeven, ‘Marsman als criticus’ in: Erts 1930, 167; Van Wessem over Het fregatschip Johanna Maria naar Anten 1982, 85; Roelants in Almanak 1930, naar Greshoff in Den Gulden Winckel, 29 (1930), 14; Roelants in Almanak 1930, 105, naar Missinne 1994, 70; Walschap in Rondom 1930, 7, en citaten Roelants, Walschap en Zielens naar Missinne 1994, 70; Hooger Leven 1930, 565, naar Missinne 1994, 78. | |
4.2 InleidingIn Dorleijn e.a. (red.) 2009 wordt de crisistijd (het decennium 1930-1940) gebruikt als kader voor de bestudering van de literaire kritiek. Dorleijn in Rymenants e.a. (red.) 2010 heeft echter bezwaar tegen een indeling aan de hand van decennia, bovendien plaatst hij kanttekeningen bij de voorstelling dat zich in de jaren dertig veel crisiselementen zouden manifesteren in de literatuur. Er zijn wel referenties aan de crisis, aldus Dorleijn, maar die spelen niet de hoofdrol. Literatuur zou vooral autonoom zijn. Ik ben het hier niet mee eens: de aandacht voor maatschappelijke fenomenen, in het bijzonder crisiselementen die zich in de jaren dertig sterk manifesteren, wordt ook duidelijk zichtbaar in de literatuur. | |
[pagina 1040]
| |
Dat betekent overigens niet dat de auteurs van deze werken afzien van literaire middelen. Of de crisiselementen wel of niet de hoofdrol spelen in deze literaire werken is vaak een kwestie van interpretatie hangt af van het zoeklicht dat men kiest bij de bestudering van de tekst en is dus in principe van geen belang. Uiteraard spelen literaire vormen en/of stromingen altijd een zekere rol in de literatuur, maar dat betekent niet dat men geen oog hoeft te hebben voor andere elementen, historische referenties, ideologische aspecten, maatschappelijk engagement. | |
Vindplaatsen citaten Inleiding:De Vree 1936 over Forum, naar Verstraeten 2011, 320; Ter Braak 1980 (vw 4), 203; René Poortmans, Moeder ik sterf, Een verhaal uit de Congo, Den Haag [1937], 224; | |
4.3 Forum, debatten, de canon en het essayHet standaardwerk van Oversteegen 1969 (1978) brengt de tegenover elkaar staande literatuuropvattingen in Nederland tijdens het interbellum in kaart (zie voor kanttekeningen bij Oversteegen Verstraeten 2007); ook Van den Akker 1993b beschrijft het conflict en in het bijzonder de positie van Nijhoff daarin. Meer over de opvattingen van Nijhoff in Van den Akker 1985 en 1994. Er is veel geschreven over Forum en de verschillende polemieken, vooral die over vorm of vent. De visie van Ter Braak wordt bijvoorbeeld uitvoerig toegelicht in Hanssen 2001, die van Du Perron in Snoek 2005, die van Marsman in Goedegebuure 1981 en 1999. Het artikel van Bloem ‘Vorm of vent’ is opgenomen in Bloem 1995, 181. Zie over Bloem en het debat verder de biografie van Slijper 2007. De polemiek wordt ook belicht in Anbeek 1999, hoofdstuk 8. In de discussies toen en nu wordt veelvuldig gebruikgemaakt van het problematische begrip autonomie, zie o.m. Dorleijn e.a. 2010 die sterk het accent legt op de autonomie van literatuur; Bax 2007 laat zien dat er in de regel verschillende definities door elkaar worden gebruikt. Ook Verstraeten 2011 en Buelens laten zich kritisch uit over het gebruik van de term. Zie verder Dorleijn e.a. (red.) 2007. Sommige dichters streven naar poëzie die op zichzelf staat, maar dat betekent niet dat ze zich niet kritisch opstellen ten aanzien van ontwikkelingen in eigen tijd, ook in hun literaire werk (denk aan Nijhoff). Verschillende literatuuropvattingen kunnen, kortom, tegelijkertijd actief zijn. Forum werd opgericht in 1931 en verscheen van 1932-1935. Het blad is in 1969 integraal opnieuw uitgegeven in 4 dln. die inmiddels ook op de dbnl staan. Zie voor achtergronden de uitgebreide documentatie van Mooijman 1969, met een inleiding van L. Mosheuvel, Oversteegen 1969 (of 1978), Anbeek 1999, hoofdstuk 7 en 8 en Van Faassen e.a. 1996. Zie verder de biografieën van Ter Braak (Hanssen 2001, 2002), Du Perron (Snoek 2005), Vestdijk (Hazeu 2005). In veel studies over de jaren dertig wordt al dan niet zijdelings ingegaan op het tijdschrift en de verschillende polemieken. Roelants wijdde in 1969 een roman aan Forum met veel documentatie: Roman van het tijdschrift Forum of Les liaisons dangereuses. De Vlaams-Nederlandse perikelen binnen Forum worden beschreven door Oversteegen 1993b. Ook Missinne 1999 brengt gedetailleerd verslag uit. Van Faassen e.a. (red.) 1996 gaat in op de positie van de Forum-groep in Groot Nederland. Zie over Ter Braak vooral Hanssen 2000 en 2001 en zijn heldere bijdrage over Politicus zonder partij in llw die mede als basis heeft gediend voor de paragraaf over dit essay; zie ook Gomperts 1960, Bulhof 1980a, Fokkema en Ibsch 1984 en Den Boef 1991. Schmitz 1979 schreef over de kritieken van Ter Braak. Van Dijk 1994 en 2006 bespreekt de reputatieopbouw van Ter Braak. Zie over Du Perron de biografie van Snoek 2005 met uitvoerige secundaire bibliografie, zie ook andere publicaties van Snoek o.m. 2010; Van der Meulen 1990 publiceerde een beknopte biografie van Du Perron, zie verder Fokkema en Ibsch 1984, Bulhof 1980, Van Oudvorst 1991a en b, Van der Aa 1994 (over het vroege werk), als mede publicaties van Van den Akker 1993b en c, Goedegebuure, Gomperts 1960 en vele anderen. In 4.11 wordt meer literatuur over Het land van herkomst genoemd. Bekkering 1988 bespreekt de problematische status van het essay in de Nederlandse | |
[pagina 1041]
| |
literatuur, i.h.b op 19-32, en schetst een overzicht van de plaats die het essay in het verleden is toegekend in de Nederlandse en West-Europese traditie. Zie verder Oversteegen 1973 over ‘Het essay’ en diens Beperkingen 1982. Belangrijk is ook Goedegebuure 2001 die de opkomst van het essay in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw beschrijf aan de hand van het handboek Erts. Butrym 1989 is een algemene internationale studies over het essay. Zie over de essays van Vestdijk vooral Bekkering 1988, maar ook o.a. Fens 1979 en Dresden 1984. De Vestdijkkroniek is een rijke bron. De essays van Greshoff komen aan bod in Missinne en Rymenants 2009, Van Vriesland wordt belicht door Beekman en Grüttemeier 2009 en in kll, Brunclair en Van de Voorde komen aan bod in Dorleijn e.a. (red.) 2010. Verstraeten 2011 wijdde een interessante studie aan de kritieken van Urbain van de Voorde, Joris Eeckhout en Paul de Vree. Meer algemeen over kritiek en essay in het interbellum het standaardwerk van Missinne 1994. Elsschots werk werd tussen 2001 en 2006 opnieuw uitgebracht in een wetenschappelijke leeseditie (ed. Peter de Bruijn e.a.) van het Constantijn Huygens Instituut onder de naam Volledig werk met aantekeningen. (In 1957 was al het zogenoemde (onvolledige) en vervolgens vaak herdrukte Verzameld werk in één band verschenen.) Zie over Elsschot ook hoofdstuk 1.19 in Bloed en rozen. In het Elsschot-jaar 2010 werd opnieuw veel aandacht aan de auteur besteed, met een tentoonstelling in het Vlaamse Letterenhuis en verschillende publicaties, zoals de leesbare biografie van Van de Reijt 2011 die niet zozeer het werk als wel de beroepsachtergrond van Elsschot belicht. Rymenants 2009 gaat wel diep in op het werk (i.h.b Villa des Roses (1913), De verlossing (1921) Tsjip (1934) en Pensioen (1937)) en geef daarnaast ook een beknopte waarderingsgeschiedenis. In zijn slothoofdstuk beschouwt hij de overgang van de vertelinstantie in Villa des Roses en De verlossing naar die van Tsjip en Pensioen als een evolutie van realisme naar modernisme. Er is sprake van een twijfelende, zeker niet alwetende verteller die soms nog wordt geironiseerd ook (370 e.v). Lijmen ziet Rymenants als een scharnierpunt door de introductie van de ikverteller. Ook de onzekerheid van personages en de problematische betrouwbaarheid van het geheugen in de Laarmans-boeken wordt als modernistisch gezien. In 2009 waren er al meer dan 600 wetenschappelijke publicaties verschenen over Elsschot. Zie in de grote Elsschotboekenstapel o.m. Dupuis 1993 en Stuiveling 1960. Recente themanummers verschenen in Vlaanderen (1996), De Parelduiker (2001), Revolver (2004) en dwb (2007). Zie verder Cyrille Offermans 2010 en analyses van Missinne (kll), Goedemé (llw over Kaas) en Fens 1979, die o.m. de verschillende registers in Kaas en ander werk bespreekt. Kaas komt ook aan bod in Vandevoorde 2007b. Zie over Elsschot en Forum Dupuis 1993; De Smedt 1999; Kuipers 2010 over de Verzen; zie ook Rymenants 2000. Zie over de essays van Du Perron Snoek 2005, Anten 1993 over de aanval op Dirk Coster, zie ook Van den Akker 1993b. Een andere door Forum bewierookte auteur is Slauerhof (zijn proza wordt behandeld in 3.5 (bij ‘Exotisme’), maar ook in dit hoofdstuk, of in een hoofdstuk over moderne klassieken zou hij goed passen). Hetzelfde geldt voor de Hollandse romans van Van Schendel uit de jaren dertig en Het fregatschip Johanna Maria. In de Delta-editie uit 2010 wordt Van Schendel een modernist genoemd. | |
Vindplaatsen citaten Forum, debatten, de canon en het essay:Bloem 1995, 181; Binnendijk 1930 inleiding bij Prisma, 5, 19, 19-20; Marsman 1979, 596; Binnendijk 1930, 7, 6; Ter Braak 1980 (vw 1), 354, 355; Varangot, ‘Virginia’ in Forum 4 (1935), 1070; ‘te armtierige twistappel’ naar Missinne 1999, 94; Gijsen naar Missinne 1999, 87; Briefwisseling 1930-1940 Ter Braak-Du Perron 1962 (dl. 1), 253; Ter Braak, ‘Ter Inleiding’ in Forum 1 (1932), nr. 1, 2, 3, 2; Marsman in Forum 1 (1932) 1, 42; Minne in Forum 1 (1932), 23; Du Perron in Forum 1 (1932), 398; Greshoff in Forum 3 (1934), 8, 686, aangehaald door Gijsen; Elsschot 2002, 12, 104, 117, 122-123, 169, 166, 169; Ter Braak 1980 (vw 7), 93; Elsschot 2002, 187, 192, 210; Ter Braak 1980 (vw 7), 95; Elsschot 2003, 19, 24, 115, 115-116, 118; Ter Braak over het essay in Erts 1930, 141; Du Perron, Uren met Dirk | |
[pagina 1042]
| |
Coster, Amsterdam 1933, 7, 26-27, 13, 14, 54; Nijhoff 1982 (vw 2), 754 (zie ook Van den Akker 1993b, 646); Du Perron 1959 (vw 7), 548; Du Perron over Coster naar Van den Akker 1993c, 681; Ter Braak 1980 (vw 3), 9, 11, 19, 41, 153; Roelants in Forum 4 (1935), 11, 1132. | |
4.4 Het modernisme in en om ForumFokkema en Ibsch 1984 (die aan de basis van dit hoofdstuk staan) hebben in hun belangrijke studie het internationale intellectuele modernisme geïntroduceerd als literairhistorisch etiket binnen de Nederlandse discussie. Het gaat hier dus net als bij veel andere stromingen om een literair-historische constructie, met dit verschil dat de term destijds niet gangbaar was in de later gehanteerde betekenis. Dat het modernismebegrip van Fokkema en Ibsch inmiddels is ingeburgerd in de Nederlandse discussie blijkt onder meer uit het handboek van Anbeek 1999 en Van den Akker 1994. Soms worden de omschrijvingen van Fokkema en Ibsch aangepast. Zo menen Van den Akker 1994, Van Halsema 1991 e.a. dat het begrip ook van toepassing is op de poëzie. Ook Goedegebuure, Bel, De Geest en Rymenants borduren voort op Fokkema en Ibsch 1984. Een internationale studie over het modernisme waaraan in de Nederlandse discussie regelmatig wordt gerefereerd, is Calinescu 1987. Vooral in Nederland wordt de term modernisme steeds verder opgerekt en breder toegepast. Zo noemen Anten, Smulders en Van der Wiel de late Van Schendel 2010 in de uitleiding bij hun editie modernistisch. Fenoulhet 2001 betoogt dat Slauerhoff modernistisch is, Pols 2006 bestempelt Van Oudshoorn als sensitivist en modernist. Fokkema en Ibsch 1984 gaan uitvoerig in op de ‘modernisme’-receptie van enkele Nederlandse auteurs, zoals Ter Braak, Du Perron en Vestdijk; ze zien ook mogelijk modernistische elementen bij Nijhoff en Elsschot, maar werken dit niet uit. Zie over Ter Braaks Dr. Dumay verliest Hanssen 2001, 11-157, Kummer 1985, Rymenants in llw 2008; zie verder publicaties van Hoogeveen 1988, Borsboom 1980, 175-193; Van Oudvorst 1991, 340-423. Zie over Vestdijks Kind tusschen vier vrouwen naast Fokkema en Ibsch 1984 het oerboek uit 2010 met inleiding. Vestdijk en Proust komen uitgebreid aan bod in Bekkering 1993. Bekkering noemt het oerboek op p. 653 ‘het invloedrijkste ongepubliceerde werk van de Nederlandse literatuur’. Vestdijk publiceerde later in Gallische facetten. Opstellen over Constant, Proust, Giono, Radiguet, Dupré, Simenon, Jünger (1968) over zijn verwantschap met Proust (in het essay ‘Proust en het algemene’). Zie o.a. Forum 2, 620. Meer over de literatuuropvattingen van Vestdijk in Bekkering 1988, zie ook Bekkering e.a.(red.) 1997. Een vroege studie over Vestdijk en Proust is van Toke van Helmond 1978-1979. Zie ook Van der Starre 1998 over de Franse sporen in het werk van Vestdijk. De receptie van Proust in Nederland wordt behandeld door Van Wesemael 1999, vooral in hoofdstuk 2, 27-108. Er is uiteraard oneindig veel meer geschreven over Vestdijk (o.m. in de Vestdijk-kroniek en het Vestdijkjaarboek) en ook over diens Kind tussen vier vrouwen (op nieuw uitgegeven in 2005). Zie o.m. H.T.M. van Vliet 2011. Kritieken op Vestdijks werk komen aan bod in Van der Paardt (red.) 1983 en Van der Paardt 1984. Zie ook zijn stuk in kll en de analyse van Terug tot Ina Damman in llw. Marres 1982 is een monografe over de Anton Wachterromans. Kees 't Hart schreef een roman waarin Vestdijk optreedt: De keizer en de astroloog, Amsterdam 2008. Zie over Vestdijk en Joyce vooral E.M. Beek man 1983. Ook De Voogd 2010 belicht de connecties tussen Vestdijk en Joyce. Vogelaar 1997 schetst het vroege en latere Joyce-beeld van Vestdijk. Zie ook Romijn Meijer 1997. Vestdijks lectuur van andere schrijvers wordt ook besproken in Vestdijkkroniek 80, 81 en 82. Ter Braak, Hampton Court en Proust komen aan bod in Fokkema en Ibsch 1984, Kummer 1985 en Hanssen in llw. De vraag of Ter Braak en Du Perron hun modernisten eigenlijk wel goed kenden, komt aan bod in Den Boef 1991. Zie ook de algemene studie van Van Wesemael 1999 over Proust in Nederland, hoofdstuk 2, ‘Periode 1913-1945’, 27-108. De doorwerking van Freud in Nederland wordt beschreven in Bulhof 1983 en Brinkgreve 1984. De paragraaf over Het land van herkomst is vooral gebaseerd op | |
[pagina 1043]
| |
Fokkema en Ibsch 1982, zie ook Bel 2003, de editie van Het land van herkomst van Bulhof en Dorleijn met uitgebreid commentaar; zie verder het llw, de studies van Bulhof 1980, Snoek 2006, Van Zonneveld 1996, Van Oudvorst 1991. Bal 1991 gaf een feministische interpretatie van de roman. Het begrip modernisme wordt in Vlaanderen minder vaak gebruikt dan in Nederland. De Geest 2003 ziet alleen Gilliams als een echte modernist in de betekenis die Fokkema en Ibsch daaraan hechten. Rymenants gebruikt de term wel om Elsschot te karakteriseren. Elke Brems in Missinne e.a. (red.) 2007 onderzocht de aanvankelijk aarzelende houding van Walschap ten aanzien van modernistische auteurs. In kll karakteriseert zij de intellectualistische René Berghen, die ook door Forum werd gewaardeerd en volgens Paul de Vree hoort ‘tot de degelijkste en representatiefste productie der Forumgroep’ (p. 5), als een intellectueel die schrijf voor de happy few en die past in het Forum-profiel. Mogelijk kan deze auteur ook als modernist worden gezien. Dit geldt zeker voor Raymond Brulez. Zie over André Terval en de receptie daarvan M. van Akstein in kll, zie over Mijn woningen Lut Missinne in llw. Gilliams wordt belicht in verschillende werken: o.m. Musschoot e.a. (red.) 2002, Balogh 2010, Van Melle (ed.) 2007, De Jong 2001, Bousset 1996 en de artikelen in kll en llw. Zie over essays en kritieken in het interbellum o.m. Missinne 1994 en Verstraeten 2011. In dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van passages uit Bel 2003. | |
Vindplaatsen citaten Het modernisme in en om Forum:Citaat Nietzsche uit Die fröhliche Wissenschaf, in Sämtliche Werke, München 1999, Band 3, 467; Bergson/Vestdijk in Forum 2, 620; Ter Braak 1980 (vw 3), 69; Ter Braak 1980 (vw 2), 145; Hanssen 2001 ii, 35; Du Perron 1996, 26, 25, 28, 265, 433 (zie ook vw 3); Vestdijk 1934 (Terug tot Ina Damman (vr 3) 1982), 182-183; Walschap over Döblin in Hooger Leven 1931, 150, naar Missinne 1994, 158-159; Walschap over Musil, Mann en Ter Braak naar E. Brems in Missinne e.a. 2007, 62, 64, 62-63; citaten André Terval en receptie naar M. van Alstein in kll over Brulez, zie verder over Mijn woningen Missinne in llw; Gilliams naar Van Vriesland 1958 ii, 514; Gilliams 1984, 786, 904. | |
4.5 ‘Le chemin des dames’: vrouwen in de letterenHoofdstuk 1.5 van Bloed en rozen gaat in op de damesroman. Zie over de positie van vrouwen in de literatuur verder o.m. Bel en Vaessens (red.) 2010, i.h.b. de inleiding. Het boek bevat verschillende portretten van auteurs die actief waren in de jaren dertig: Boudier-Bakker, Naeff, Scharten-Antink, Salomons, Corsari, De Wit, Van Eyk, Székely-Lulofs, Swarth, Roland Holst, Eggink, Vasalis, Gerhardt en Blaman. Zie over A.H. Nijhoff twee boeken van Pruis (1994 en 1999). Er verscheen ook een bijdrage in kll van Tineke Kalk. Meijer 1988 gaat in op de positie van dichteressen in het systeem. Zij wijdde een stuk aan Annie Romein in Schenkeveld-van der Dussen e.a (red.) 1993. Van Boven 1992 belicht de gevolgen van de rubricering van vrouwelijke auteurs onder de noemer vrouwenliteratuur en illustreert aan de hand van veel citaten dat deze ‘een hoofdstuk apart’ is. Zie over ‘damesromans’ rond 1900 ook Bel 1993. Zie over vrouwelijke auteurs ook Fenoulhet 2007. Meer algemeen: Van Dijk en Van Gemert 2001 en Kloek 2013. De slotparagraaf over Virginia Woolf in Nederland is geheel gebaseerd op het uitstekende artikel van Andringa 2006 over de receptie van Woolf in Nederland, inclusief haar analyse van het literaire veld. Zie Vaartjes 2010a en b over Boudier-Bakker en Naeff. | |
Vindplaatsen citaten ‘Le chemin des dames’:Ter Braak 1980 (vw 5), 204; Ter Braak naar Van Faassen 1996, 1; Ter Braak 1980 (vw 5), 205, 204-205, 206; Vaartjes in Bel en Vaessens (red.) 2010, 60; ‘Futuristisch manifest i’ naar Drijkoningen e.a. 1991, 68; Donker in Critisch Bulletin 1 (1930), 65; Nijhoff 1982 (vw 2), 388-389; Du Perron 1978 over A.H. Nijhoff in Brieven dl. 2, 256, 280; Pruis over A.H. Nijhoff in iisg; Nijhoff 1982 (vw 2), 560, 803; Romein-Verschoor 1936, 45; Byvanck, De Roos en Panhuysen naar Andringa 2006, 281, 284, 285 en 293. | |
[pagina 1044]
| |
4.6 Nieuwe zakelijkheidBij het schrijven van dit hoofdstuk heb ik geput uit algemene studies over de nieuwe zakelijkheid van Goedegebuure 1992, Anten 1982 en Grüttemeier 1995; zie ook Anten 1993 (over Bint). Anten en Goedegebuure gaan in op de buitenlandse inspiratiebronnen, de visie van Marsman en Ter Braak, en belichten verschillende auteurs die in verband met de nieuwe zakelijkheid worden genoemd (Revis, Wagener en Bordewijk). Anten bespreekt ook de receptie van hun werk. Een contemporain overzicht is van Tazelaar 1935, Het proza der nieuwe zakelijkheid. Kelk 1938 gebruikt de term reportageroman. Zie voor de Duitse situatie: Lethen 1970. Goedegebuure 1992 bespreekt zijn werk. De snelle technische ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw worden beschreven in Van der Woud 2006. Zie over de ontwikkelingen in het boekenvak Van Delf e.a. (red.) 2003. Meer over uitgeverij De Gemeenschap in Renders e.a.(red.) 2006. Zie over Bordewijk in het bijzonder publicaties van Grüttemeier 1995, Anten 1993, 1996 en 2002 en Van Luxemburg-Albers 2002. De discussie over de al dan niet fascistoïde strekking van Bordewijks Bint komt o.m. aan bod in het themanummer Bzzlletin 8 (1979-1980) over het interbellum (Scholten en De Ruiter) en in Anten 1993. De weergave van de receptie van Bint is aan hem ontleend, inclusief enkele citaten. Een recente bijdrage aan de discussie is van Elly Kamp 2010. Zie ook Helbertijn Schmitz-Küller over Bint in llw met uitvoerige literatuuropgave en Anten in kll. Zie over Bordewijk ook Anbeek 1999, hoofdstuk 8. Blokken wordt geanalyseerd in llw door J.A. Dautzenberg, die ingaat op de interpretaties van Lukkenaer en Vijfwinkel. De laatste legt een verband tussen de structuur van Blokken en de opbouw van de film Pantserkruiser Potemkin. Elly Kamp legt momenteel de laatste hand aan een dubbelbiografie van Bordewijk en zijn echtgenote, de componiste Johanna Roepman. Over de nieuwe zakelijkheid en in het bijzonder de positie van Bordewijk met betrekking tot dit begrip zijn de meningen ernstig verdeeld. Grüttemeier bijvoorbeeld wil Bordewijk pertinent niet beschouwen als een vertegenwoordiger van de nieuwe zakelijkheid, Goedegebuure en Musschoot juist wel. Artikelen van Van Wessem staan in het filmnummer van De Vrije Bladen (1926). Veel aandacht aan Van Wessem besteden Anten 1982, vooral p. 57 e.v. en Goedegebuure 1992. | |
Vindplaatsen citaten Nieuwe zakelijkheid:Bordewijk 1982 (vw 1), 9, 11; Nijhoff 1995, 232; Van Wessem 1930, 8; Marsman 1979, 405, 406, 406-407, 405; Marsman over Dos Passos in i 10, 25 juni 1929, 197, zie ook Goedegebuure 1992, 43-44; Kuyle in De Gemeenschap 7 (1931) 139, 143, 141, 143; Donker naar Anten 1982, 91; Ter Braak 1980 (vw 5), 138 en 139; Van Wessem in De Vrije Bladen 3 (1926), 245-249, naar Anten 1982, 52; M. Revis, 8.100.000 m3 zand, Utrecht 1932, 66, 7, 9, 11, 13, 18, 19, 22, 23, 55, 36; receptie naar Anten 1982, 95: Van Vriesland 1958 I, 433, Van Duinkerken naar Anten 1982, 93; Bordewijk, Bint, Utrecht 1934, 11, 54, 54-55, 11, 13, 14, 22, 39, 114, 121, 9, 77 (zie ook vw 1); interview met Bordewijk in Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs 31 (1935), 939-940 en Bordewijk in De Gemeenschap 11 (1935), 886 naar Anten 1993, 672-674. | |
4.7 Stad en plattelandMeer algemeen over regionale literatuur: De Geest 2005 en De Geest en Van Fraussen 2007, Kusters en Sintobin 2005 over Jef Lasts Zuiderzee (1934). Zie ook Sintobin 2009. De passage over de tegenstelling tussen stad en platteland in de Vlaamse literatuur (i.h.b. Walschap en Teirlinck) is gebaseerd op Anbeek 1996 (‘Vlaamse primitieven’). Zie over volksverbonden literatuur vooral Missinne 1994 en Missinne en Vandevoorde 2007, i.h.b. de inleiding. Zie over Minus van Looi De Geest 1999, waaraan ik veel (ook citaten) ontleend heb. De Geest spreekt van honderden streekromans in Vlaanderen tussen 1920 en 1940. Houtekiet is opgenomen in Walschap 1989 (vw 2), dat is ingeleid door Musschoot. Zie over Houtekiet onder meer Weisgerber 1976 en Anbeek 1996, o.m. 64, en Anbeek in Literatuur 1993. Zie verder Humbeeck 2009, De Geest en Vanfraussen 2007. E. Brems 1999 wijdde een studie aan de vooroorlogse romans van Walschap, waaronder | |
[pagina 1045]
| |
Houtekiet. Zie over de seksuele moraal en de representatie van mannelijkheid in Houtekiet E. Brems 2007 en haar stuk in llw. Meer algemeen over het nationaalsocialistische discours Pantelmann 2003 en Klemperer 2006. De genoemde romans van Teirlinck zijn opgenomen in zijn Verzameld werk dl. 6, Brussel [1960]. Zie over deze romans o.m. Anbeek 1996, i.h.b. het hoofdstuk over Rolande: ‘Duivelse lust’, 95 e.v.. Voorts Hadermann 1998, Bousset 1968, en Weisgerber 1964 die een apart hoofdstuk inlast over Teirlinck en daarin wel ingaat op Maria Speermalie en Rolande met de bles, maar de nadruk legt op het meesterwerk Zelfportret of het galgemaal uit 1955. Zie verder De Ridder 1909, Westerlinck 1964, Fens 1979, Stuiveling 1964. Zie over Van de Woestijnes De boer die sterft de glasheldere analyse van Musschoot in het llw 1991 waaraan ik veel heb ontleend, inclusief de receptiegegevens. Van de Woestijnes verhaal is opgenomen in De bestendige aanwezigheid, Amsterdam 1928. Het commentaar van Marnix Gijsen is te vinden in diens Karel van de Woestijne. Antwerpen/Amsterdam 1920, 16-24, (zie ook Gijsen Verzameld werk 5, Amsterdam enz. 1977, 694-703). De recensie van Nijhoff stond in De Gids, oktober 1929; zie ook Nijhoff 1982 (vw 2), 602-607. Joris Eeckhout 1932 ging in op de tekst, 602-607. Zie ook Urbain van de Voorde in zijn Essay over Karel van de Woestijne, Antwerpen 1934 en de bewonderaar Teirlinck 1934. Sintobin 2005 analyseert vijf werken van Streuvels, o.m. Het leven en de dood in den ast; zie ook zijn analyse in llw. Marcel Janssens publiceerde veel (o.m. in llw) over Streuvels; zie ook de vele stukken in het Streuvels-Jaarboek. Durnez 2000 schreef een biografie van Timmermans; zie ook Janssens 2004. Ter Braak publiceerde in Het Vaderland 4-8-1933 ‘Boeren aan bod’, o.m. over Boerenpsalm. Ook in Ter Braak 1980 (vw 5), 572-578. De receptie van Boerenpsalm wordt beschreven in het Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap 1989. Zie ook Marcel Janssens in llw. Zie over Coolen Siem Bakker in kll 1992; Van Oudheusden 1990 en Martien G. de Jong 2007 over Brabantia Nostra; zie ook Joks Janssen 2006 en 2010; het begrip contrastcategorie is van hem afomstig. Slegers 2001 schreef een biografie van Coolen. De Nederlandse afkeer van streekliteratuur wordt ook belicht in Anten 1982. Uitvoerig over Theun de Vries Van Faassen (red.) 2004. | |
Vindplaatsen citaten Stad en platteland:Ter Braak 1980 (vw 5), 572; Greshoff in Forum 1 (1932), 392; Nijhoff, Gijsen en Vermeulen naar Musschoot over De boer die sterft in llw; Minus van Looi 1964 [1941], 5; Walschap 1988 (vw 1), 900, 904; Ter Braak 1980 (vw 5), 304; Walschap 1989 (vw 2), 604, 605, 637; Anbeek 1996 over Houtekiet; Teirlinck 1960 (vw 6), 41, 60, 108, 101, 289, 294; uitspraak over Maria Speermalie in tiende dr. bij de Wereldbibliotheek naar Anbeek 1996, 66; Teirlinck 1960 (vw 6), 687, 549, 550, 549, 552, 554, 555; Streuvels 1972 (vw 3), 725, 728, 767, 766, 780, 785, 765, 791; Ter Braak 1980 (vw 5), 575; Van der Hallen en Roelants in Janssens over Boerenpsalm in llw; Timmermans 1935, 1; De Vries Bartje [z.j.], 5; Coolen 1929, 115, 123, 116, 117; Coolen 1930, 22, 25, 26, 48, 22; citaten over en uit Aardebanden naar Nijhoff 1982 (vw 2), 148-151; Ter Braak 1980 (vw 6), 172; De Vries over Wiarda-cyclus naar Van Faassen 2004, xix. | |
4.8 Poëzie: ‘Ik zend u dit sonnet met een tros druiven’Algemeen over parlando-poëzie en poëzie van de jaren dertig Redbad Fokkema 1999; Anbeek 1999 belicht de visie van Forum op poëzie en proza, zie ook Stuiveling 1936. Houwink gaf een bibliografie uit van dichtbundels uit de jaren dertig. Zie over de poëzie van Du Perron Snoek 2005. De recensie van Van Vriesland (1958 i, 128 e.v.) over de poëzie van Du Perron bevat interessante analyses. Zie over Van Vriesland als criticus Beekman en Grüttemeier 2009 in llw. Zie over Vestdijks poëzie Martin Hartkamps inleiding bij Vestdijk 1971 en verschillende publicaties van P. Kralt (o.m. Kralt 1991 over de structuur van de bundel Verzen, zie ook zijn analyse van Vrouwendienst in llw). Van der Paardt 1982 bevat een goede beknopte inleiding op het werk van Vestdijk. Hij behandelt ook de receptie van de poëzie. Zie verder Vestdijk als dichter. Speciaal nummer Vestdijkkroniek 1990, afl. 68-69. (red.) Van | |
[pagina 1046]
| |
der Paardt, Bekkering e.a. Ook Van Deel 1992 bevat artikelen over de poëzie van Vestdijk. Zie over Achterberg vooral Stolk en De Bruijn. Zij gaven de leeseditie Achterberg 2005 uit, Peter de Bruijn de historisch-kritische editie Achterberg 2000. Achterberg, die na 1945 nog vele bundels publiceerde, wordt uitvoerig behandeld in het volgende deel van deze literatuurgeschiedenis (Brems 2006). Heynders 1991 en 1992 legt uit waarom Achterberg minder vernieuwend was dan Paul Rodenko suggereerde. Zie verder vooral R. Fokkema 1973 over de varianten bij Achter berg, zijn stuk in kll en Anbeek 1999; zie ook Bertus Aafes, Gerrit Achterberg, de dichter van de sarcophaag, Aanteekeningen bij zijn poëzie, 's-Gravenhage [1943] en de biografie van Hazeu 1988. ‘Maria Lecina’ van Werumeus Buning wordt in de eerste druk op verschillende manieren gespeld. Op de titelpagina zonder accent, op het voorblad en de kaft met één accent (Maria Lécina), in de tekst zelf met twee accenten (Mária Lécina). De laatste spelling wordt in de citaten aangehouden. Zie over M. Vasalis de uitstekende biografie van Meijer 2011. Hierin is ook interessante informatie te vinden over het netwerk van haar familie en bijgevolg van de dichteres. Vader Leenmans was gepromoveerd leraar geschiedenis op het Gymnasium Haganum en had verschillende leerlingen die later de literatuur ingingen: M. Nijhoff, A.H. Nijhoff-Windt, Josine Meijer en Victor van Vriesland. De laatste bekommerde zich om het werk van M. Vasalis. De dichteres zocht zelf contact met Ter Braak die vervolgens regelmatig aan huis kwam en gesprekken voerde met haar vader. Hij besteedde, ruim voor de bundel Parken en woestijnen verscheen, verschillende keren aandacht aan haar dichtwerk en constateerde dat ze een eigen toon had. Zelf liet ze haar eerste verzen lezen aan S. Vestdijk die verschillende keren kritisch commentaar leverde en zelfs een hele strofe veranderde in ‘De idioot in het bad’. Een reis naar Zuid-Afrika liet sporen na in de poëzie en het enige verhaal dat Vasalis publiceerde. M. Vasalis komt uitvoerig aan bod in het volgende deel van deze literatuurgeschiedenis (Brems 2006). Bel en Vaessens (red.) 2010 bevat portretten van Vasalis (Maaike Meijer), Ida Gerhardt (Mieke Koenen) en Eggink (Erica van Boven). Lissens 1967, 215-222 geef een beknopt overzicht van de poëzie in Vlaanderen in het interbellum. Zie ook Rutten en Weisgerber (red.) 1988. Missine 1994 gaat uitgebreid in op de volksverbonden literatuur. De poëzie van Elsschot wordt o.m. belicht in het nawoord in de editie van Verzen uit 2004 (dl. 10 van het Volledig werk). Zie ook Missinne in kll. Zie over Van Nijlen Musschoot 1994 en de biografieën van Van Nijlen door Van den Bossche 2005, van Du Perron door Snoek, van Ter Braak door Hanssen, dl. 2 en van Slauerhoff door Hazeu 1995. Zie over de door Du Perron samengestelde bloemlezing Heimwee naar het Zuiden Jan Schoolmeesters in llw. Dubois 1985 gaat over ‘De literaire familie van Jan van Nijlen’. Het verzameld werk van Minne werd in 2006 uitgebracht door T'sjoen. Zie over Minne verschillende publicaties van biograaf Daane en editeur T'sjoen. De Ridder 2009 heeft een andere visie op het vroege werk van Minne dan T'sjoen. De Verzamelde gedichten (1993) van Gilliams bevatten een uitleiding van Stefan Hertmans, zie over Gilliams ook de bundel van Musschoot e.a. (red.) 2002, Heynders 2006 over Rilke en Het Maria-leven, Bousset 1996 en Luc Adriaens en Martien J.G. de Jong in kll. Links Richten en Freek van Leeuwen komen aan bod in Van der Haven 2006-2007. Ontwikkelingen in de linkse literaire hoek worden goed beschreven door Van Faassen in Van Faassen (red.) 2004. Zie ook de heruitgave van Links Richten en de biografieën van linkse auteurs als Henriette Roland Holst (Etty 1996) en Gorter (De Liagre Böhl 1996). | |
Vindplaatsen citaten ‘Ik zend u dit sonnet met een tros druiven’:Ter Braak 1980 (vw 2), 604 over Leopold en Dèr Mouw, zie ook Anbeek 1999, 151; ‘de Engelen en het Bloed’ in Forum 1, nr. 1, en Ter Braak 1980 (vw 4), 267; J.W.F. Werumeus Buning, Maria Lécina, Amsterdam 1932, geen paginanummers; Hoornik en Debrot in Criterium 1 (1940), 3 en Criterium 2 (1941), 4; Du Perron 1955 (vw 1), 43, 64, 69, 70, 71, 55; Van Vriesland 1958 i, 133; Du Perron 1955 (vw 1), 66; Van Vriesland 1958 I, | |
[pagina 1047]
| |
133, 131, 133; Du Perron 1955 (vw 1), 66; Vestdijk 1971 i, 5, 6, 10; receptie Verzen naar Van der Paardt 1982, 86-89 die steunt op de bibliografie van Jean Brüll: Greshoff in Nederland 1933 i, 265-269, Van Vriesland in nrc 18-6-1932, Donker in De Stem 12 (1932), 1132-1137, W.L.M.E. van Leeuwen in Tubantia 30-7-1932, Van Duinkerken in De Gemeenschap 8 (1932), 628-629, Arnet in Het Venster 2 (1932), 11; Nijhoff 1995, 236, 124; Werumeus Buning 1935, 18; Reiziger ‘doet’ Golgotha in Achterberg 2005 i, 130-132; Marsman in De Vrije Bladen 1925 naar Goedegebuure 1981 ii, 131; Achterberg, Afvaart, Bussum 1931, 18; Ter Braak in Het Vaderland 23-4-1940 naar www.mennoterbraak.nl (geraadpleegd 14-1-2013); Aafjes 1989, 9; Utrechtsch Nieuwsblad 16-12-1937 naar Hazeu 1989, 220; Achterberg, Afvaart, Bussum 1931, 33, 43, 24; Marsman naar Hazeu 1989, 217-218, 218; Ter Braak aan Greshoff, 12-11-1932, naar www.mennoterbraak.nl (geraadpleegd 10/01/2013); Achterberg 2005 i, 601; Elsschot 2004, 23, 24; receptie Verzen naar Elsschot 2004, 40-41: Wilmink in Vrij Nederland 20-6-1987 en Hedwig Speliers naar Elsschot 2004, 41; Vestdijk in Groot Nederland 35 (1937) nr. 7, 32-39; Bloem in Den Gulden Winckel 1934, zie ook Bloem 1995, 580; Donker in De Stem 14 (1934), 490-498; Gijsen in De Standaard 23-6-1934, allen naar Elsschot 2004, 40. Herreman naar Elsschot 2004, 41; Minne 2006, 26, 23, 24, 42, 56, 57; Vestdijk naar Musschoot 1994, 156; Van Nijlen in De Tijdspiegel (1912) i, 373, naar Musschoot 1994, 157; Van de Woestijne naar Musschoot 1994, 166-167; Van Nijlen 1964, 142, 73; Van Nijlen 1964, 69; Jan van Nijlen, Heimwee naar het Zuiden, Brussel 1929, 37; Van Nijlen 1964, 238, 227, 205; Speliers naar E. Brems over Van de Voorde in kll, 7; Boekengids 2 (1924) 1, 20-21; Van Vriesland 1958 i, 94, Coster in De Stem 16 (1936) 5, 509-512 en Van de Voorde over poëtica naar E. Brems in kll, 6; Gilliams 1993, 39, 40, 22; Bloem 1980, 138; Hertmans in Gilliams 1993, 115; Gilliams 1993, 16, 34, 32, 42, 50; Heynders 2006. | |
4.9 CrisisliteratuurEen relatief vroege publicatie over crisisliteratuur in Nederland is Scholten 1982, zie vooral zijn inleiding; het themanummer van Bzzlletin 8 (1979-1980), nr. 72 over het interbellum gaat ook in op de crisis. De verzamelbundels Van den Braber en Gielkens (red.) 2010, Rymenants e.a. (red.) 2010 en Dorleijn e.a. (red.) 2009 bevatten verschillende relevante bijdragen over literatuur in de jaren dertig in Noord en Zuid. Dorleijn, De Geest, Rymenants e.a. (red.) 2009 bevat portretten van verschillende critici uit de jaren dertig. In de programmatische inleiding wordt globaal gesteld dat het literaire veld rond 1930 autonoom is geworden. Vanaf 1900 ontwikkelt zich een relatief autonoom literair veld in die zin dat er aparte literaire instituties zijn die overigens stevig verankerd zijn in de verschillende zuilen. Daarnaast is er ook een ander streven naar autonomisering van het kunstwerk zichtbaar (bijvoorbeeld bij Nijhoff en Van Ostaijen). Tegelijkertijd laten de literatuur en de literatoren in de jaren dertig juist een sterke maatschappelijke betrokkenheid zien en in zoverre kan de term verwarring scheppen. Deze auteurs plaatsen vanuit hun relatief autonome positie als schrijver kanttekeningen bij hun eigen tijd. Een streven naar autonomisering sluit een kritische visie op de werkelijkheid niet uit. Van Faassen e.a. (red.) 2007 belicht politieke aspecten van de crisis. Zie verder E. Brems e.a. (red.) 1999 over literatuuropvattingen in Vlaanderen in de jaren twintig en dertig en Missinne 1994 en Rutten e.a. (red.) 1988. Martien J.G. de Jong 2007 gaat eveneens in op de crisis (zie ook zijn bijdrage aan Schenkeveld-van der Dussen 1993). Eerder al Van Galen Last 1969. Zie over de crisis en de daarop volgende jaren ook Blom 1989. Over Huizinga is veel gepubliceerd. Zie over de Schaduwen o.m. vooral Wesseling 1996 die ook de receptie belicht en de publicaties van Otterspeer, o.m. 2006. Daarin gaat hij echter vooral in op Herfsttij der Middeleeuwen. Zie ook Bodar 1990, de publicaties van Van der Lem 1993 en 1997, Hanssen 1996, Krul 1990, E.R.H. Koops e.a. (red.) 1973. Strupp 2000 bevat een bibliografie van secundaire literatuur tot 2000. Zie over Ortega y Gasset en andere ondergangspredikers: | |
[pagina 1048]
| |
Henrichs 2010; Henrichs 1989 is een biografie van Johan Brouwer. Zie over Nijhoff en de crisis Van den Akker 2008 en 1993c. Een stuk van Ter Braak tegen Hitler staat in Forum 2 (1933), ‘Hitler, Ebenbild des Herrn’. Scholten 1982 gaat in zijn bloemlezing in op proza waarin de economische crisis wordt verbeeld en geef verschillende voorbeelden van crisisliteratuur. Aan zijn inleiding heb ik veel ontleend. Kuyles Werkverschaffing en ‘Tooneel’ van Bordewijk uit De korenharp (1940) staan in Scholten 1982; zie over Bordewijk ook Bel 2009. Scholten 1982 gaat ook in op het verhaal ‘Rationalisatie’. Tazelaar behandelt ‘crisisliteratuur’ in een themanummer hierover van Stemmen des Tijds uit 1935. Beekman 2010 en Okker 2008 gaan in op Székely-Lulofs en de crisis. Zie over Van Randwijks Burgers in nood Scholten 1982, alsmede de biografie van Mulder e.a. 1988 waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Daarin wordt ook de receptie van de roman belicht en meer algemeen het protestantse literaire leven. Abonnees van de zogenoemde Nobelreeks betaalden 2,10 gulden in plaats van 2,90 voor Burgers in nood. De gebruikte editie (zesde dr., verschenen in 1984 bij Bosch en Keuning te Baarn) bevat een uitleiding van voormalig premier Joop den Uyl (PvdA), die het boek onder meer ‘een sociaal pamflet noemt’ en de roman over de werkloosheid verbindt met de actualiteit van de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Zie over Harten en brood Scholten 1982. De activiteiten van Last worden belicht in Van Faassen (red.) 2004; ook het rijtje revolutionaire romans komt uit dit boek, xvii. Zie over Else Böhler o.m. Bel 2005, zie over Du Perron de biografie van Snoek 2005 en Van den Braber en Gielkens (red.) 2010 (zie ook de literatuuropgave bij 4.4), zie over Helmans De dolle dictator ibidem. Michiel van Kempen werkt aan een biografie van Helman. Boekverbrandingen en Exil-literatuur komen aan bod in Andringa 2010, 2012 en 2014; Manasse 2006 gaat over Merz. Zie ook het Verzameld werk van Ter Braak en Hanssens biografie deel 2. Ross 1999 (ook 2001) behandelt het Dubrownik-incident. Zie ook Dorleijn e.a. (red.) 2010. Van Faassen e.a. (red.) 2007 geef uitstekend weer hoe de splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap verliep. In een heldere inleiding wordt ook een tijdsbeeld gegeven en een portret geschetst van de belangrijkste betrokkenen. Wiersma 1971 beschrijft de geschiedenis van het Comité van Waakzaamheid. Koffeman 2010 belicht de Franse organisatie die als voorbeeld fungeerde. Zie hierover ook de brieven van Du Perron en Ter Braak. De passage over het Comité is vooral gebaseerd op Van den Akker 1993c. Van Oudvorst 1991 gaat in op de ideeën van Du Perron over engagement. Meer algemeen over de houding van de intellectuelen: Von Vegesack 1989 [1986]. Ook Winock 1997 geeft een overzicht van de rol van de intellectueel in het publieke debat in de twintigste eeuw. De brochures uitgegeven door het Comité staan op de dbnl. Zie over Huizinga Van den Braber en Gielkens (red.) 2010, Van den Akker 1994 (In de schaduwen, 76-92) en de Huizingalezing 1996 van Wesseling waaraan verschillende citaten zijn ontleend. Wesseling geeft ook een beknopt overzicht van de verschillende vormen van crisis die in de jaren dertig werden ervaren: een sociaal-economische crisis (de crisis van het kapitalisme), de crisis van de democratie, een zoektocht naar nieuwe vormen van leiderschap en politieke organisatie, de crisis van het Europese statenstelsel als gevolg van het doorgedraaide nationalisme en een cultuurcrisis. Zie ook Von der Dunk 1974 over Huizinga's cultuurpessimisme. Verder zijn De Jonge 1968 en Joosten 1964 nog steeds bruikbaar. Sanders 2002 belicht de katholieke zuil. Scholten 1982 over De Gemeenschap bevat zeer veel relevante informatie. Zie ook het Schrijversprentenboek over De Gemeenschap (red.) Th.A.P. Bijvoet e.a. waarin zeer veel belangrijke artikelen en redactionele verklaringen de revue passeren. Zie verder Van de Haterd 2004 en 2008, Schippers 1986, Salemink 1980. Kieft 2006 gaat in op Ter Braak en Van Duinkerken, Polman 2000 op Van Duinkerken als criticus. Zie Van Galen Last 1969, Eenhuis 1992-1993, Gelderblom 1994, De Jong 2007 en Bel 2010 over Mussolini en de Schartens. Johanneke van Vliegen en Ivo van Wijdeven over Du Perron en de affaire-Stavisky in Van den Braber en Gielkens (red.) 2010, 119-125. Nijhoff en de crisis komen aan bod in Van den Akker 2008. De verschillende versies van Nijhofs gedicht ‘De vogels’ illustreren dat | |
[pagina 1049]
| |
Nijhoff in toenemende mate geëngageerd werd. Zie over ‘Awater’ de verzamelbundel van Kroon (red.) 1981 met interpretaties van M.H. Schenkeveld e.a.; zie ook de latere interpretatie van Van den Akker 1994: ‘Een onduidelijk kletsverhaal’; Anbeek 1999 gaat ook uitvoerig in op ‘Awater’; zie verder Van Halsema 1991. Van den Akker 1994 behandelt ‘Voor dag en dauw’ en Huizinga (p. 93-129) en op ‘Over eigen werk’ (97-105). De literaire kritiek in crisistijd in Nederland en Vlaanderen is onderwerp van Dorleijn e.a. (red.) 2009, Rymenants e.a. (red.) 2010 en meer algemeen de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Zie ook de belangrijke studie van Missinne 1994 die ik gebruikt heb. Zij gaat uitvoerig in op de vele discussies in de snelle opeenvolging van literaire tijdschriften en belicht de wisselwerking tussen literatuur en maatschappij. Verstraeten 2011 behandelt een aantal prominente critici uit die tijd. De Geest in Dorleijn e.a. (red.) 2009 gaat in op Moens als criticus. Zie Vanfraussen 2005 en in kll over Moens. Van Damme in Rymenants e.a. (red.) 2010 behandelt Minne als criticus. Vanfraussen in De Vos e.a. (red.) 2009 belicht Vercnocke. Van de Voorde komt aan bod in Verstraeten 2011 en E. Brems (llw). De Wispelaere 1960 gaat over Brunclair (zie ook zijn stuk in het kll). Vandenbroucke 2013 wijdde een studie aan Brunclair. Zie ook Beyen in De Vos e.a. (red.) 2009 (van Brunclair tot Peleman). | |
Vindplaatsen citaten Crisisliteratuur:Huizinga 1935, 1; Kuyle in De Gemeenschap 7 (1931), 522-539 naar Scholten 1982, 105; Bordewijk 1987 (vw 7), 125, laatste citaat op 126 (zie ook De korenharp 1940), naar Scholten 1982, 8; Ter Braak 1980 (vw 3), 558 naar Scholten 1982, 9; Ter Braak 1980 (vw 6), 119-120; Székely-Lulofs, Rubber, Den Haag [z.j.], 102, 288; Van Randwijk, Burgers in nood, Baarn [1936] 1976, 7; Ritter naar Mulder e.a. 1988, 69; Smit naar Mulder e.a. 1988, 70; Amsterdamsche Kerkbode en Groninger Kerkbode naar Mulder e.a. 1988, 71; Kuyle 1933, 18-19; Vestdijk [1935] 1981 (Else Böhler, vr 4), 23, 163, 170; Helman 1935, 5; Konrad Merz, Duitscher aangespoeld! Lochem [1936], naar Manasse in Renders, Kuitert en Bruinsma (red.) 2006, 294; Donker in Critisch Bulletin 1934, 45, 47; Van Ammers-Küller naar Ross [2001], 43; Ter Braak in Forum 1933 naar Hanssen 2001, 169; De Gemeenschap 1933 naar Scholten 1978, 95; De Nieuwe Gemeenschap 2 februari (1933) nr. 2, prospectus op het achteromslag; Ter Braak 1980 (vw 3), 550; Du Perron naar Van den Akker 1993c, 677; Ter Braak 1980 (vw 4), 582; De Standaard 3-3-1936, zie ook Briefwisseling 1930-1940 Ter Braak en Du Perron 1965 (dl. 3), 491, naar Hanssen 2001, 259; Comité van Waakzaamheid 1936, 1 geciteerd naar dbnl i.s.m. Stichting Menno ter Braak (geraadpleegd 20-2-2014); Huizinga 1935, 1; Briefwisseling 1930-1940 Ter Braak-Du Perron 1965 (dl. 3), 305 naar Wesseling 1996, 20-21 en Van den Akker 1994, 76; De Kadt naar Wesseling 1996, 8; J. Huizinga, In de schaduwen van morgen, Haarlem 1935, vii; Nijhoff 1995, 265; Nijhoff 1982 (vw 2), 162, 678, 743; Nijhoff 1995, 267, 269, 274; Nijhoff 1982 (vw 2), 1162; Nijhoff 1995, 235; Du Perron in Briefwisseling 1930-1940 Ter Braak-Du Perron 1965 (dl. 3), 103, zie ook ‘Een onduidelijk kletsverhaal’ in Van den Akker 1994; Nijhoff 1995, 235, 236, 242, 235, 240, 238, 239, 235, 236, 236, 238, 237; Nijhoff 1982 (vw 2*), 1162-1164; Nijhoff 1995, 236; Marcel Matthijs, De ruitentikker, Amsterdam 1933, 1 (ook Cahier van De Vrije Bladen); Marcel Matthijs, Doppen, Rotterdam 1936, 6, 7, 5-6, 7, 8, 9, 38, 79, 80, 81, 83-84 (ook in Forum); Herreman in Helikon 1931, 161 e.v., i, ii; Demedts in Hooger Leven 1935, 2115 naar Missinne 1994, 207; Van de Voorde 1936, 5, 9, 11, 13, 14; Ter Braak en Commissie naar E. Brems over Van de Voorde in kll, 11-12; Brunclair naar De Wispelaere in kll, 11, 12. | |
4.10 De Spaanse BurgeroorlogZeer veel interessant materiaal bevat Hermans 1986, een bloemlezing van literatuur over de Spaanse Burgeroorlog, waaraan ik veel heb ontleend: naast de uitstekende inleiding en de meer dan vijftig meer of minder literaire gedichten en prozafragmenten, bevat het boek korte biografieën van de soms onbekende auteurs en een beknopte bibliografie ter zake. Zie over de belangstelling voor Spanje in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw Lechner 1987. Dit boek bevat veel materiaal, ook over de Spaanse Burger- | |
[pagina 1050]
| |
oorlog. Zie verder Dankaert en Flinterman 1986 en de nieuwe geschiedenis van Spanje 2011 (red.) Fagel en Storm. Vorsters 1955 behandelt het beeld van Spanje in de Nederlandse literatuur vanuit een katholieke visie. Scholten 1978 gaat ook in op de Spaanse Burgeroorlog. Zie over hispanist en romancier Johan Brouwer Henrichs 1989, een biografie en bibliografie, zie ook Henrichs 2010. In 2011 werd Helmans De sfinx van Spanje. Beschouwingen van een ooggetuige opnieuw uitgegeven. Ward Adriaens 1978 belicht Belgische vrijwilligers. Boeijkens 1981 beschreef de Spaanse Burgeroorlog in de Nederlandstalige Belgische kranten. Voorbeelden van door Hermans genoemde internationale bloemlezingen zijn: Murray A. Sperber, And I remember Spain, London 1974 en Valentine Cunningham, The Penguin Book of Spanish Civil War Verse, London 1980. Een internationale studie over schrijvers en de Spaanse Burgeroorlog is van Marc Hanrez 1975, zie ook Thomas 1990 en Pérez e.a. 1990. De dood van García Lorca wordt behandeld door Ian Gibson: Federico García Lorca, A Life, London 1989. Zie verder Peter Monteath 1994 over de Burgeroorlog in literatuur en film. Een recente geschiedenis van de Spaan se Burgeroorlog is van Julián Casanova 2010. Uit Wesseling 2008 is het voorbeeld van de katholieke film afkomstig, zie p. 255 (over de Burgeroorlog 255-257). Gegevens over L.P. Boon en de Spaanse Burgeroorlog zijn verstrekt door Kris Humbeeck, waarvoor dank. | |
Vindplaatsen citaten Spaanse Burgeroorlog:Ter Braak 1980 (vw 4), 379; Brouwer in Ortega y Gasset 1933, viii; Huizinga naar Henrichs 2010, 367; Ortega y Gasset 1933, 44; Ortega y Gasset naar Henrichs 2010, 365; Helman ‘Over het verwoesten van kunst’, in Kroniek van Kunst en Kultuur 1 (1936) nr. 10, 295; Ter Braak 1980 (vw 4), 378; Brouwer in Critisch Bulletin (1937), in Hermans 1986, 261; Vanter, ‘De “Zeven” over de Ebro’ in Hermans 1986, 180, 181; Brouwer, In de schaduw van den dood, Zutphen [1946], 275, in Hermans 1986, 182 (hij citeert uit de eerste druk die onder pseudoniem verscheen en een andere titel had: Maarten van der Moer, De schatten van Medina-Sidonia, Zutphen 1939, 224-231); Walschap, De Spaansche gebroeders [z.j.], 31; Breurs in Hermans 1986, 113; Den Brabander in Hermans 1986, 112; Brouwer In de schaduw van den dood [z.j.], 136-137; H. Roland Holst in Hermans 1986, 111; Last in Hermans 1986, 110; Van Leeuwen naar Hermans 1986, 94; Barends 1938, 14 in Hermans 1986, 81; De Gemeenschap 14 (1938) nr. 3, 141-150 naar Scholten 1978, 145. | |
4.11 Koloniale literatuur: hitte en bronst versus ethiek en politiekVan den Doel 2011 schetst de Nederlandse koloniale geschiedenis (zie voor meer bronnen de literatuuropgave bij 1.12). Historische informatie over Congo is te vinden in Van Reybrouck 2010, dat tevens een uitvoerige, beredeneerde literatuuropgave bevat. Zie over Congo ook Wesseling 1991. De volgende literair-historische studies geven een goed en beknopt beeld van de Nederlandse en Vlaamse koloniale literatuur: D'haen (red.) 2002; de artikelen van Van Zonneveld, Renders, Van Kempen en Rutgers hebben betrekking op de koloniale literatuur in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het baanbrekende Orientalism van Said verscheen in 1978; het werd in 2005 vertaald in het Nederlands. Zie voor een beknopte inleiding in de postkoloniale literatuurtheorie de inleiding van D'haen 2002, zie ook Brillenburg Wurth en Rigney 2000 voor een zeer globaal overzicht. Grote namen in de postkoloniale literatuurtheorie naast Said zijn Bhabha en Spivak. Ashcroft e.a. 1989 en 2007 sloegen ook aan. Tony Morrison lanceerde het begrip ‘othering strategies’ (uitsluitingsmechanismen). Zie hierover Meijer 1995. Zie voor de specifieke literaturen verder de literatuurverwijzingen hierna onder de verschillende kopjes: Nederlands-Indië, Suriname, de Antillen en Congo. Nederlands-Indië: zie o.m. de overzichten van Nieuwenhuys 1978, Nieuwenhuys e.a. 1990, Van Zonneveld 1995 en Beekman 1998; Bel 1994 schetst een beknopt beeld van de Indische literatuur in Weerzien met Indië afl. 13 (red. M. Bossenbroek e.a.). Een oudere studie is Brom 1921. Zie ook de geschriften van E. du Perron, een vroege pleitbezorger van de Indische literatuur. In het tijdschrift | |
[pagina 1051]
| |
Indische Letteren (1986 e.v.) van de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde staat de Indisch-Nederlandse literatuur centraal. Zie verder verzamelbundels als Baay e.a. (red.) 1989; ook Van Kempen e.a. (red.) 2004 bevat bijdragen over Indische literatuur. Zie verder Buikema e.a. (red.) 2003. Birney 1998, zelf tweedegeneratieschrijver van Indische romans, stelde een mooie Oost-Indische bloemlezing samen. Zie verder Birney over de ‘boekhouders’ van de Indische literatuur op zijn webpagina op internet. Meijer 1995 gaat in op het werk van Székely-Lulofs. Hierin laat zij, in het voetspoor van Tony Morrison, zien welke ‘othering strategies’ Lulofs gebruikt bij de representatie van inheemse personages. Zie over deze uitsluitingsmechanismen bij Lulofs (Koelie) en anderen (Jef Geeraerts: Ik ben maar een neger en Joyce Cary: Mr Johnson) ook Bel 2004c. Zie verder over Lulofs Van Boven 2010a, de biografie van Okker, Okker in Hoefte e.a. (red.) 2008. Praamstra en Termorshuizen gaven een ongepubliceerde, slechts in afleveringen in tijdschriften verschenen roman uit van Székely-Lulofs 2001: Doekoen. Ton Brouwers schreef twee stukken over Vuyk in llw (2000 en 2002). De receptie van deze werken is aan hem ontleend. Maier 1995 gaat in op Indische elementen in het werk van Bordewijk. Bel 2007 plaatst Indië en Congo naast elkaar aan de hand van twee peilmomenten: rond 1900 en 1930. Zie ook de vu-scriptie van Jelmer Pol Vlaamse paters, bruine schurkentronies en een blanke schijnbeschaving (www.jhsg.nl, geraadpleegd op 1-8-2014). Zie over Djojopoespito: Van Zonneveld 1996 en Termorshuizen 2001. Zie over Soetan Sjahrir: Mrazek 1994. Snoek werkt aan een biografie van Soetan Sjahrir. Zie verder Snoek 2008 en Snoek 2004. Meer algemeen Poeze (red.) 1987. Zie over Indonesische intellectuelen in Indonesië tijdens de koloniale tijd ook Dolk 1993. Een geannoteerde editie van Du Perrons Het land van herkomst (1996) werd verzorgd door Bulhof en Dorleijn. Zie ook de uitgebreide inhoudelijke toelichting in deze editie. Bal 1991 publiceerde in Van Alphen e.a. (red.) 1991 een kritische analyse van de roman waarin ze de hoofdpersoon als racistisch en homofoob portretteert. Op deze analyse kwam veel kritiek, o.m. van Marres 1998. Bulhof 1980b wijdde een Synthese-deeltje aan Het land van herkomst. Zie ook Van Oudvorst over thematiek en fictionaliteit van Het land van herkomst in dbnl 2005. Meer secundaire literatuur wordt genoemd in 1.12. Als recente geschiedenissen van Congo noemt Van Reybrouck 2010 o.m. Georges Nzongola-Ntalaja, The Congo from Leopold to Kabila, London 2002, Isidore Ndaywel è Nziem, Histoire générale du Congo, Paris 1998 en als naslagwerken de Cambridge History of Africa en de bundel van Congospecialist Stenghers 1989. Zie verder de baanbrekende historische studie over Congo van Hochschild 2006 over Leopold ii; zie over de deling van Afrika en de Kongo-Vrijstaat: Wesseling 1991. Literatuurgeschiedenissen van Congo zijn Sylva de Jonghe 1938, Verthé en Henry 1961, een kritische studie over de Congo-literatuur is van Bogers en Wymeersch 1987 die ingaat op de negatieve representatie van ‘zwarten’ in Congo-literatuur. Het cahier bevat ook een uitvoerige literatuurlijst. Zie ook de bibliografie van Geerts 1959. Over de Vlaamse Congo-literatuur is recentelijk veel geschreven door Luc Renders (zie de overzichtsartikelen Renders 2002 en zijn stuk in Van Kempen e.a. (red.) 2004, alsmede Renders 1996 en 2001). Cijfers over aantallen Belgen in Congo zijn ontleend aan Renders 2002. Zie ook de door hem geredigeerde themanummers van Tydskrif vir Letterkunde. A Journal for African Literature 46 (1), najaar 2009. Zie ook het door Bel geredigeerde Armada-nummer ‘Congo in de literatuur’ uit 2010, als mede Bel 2007b en 2009a. Anbeek 1996a gaat in op de Congo-roman van Walschap. De paragraaf over Suriname is vooral gebaseerd op Van Kempen 2003 en 2013. Een introductie tot de geschiedenis van Suriname leveren Dalhuysen, Hassankhan en Steegh (red.) 2007, Buddingh' 1995 en het werk van Oostindie. Van Kempen 2003 schreef een geschiedenis van de Surinaamse literatuur in 2 dln. Zie over De Kom de biografie van Boots en Woortman 2009; zie over Wij slaven van Suriname (De Kom 1934) ook van Kempen 2003, Oostindie e.a. 2001 en Oostindie 2004 en 2010 alsmede Hammond 2010. Zie ook Van Kempen 2010 over De Kom, Helman en Debrot. Op 7-11-2009 organiseerde de Stichting ibs het colloquium 75 jaar | |
[pagina 1052]
| |
Wij slaven van Suriname: de turbulente biografie van een boek. Zie ook llw en kll over Helman, alsmede Links Richten; over Afra Behn de inleiding van D'haen 2002. Zie over Helman Van Kempen 2003, 2013 en Van Alphen 1993a. Van Kempen rondt momenteel een biografie van Helman af. Zie over de Antillen de literatuurgeschiedenis van Rutgers 1994. Hij besteedt in zijn algemene overzicht aandacht aan Debrot en gaat uitvoerig in op de spanning tussen orale en geschreven literatuur. Zie over Debrot verder de biografie van Oversteegen 1994a (in 1994b wordt Debrots leven na 1948 behandeld), diens artikel in het kll en verschillende artikelen van Ter Braak. Het verzameld werk van Debrot kwam uit in 1985-1989. Frits van Suchtelen schetst in het digitale Biografisch Woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland een portret van De Kom. Zie ook Du Perron over De Kom en het tijdschrift Links Richten. In dit hoofdstuk zijn delen van Bel 2007b en 2009a gebruikt. | |
Vindplaatsen citaten Koloniale literatuur:Couperus, Oostwaarts, 's-Gravenhage 1923, 23; Renders 2002, 306 (moedwillige enz.); Koloniale Dag en Sylva de Jonghe naar Renders 2002, 306; J.G. Schoup, Blanke boeien, Velsen 1934, 49; Poortmans, Moeder ik sterf, Een verhaal uit de Congo, Den Haag [1937], 8, 224, 15; E. Tilemans, Bendsjé of de liefde der negerin, Brussel 1931, 80 naar Renders 2002, 308; naar Verthé en Henry, 82; Verreet, Het zwarte leven van Mabumba 1935, 61; Walschap 1988 (vw 1), 924, 920, 924; Minne 2006, 186, 187; Székely-Lulofs, Rubber, 's-Gravenhage [z.j.], 265, 280; Soewarsih Djojopoespito, Buiten het gareel, derde dr., 's-Gravenhage 1986, 9, 88; Sjahrazad, Indonesische overpeinzingen, Amsterdam 1945, 7, 10, 20, 32, 34, 52, 53; Ter Braak 1980 (vw 6), 388; interview Vuyk met Willem M. Roggeman in De Vlaamse Gids 69 (1985), nr. 4, 2-13 naar Ton Brouwers over Duizend eilanden in llw, 1-2; Bordewijk 1982 (vw i), 164; Albert Helman, Zuid-Zuid-West, Utrecht 1926, 17, 117, 23, 24, 25, 27, 28, 29; Albert Helman, De stille plantage, Utrecht 1931, 51, 63, 200, 218; reacties op De Kom naar Van Kempen 2003 i, 601; De Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam 1934, 9, 207, 91, 91-92, 58; Cola Debrot, Mijn zuster de negerin, Rotterdam 1935, 5, 11, 64 (zie ook vw 3). | |
[pagina 1053]
| |
5
| |
Vindplaatsen citaten Dwarsdoorsnede 1940:Blaman in Smeding 1940, 65; Bloem in Geuzenliedboek 1940-1945 [z.j.], 198; Nijhoff 1982 (vw 2*), 914; Kuitert 2006, 185; Roelants in Het Laatste Nieuws 4-9-1940 naar Humbeeck 1998, 13, 14; Ter Braak naar Hanssen 2001 ii, 553; A. Roland Holst naar Snoek 2005, 985; Nieuwsblad voor den Boekhandel 1940, 316; Ter Braak en Du Perron als ‘nihilisten’ naar Snoek 2005, 987; Hermans, Fotobiografie, Amsterdam [1969]; ‘Criteriumavond’ naar Nieuwsblad voor den Boekhandel 1940, 129; ‘romantisch rationalisme’ in Criterium 1 (1940), 3; Walschap 1989 (vw 2), 916; Ter Braak 1980 (vw 4), 524; Vestdijk in nrc 15-2-1941 naar Kroon (red.) 1983a, 34; Gijsen over Hensen in Peripatetisch onderricht i, [z.j.], 230; Demedts in dwb 1940 i, 393; Smeding 1940, 28, 18; Smeding 1978, 7. | |
5.2 Inleiding: de bezetting in Noord en ZuidZie over de nimmer aflatende discussie over goed en fout in de Tweede Wereldoorlog in Nederland: Blom 1983, die zijn oratie aan deze kwestie wijdde (herdruk met uitgebreide bibliografie in 2007) en aangaf dat L. de Jong vanuit zijn standaardwerk te veel vanuit een goed-foutschema redeneerde; Van der Heijden 2001 en 2011 voedden de discussie. Zie voor een samenvatting van eerdere kritiek op De Jong Smits 2014. De Jong 2007 plaatst verschillende perspectieven naast elkaar; Kieft 2012 zet weer vraagtekens bij een al te neutrale benadering van collaboratie tijdens de oorlog. Zie verder Abma e.a. 1986. In Vlaanderen gingen o.a. De Geest e.a. 1998, | |
[pagina 1054]
| |
Van den Wijngaert 2004 (die pleit voor de term accommodatie in plaats van collaboratie) en De Vos e.a. 2009 in op de discussie. Het zeer uitgebreide lemma ‘collaboratie’ in de nevb bevat nuttige informatie. Zie over collaboratie ook Huyse e.a. 1991 en Lensen 2014. Exil-literatuur komt aan bod in hoofdstuk 4.9 over Crisisliteratuur alsmede in Andringa 2012 en 2014. De websites van het niod www.niod.nl en www.chgs.nl bevatten verder veel (actuele) informatie. Zie over literatuur in Nederland en Vlaanderen na de oorlog Brems 2006. Anbeek 1986 wijdde eerder een studie aan de literatuur in Nederland na de oorlog. | |
5.3 Poging tot culturele omwenteling. De instituties van de nieuwe orde in NederlandAchtergrondinformatie over de oorlog in Nederland is te vinden in Blom e.a. (red.) 2001; Beyen 2002; Kossmann 1986, Hirschfeld 1991, Kwiet 1968 en het veeldelige werk van De Jong 1969-1994. Havenaar 1978 geeft een beknopte biografische schets van Mussert en Havenaar 1983 behandelt de nsb; Te Slaa en Klijn 2009 beschrijven de opkomst van de nsb en détail. In zijn standaardwerk gaat De Jong ook in op collaboratie en verzet, als mede op het culturele en literaire leven tijdens de bezetting. Calis 1989 bevat een helder overzicht van het literaire leven in oorlogstijd, waar ik verschillende gegevens uit heb ontleend. Venema publiceerde in 1988-1992 een uitgebreide studie in vier delen (in vijf banden) over het literaire bedrijf in oorlogstijd, waar hij veel kritiek op kreeg, ook omdat hij sterk opiniërend en zeer moraliserend is. Een overzicht van de kritische artikelen op zijn werk heeft Venema zelf verzameld in deel 4 van zijn reeks, bijlage xxvii, 547-552. Deel 1, Het systeem 1988 gaat in op de literaire instituties, deel 3B (1991) gaat over Vestdijk, deel 4 (1992) over uitgevers en boekhandelaren. Renders, Kuitert en Bruinsma (red.) 2006 bevat veel nuttige informatie over de boekenwereld in oorlogstijd. Voor dit hoofdstuk heb ik vooral de inleiding van Renders (2006b) over de veranderde instituties in Nederland, de afdeling Boekwezen, het lectoraat en de Kultuurkamer gebruikt (zie hierover ook Bel 2006a), alsmede de studies van Groeneveld 1992a, 2001, 2006 en Kelder 1983 die veel bruikbare informatie over de collaboratie in de Nederlandse literatuur bevatten: Groeneveld belicht vooral de ‘bruine’ uitgeverij in oorlogstijd, Kelder De Schouw, het tijdschrift van de Kultuurkamer, waarbij hij uitvoerig citeert en een algemeen beeld schetst van de institutionele veranderingen en ingaat op de poëtica van De Schouw en het werk van Bruning en Houwink. Zie over clandestiene en illegale literatuur Simoni 1975 en 1990, De Jong 1978, Schilt 1995, Dewulf 2010. Buijnsters 1997 behandelt het antiquariaat in wo ii. Schöffer 1978 belicht o.m. de beeldvorming binnen het nationaal-socialisme. Dorleijn e.a. (red.) 2003 bevat niet alleen informatie over H.N. Werkman en clandestiene drukken, maar ook algemene informatie over de instituties tijdens de oorlog. De interviews van Lewin 1983 alsmede haar inleiding geven ook een goede indruk van de literatuur ten tijde van de bezetting. Zie over kunst tijdens wo ii Mulder 1978. Verboden boeken komen aan bod in Aerts 2006, 103-104; hij haalt het Nieuwsblad voor den Boekhandel 27-11-1941 en 24-12-1941 aan. Informatie over de Kultuurkamer is vooral gebaseerd op Renders 2006b, 18-20, Calis 1989, Groeneveld 2001, 209-216, De Jong 1974, dl. 5 i, 271-282, dl. 5 ii, 759-790 (vooral 777 e.v.), Lewin 1983, 45-106, Mulder 1978, 159-204, 239-243, Venema 1988 dl. 1, 185-261 en Dorleijn e.a. (red.) 2003, 21-24. Een belangrijke bron is ook de biografie door De Moor 1982 van Van Oudshoorn, die interessante informatie bevat over de Kultuurkamer en de rol van Van Oudshoorn daarin. Otterspeer 2013 gaat in op het leven van W.F. Hermans in oorlogstijd, inclusief diens aanmelding bij de Kultuurkamer (p. 265 e.v.). Zie over Groot Nederland in wo ii Van den Bogaard 1987, zie over Groot Nederland in de jaren dertig Van Faassen 1996. Het vroege literaire werk van Van Oudshoorn komt aan bod in Kemperink 1988, Fens 1971 en Pols 2006, die Van Oudshoorn plaatst in een modernistisch perspectief. Zie verder Venema 1988 en de biografie van Roothaert door Walch 1996. Archiefonderzoek van Renders 2006b heef de informatie over de | |
[pagina 1055]
| |
fronteditie in een ander licht gesteld (p. 17). Zie voor informatie over Goedewaagen o.m. De Jong 1974, dl. 5 en Van Berkel 2013, die een andere visie heeft op de ‘arrestatie’ van A. Roland Holst. Het taalgebruik van de nieuwe orde komt aan bod in Van den Toorn 1991. Zie ook de internationale studies van Klemperer 2006 en Pantelmann 2003. Informatie over literaire prijzen en subsidies is voornamelijk afkomstig uit Venema 1988. Hij gaat ook in op Van Oudshoorn en Jan van der Made en op de casus Hein de Bruin, zie ook Brouwers 1983. Meer algemeen over literaire subsidies Van den Braber 2002. Aarts' Letterkundige Almanak 1995 bevat informatie over auteurs die overleden in de oorlog. | |
Vindplaatsen citaten Poging tot culturele omwenteling:Goedewaagen in De Schouw 1 (1942), 2, zie ook Kelder 1983, 7; Renders 2006b, 9, 14, 10, 12, 13; De Moor 1982, 621; Renders 2006b, 14, 16; Van Oudshoorn naar De Moor 1982, 622; Van Oudshoorn 1943, 36, 103, 128, 181; Jan van der Made in De Waag 21-1-1944, naar Venema 1988, 125; Eereraad voor de Letterkunde naar De Moor 1982, 635; protestbrief aan Seyss-Inquart naar De Jong 1974, dl. 5 ii, 763; De Jong 1974, V, ii, 762, 778, 780, 781; Van Ham naar Venema 1988, 156; Goedewaagen naar Venema 1988, 158; Roothaert naar Renders 2006b, 17; ‘voos boek’ naar Kelder 1983, 56; Eekhout 1941, 7-8, 8; Houwink naar Kelder 1983, 24; Van Ham naar Kelder 1983, 31; reclametekst in Martien Beversluis, De ballade van het dagelijksch brood, 1941, 64; Van Ham naar Kelder 1983, 33; Van Kooten 1984, 87-88, zie ook Van Berkel 2013, 338; Heeresma 2005 i, 114-115. Met dank aan Ad Zuiderent die dit fragment aandroeg. | |
5.4 Vestdijk en Sint-Michielsgestel. Het gijzelaarskamp als literaire broedplaatsZie over de gijzelaarskampen in Sint-Michielsgestel en Haaren vooral Blom 1992, De Keizer 1979 en Hedel e.a. 2004, die ingaat op de Indische gijzelaars. Kohnstamm 2005 beschrijft eigen ervaringen in het kamp. Het boekje van Wieger Bruin e.a 1945 doet verslag van een verborgen nationale herdenking (Willem Spark/Willemspark) en getuigt op een andere manier van de soms ludieke, verhulde vaderlandslievende sfeer die er onder de gevangenen heerste. Fens 1993 gaat in op Vestdijks dichterschap in Beekvliet. Vestdijks gedichten over de gevangenschap in Sint-Michielsgestel zijn opgenomen in Gestelsche liederen, Amsterdam 1949 en in zijn Verzamelde gedichten (Vestdijk 1987). Van Duinkerken bundelde zijn gedichten in Verzen uit Sint-Michielsgestel, Utrecht 1947. Zowel Vestdijk als Van Duinkerken maakte in de verzen uit Beekvliet gebruik van klassieke motieven: de reeks verzen, ‘De terugkeer’ is een variant op de terugkeer van Ulysses. A. Donker, die net als Vestdijk ook in de Scheveningse gevangenis zat, wijdde aan die tijd de bundel: Tralievenster, Arnhem 1945. Informatie over de clandestiene uitgeverij De Blauwe Schuit, F.R.A. Henkels en H.N. Werkman, alsmede over Beekvliet is te vinden in Dorleijn e.a. (red.) 2003. Zie over de Blauwe Schuit en Hendrik Nicolaas Werkman de brieven van Werkman 2008. Over redenen waarom men Vestdijk als ‘deutschfeindlich’ zag, zie Dorleijn e.a. (red.) 2003, 49 en Venema 1991. Zie over Vestdijks Gestelsche liederen Van Deel, o.m. in Vestdijk 2001, die ook andere interpretaties bespreekt (72 e.v.), Fens 1993, en vele artikelen in de Vestdijkkroniek: van Bronzwaer (1986), Van Deel, Van Dalfsen (1978, 1979), Fresco (1978), Van der Paardt en d'Oliveira. De ingenieuze schering-en-inslaganalyse is afomstig van Van Dalfsen. Bronzwaer wees op de zwakke kanten van de biografische interpretatie. Hij bepleitte een autonomistische lezing waarin de dood, die uiteraard in dit gedicht een belangrijke rol speelt, als verlokking dient. Fresco belichtte de eigenzinnige bewerking van klassieke mythen en sagen, net als Van der Paardt. Zie ook het speciale nummer van de Vestdijkkroniek (1990), nr. 68-69, 92-100: ‘Vestdijk als dichter’, samengesteld door Rudi van der Paardt e.a. Franssen 1999 gaat in op Vestdijks ‘De uiterste seconde’. Kralt 1991 behandelt Vestdijks debuutverzen. Vestdijks visie op het sonnet wordt aan de orde gesteld door Van Deel in Vestdijk 2001, 71. Zie over de Vijfigers het | |
[pagina 1056]
| |
volgende deel van deze literatuurgeschiedenis: Brems 2006, alsmede Anbeek 1999 en Fokkema 1999. Bekkering 1988 (p. 306) laat in het voetspoor van Van den Akker zien dat Vestdijks opvattingen over poëzie in de traditie staan van het symbolisme. Opvattingen van Vestdijk zijn geformuleerd in Van Deel 1987, 69-81, Van Deel 1992 en Fens 1993; zie p. 24 over De glanzende kiemcel. Venema wijdde een deel van zijn, helaas nogal tendentieuze en gekleurde, reeks Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie (3b 1991) aan Vestdijk waarin hij uiteraard ingaat op diens toetreding tot de Kultuurkamer. Kohnstamm (2005) publiceerde zijn brieven uit Beekvliet onder de titel: Brieven uit ‘Hitlers Herrengefängnis’. Voor dit hoofdstuk is vooral gebruikgemaakt van Blom 1992 (vooral over Beekvliet), Fens 1993 (over Beekvliet en de poëzie), Van Deel in Vestdijk 2001 (vooral over Vestdijks poëzie) en Dorleijn e.a. (red.) 2003 over De Blauwe Schuit. In de Vestdijkkroniek zijn verschillende interpretaties van de gedichten(reeksen) te vinden. Zie ook de inleiding van Harskamp bij Vestdijks Verzamelde gedichten (o.m. 486). | |
Vindplaatsen citaten Vestdijk en Sint-Michielsgestel:Willem Ruys naar Blom 1992, 7; Vestdijk 1961, 189; Van Duinkerken in het Geuzenliedboek (dbnl); ‘democratisch-burgerlijke’ in Blom 1992, 10; Vestdijk 1961, 192-193, 189, 201, 197, 196, 202-203; Vestdijk 1971 ii, 39, 37, 48, 62; Fens geciteerd in Vestdijkkroniek 2010, 77; 't Hart naar Salverda e.a. (red.) 1986, 309; Vestdijk 1950, 147, 154; ‘sneeuwkristal’ naar Fens 1993, 706; Van Deel in Vestdijk 2001, 24; Fens naar Vestdijkkroniek 1995, 139; Vestdijk, 1971 iii, 486-487; Vestdijk 1961, 201; Blom 1992, 24; Vestdijk in Lewin 1983, 75, Blom 1992 en in Vestdijk 1968, 64. | |
5.5 Verborgen teksten: kamp- en onderduikliteratuurOver de Jodenvervolging is zeer veel geschreven. Zie voor de Nederlandse situatie het standaardwerk van De Jong, De Haan 1997, Moore 1998 en uiteraard ook Presser 1965 en Herzberg 1985. Dienke Hondius schreef een inleiding bij de recentste editie van Ondergang uit 2010. Schöffer 1978 gaat in op nationaal-socialistische beeldvorming. Zie over de geschiedenis van de joden in Nederland Blom e.a. 1995, zie over herinneringen aan de Jodenvervolging De Haan 1997. Algemeen over literatuur en Holocaust: Dresden 1991 (tweede dr. 1992). Siertsema 2007 belicht in een brede studie over Nederlandse oorlogsdagboeken ook de internationale literaire theorie. Vogelaar 2006 gaat in op internationale kampliteratuur. Zie over het verdwijnen van het Jiddisch in Nederland Marc van Oostendorp in Onze Taal 2007. Informatie over joodse auteurs voor de oorlog is te vinden in eerdere hoofdstukken in dit boek. Zie verder Meijer 1999, die een bloemlezing van joods-Nederlandse literatuur samenstelde; Gomperts 2000 formuleert kritiek op Ter Braak. Zie bijvoorbeeld de opmerking in Ter Braak 1980 (vw 6), 157-163 (citaat op p. 157). Algemene informatie over aanwezigheid van schrijvers in kampen etc. is te vinden in Aarts' Letterkundige Almanak 1995; in Van Adrichem e.a. 1995 worden veel namen genoemd van kunstenaars, journalisten en schrijvers die het eind van de oorlog niet hebben gehaald. Zie over Abel J. Herzberg Presser 1965; informatie over Anne Frank is te vinden in de wetenschappelijke editie van de dagboeken Frank 2001; Anne Frank-specialist Barnouw 1998, die ook ingaat op Nachleben en ‘Anne Frank-industrie’ (85-92) bespreekt verschillende aspecten van haar leven en dagboek; zie ook Van der Stroom (red.) 2003; Ton Brouwers belicht Anne Frank in kll 2002, zie ook Bel 2010e. De volgende websites bevatten nuttige informatie: www.annefrank. org, www.annefrank.com en www.iisg.nl Biografische informatie over Etty Hillesum is ontleend aan Smelik e.a. in Hillesum 1986, de inleidingen van Jan Geurt Gaarlandt bij Het denkende hart van de barak (Haarlem 1982) en Het verstoorde leven (Haarlem 1981). Jos Paardekooper betrekt in zijn analyse in kll 1988 de visie van P.H. Schrijvers 1986 die ingaat op Etty, Seneca en de Stoa alsmede op de relatie met Rilke. Zie verder Denise de Costa 1996 en de website www.ehoc.be. David Koker 1977 bevat een inleiding van Karel van het Reve. Met dank aan Hans Trapman die mij op het dagboek van Koker | |
[pagina 1057]
| |
wees. Mechanicus 1964 bevat een inleiding van J. Presser. Fens 1971, 134-135 besprak het boek. Munnick 1991 schreef over de zogenoemde Barneveld-groep, waar Herzberg deel van uitmaakte. Zie over Indische oorlogservaringen en -herinneringen Captain 2002. | |
Vindplaatsen citaten Verborgen teksten:Frank 2001, 228-229c; Hillesum 1986, 145, 308, 486; Ter Braak 1980 (vw 6), 157; Mechanicus 1964, 19; Frank 2001, 226c, 284c, 399c, 371c; Hillesum 1986, 4, 617-618, 614, 627, 628-629, 621, 641, 545, 583, 624; Mechanicus 1964, 22, 70, 273, 285, 300, 300-301; Herzberg 1950, 27, 28, 8; Koker 1977, 50, 27, 40, 34, 35, 25, 33, 38. | |
5.6 Illegale letterkunde in Nederland - Campert en ‘De achttien dooden’Zie over Jan Campert vooral de biografie van Renders 2004a, besproken door Elsbeth Etty in nrc Handelsblad 26-11-2004; zie ook Renders 2005a, een studie over De Bezige Bij die illustraties van verschillende edities van de rijmprent ‘De achttien dooden’ bevat, Renders 2004b en Renders over De Bezige Bij in Renders, Kuitert en Bruinsma (red.) 2006c. Van den Akker en Dorleijn 2004-2005 geven een kritische lezing van het gedicht. Scholten gaat in zijn uitgave van de gedichten van Jan Campert uit 1985 ook in op ‘De achttien dooden’. Zie verder ook de bloemlezing van Renders uit 2004. J. Dautzenbergs literatuurgeschiedenis voor middelbare scholieren (1993) bevat het gedicht van Jan Campert. Het artikel van Colmjon verscheen in nrc Handelsblad 19-2-2005. Piet Hagen gaf een analyse en reconstructie van de zaak in nrc Handelsblad 4-3-2005. Zie ook een reactie van Jolande Withuis in nrc Handelsblad. C.G.M. Noordam publiceerde in opdracht van de gemeente Den Haag het Rapport inzake Jan Campert (2005). Verdere informatie over ‘het geval’ Jan Campert alsmede de reacties op Renders' biografie ook mondeling van Renders (zomer 2009). Zelfs buitenlandse media zoals El País, Libération en de Süddeutsche Zeitung besteedden aandacht aan de zaak-Campert, hoewel het daar allang niet meer ging om de reputatie van de dichter maar meer om het algemene thema hoe zoveel jaar later naar de Tweede Wereldoorlog te kijken. Met dank aan Hans Renders die ook de passage over Jan Campert van commentaar voorzag. Zie over het verschil tussen illegaal en clandestien ook de inleiding in Renders e.a. (red.) 2006 en de inleiding in Dorleijn e.a. 2003. Algemene informatie over illegale en clandestiene literatuur is eveneens ontleend aan Renders e.a. (red.) 2006. J. de Gier 1990 stelde een boek samen over illegale en clandestiene literatuur. De bundels illegale poëzie zijn onder meer Het Geuzenliedboek 1940-1945, Vrij Nederlandsch liedboek en de Gedenckclanck 1940-1945 (Booy [1944-1945]). De inleiding van L. de Jong bevat ook informatie over illegale publicaties. Dirk de Jong 1978, die de begrippen clandestien en illegaal munt, bevat een bibliografie. Zie verder Dewulf 2010, Lewin 1983, Simoni 1975 en 1990, en Donkersloot 1945. In Critisch Bulletin 1945 worden de literaire doden herdacht. | |
Vindplaatsen citaten Illegale letterkunde:Etty in nrc Handelsblad 26-11-2004; Vrij Nederlandsch liedboek, Verantwoording [z.p.] 1944, [189]; Campert in Geuzenliedboek 1940-1945, 33-35; Dubois in dwb juni (1945), nr. 1, 46, 47; Eggink in Critisch Bulletin december (1945), 26; Van den Akker en Dorleijn 2004/2005, 20-21; Renders 2004a, 316; Etty 26-11-2004; Renders 2004a, 369. | |
5.7 Gewone en ondergrondse literatuur: uitgeverijen en literaire tijdschriften in bezettingstijdZie voor algemene studies de literatuuropgave bij 5.1. Dit hoofdstuk is vooral gebaseerd op Calis 1989, Renders, Kuitert en Bruinsma (red.) 2006 (daarin ook Renders 2006a en b), Dorleijn e.a. (red.) 2003, Lewin 1983 en De Gier 1990. De gewone uitgeverij in oorlogstijd wordt vooral belicht in Renders e.a. (red.) 2006, in het bijzonder in het onderzoek van Van Faassen en Chen over Stols en dat van Lisa Kuitert over Contact. Dorleijn e.a. (red.) 2003 bevat veel informatie over clandestiene literatuur, in het bijzonder De Blauwe Schuit. | |
[pagina 1058]
| |
Zie verder de interviews met verschillende clandestiene uitgevers van Lewin 1983 (herziene druk) en De Gier 1990. Informatie over clandestiene literaire tijdschriften is vooral ontleend aan Calis 1989; zie over De Bezige Bij Renders 2004b en 2006b, over De Schone Zakdoek ook de bloemlezing uit 1981 (heruitgave) met inleiding van Van Baaren; gebruik is gemaakt van Heynders 2006 die ingaat op de poëzie van Paape, ook op geciteerd gedicht, en het surrealisme in Nederland (ook de poëzie van W.F. Hermans) belicht. Renders 1989 gaat in zijn studie over het surrealisme in Nederland onder meer in op De Schone Zakdoek, Theo van Baaren, C. Buddingh', E. van Moerkerken, L.Th. Lehmann en W.F. Hermans. Zie over het surrealisme ook Vancrevel 1989, Fokkema 1999, 82 e.v. In Drijkoningen e.a. 1991 zijn de surrealistische manifesten te vinden. Meer algemeen over het surrealisme internationale studies van Balakian 1986, Russell 1985 en Virmaux 1994. Zie over C.J. Stip ook Cees van der Pluijm, ‘Kees Stip, de humor van een horloger’ in Meinderts e.a. (red.) 1999, 37-56, alsmede het levensbericht van Stip door Patty Scholten 2008. | |
Vindplaatsen citaten Gewone en ondergrondse literatuur:Stols in Greshoff e.a. 1990-1992, 1992 ii, 6, naar Van Faassen e.a. (red.) 2006, 251; Kuitert 2006, 197; Aarts 2006 over Havank, 115; Van Randwijk en Henkels naar Dorleijn e.a. (red.) 2003, 17, 1; Balkema naar Lewin 1983, 190; Stip 1946, 4-5, 11, 13, 11, 6, 7, 12; Scholten 2008, 124 over Stip, naar Battus, Opperlandse letterkunde, Amsterdam 1981; Van Loon in Haagsche Post 17-6-1944, naar Calis 1989, 198; Rodenko naar Calis 1989, 219; citaten De Schone Zakdoek uit Van Baaren (e.a.) 1981, 23-24 (fragment), 42-43, 13; Van Baaren naar Calis 1989, 64; citaten De Schone Zakdoek uit Van Baaren (e.a.) 1981, 57, 113, 23; Lucebert in Het Parool 7-11-1949 naar Fokkema 1999, 48; Lichting naar Calis 1989, 107, 126, 151; Parade der Profeten naar Calis 1989, 244-245, 260, 261, 264, 276, 275. | |
5.8 Het literaire leven in Vlaanderen: de institutiesAchtergrondinformatie over oorlog en bezetting in België is te vinden in algemene historische studies zoals Blom e.a. 2001, Dujardin & Witte 2005, Beyen 2002, Kossmann 1986, Van den Wijngaert (red.) 2004 alsmede de meer verhalende geschiedenis van Reynebeau 2003. Verder uiteraard De Schrijver e.a. (red.) 1998 (nevb), die over de meest uiteenlopende onderwerpen zeer bruikbare informatie bevat. Wat de literatuur en het culturele leven betref is dit hoofdstuk vooral gebaseerd op De Geest e.a. (red.) 1998, Van de Vijver 1990 en Renders e.a. (red.) 2006, i.h.b. het artikel van Bruinsma. De Geest e.a. (red.) 1998 gaat in de inleiding in op de termen collaboratie en accommodatie (zie over deze kwestie ook Van den Wijngaardt, p. 33). Humbeeck 1998 schetst in zijn interessante bijdrage over Boon een algemeen beeld van de Vlaamse literatuur en instituties tijdens de oorlog waaraan ik veel ontleend heb. Hij noemt Walschap ‘naïef politiek’. Verder is ruim geput uit andere stukken uit de bundel: Bruinsma over de kritieken van Jeanne de Bruyn, Beyen over de cultuurpolitiek en De Lage Landen (zie ook Beyen 2006), E. Brems 1999a over het literair-kritische discours in het dagblad Volk en Staat (juni 1940-juni 1941), Speliers over Streuvels, Vanfraussen 1998 over DeVlag. Zie over DeVlag ook Seberechts 1991. Veel gegevens heb ik ontleend aan Van de Vijver 1990 die uitgebreid ingaat op het Duitse cultuurbeleid en de literaire instellingen tijdens de oorlog en veel literaire voorbeelden geeft (zowel lofliederen op Hitler als verzetsverzen). Zie over Verschaeve ook Vanlandschoot 1988 en 1998. Renders e.a. (red.) 2006 bevat ook cruciale informatie over het literaire bedrijf in Vlaanderen in oorlogstijd zoals de uitgeverijen De Lage Landen, Lannoo en Manteau. Uit de algemene inleiding van Bruinsma over Vlaanderen met veel bruikbare informatie over de oorlogssituatie, heb ik ruim geput, evenals uit het artikel van Stuyck en Bruinsma over Manteau, dat van Beyen over De Lage Landen en van Van Lanschoot over Lannoo (de Flamenpolitik en Streuvels). Interessant zijn ook de fondscatalogi die zijn toegevoegd aan | |
[pagina 1059]
| |
de artikelen. Zie verder de belangrijke studie van De Geest 1997. Daarnaast bevat De Wever 1994 onmisbare informatie over het vnv. Vitale informatie over literatuuropvattingen in het interbellum bevatten E. Brems e.a. 1999 (i.h.b. over Volk en DeVlag) en Missinne 1994 die vooral de voorgeschiedenis van de belangstelling voor volksverbonden literatuur belicht. De biografieën van Minne, Streuvels, Verschaeve, Van Nijlen en Manteau gaan ook in op het literaire bedrijf tijdens wo ii. Zie over Manteau Absillis 2009, Stuyck en Bruinsma 2006, Bruinsma 2005 en Seghers 1992, over Minne Daane 2001 (i.h.b. 300-358, 312 e.v. over het verzet), over Verschaeve Vanlandschoot 1998, over Van Nijlen Stefan van den Bossche 2005, over Jeanne de Bruyn Bruinsma 1998 en Humbeeck 1998, over Streuvels en Duitsland de vele publicaties van Hedwig Speliers, o.m. 1998. De verfilming van De Vlaschaard wordt belicht in Van de Winkel en Linthout 2007. Schepens 1971 beschrijft aan de hand van data het leven van Streuvels (zie p. 108 over terugkeer in mei 1940 naar Lijsternest). Informatie over de uitgeverij is te vinden in het standaardwerk van Simons 1987 (herdrukt in 2013), Baudin 1965 en Beeusaert en Kayaert 2004. Zie over de vvl: Willekens en Decorte 1982, Bruinsma in Renders e.a (red.) 2006, 22-38, Humbeeck 1998. Zie over de straffen na de oorlog ook Van de Vijver 1990 en Brems 2006. In Critisch Bulletin 1945, herdenkingsnummer, is een passage opgenomen van Rost over zijn ontmoeting met Brunclair in kamp Vught. Deze werd opgenomen in Goethe in Dachau, Amsterdam 1946. Zie over Brunclair Vandenbroucke 2013. Zie over de Jodenvervolging en het verzet naast Van de Vijver 1990 ook Tollebeek e.a. (red.) 2008. Zie over de roman van Jeanne de Bruyn ook Beyen 1998. | |
Vindplaatsen citaten Het literaire leven in Vlaanderen:Bruinsma 2006, 22; Moens in Dietbrand 1 (1933), nr. 1, 26 naar Van de Vijver 1990, 35-38; Walschap naar Humbeeck 1998, 15; Humbeeck 1998, 15 over Walschap; Vercnocke in Volk en Staat 21-9-1940; Jeanne de Bruyn naar Bruinsma 1998, 90, begrippenparen uit Bruinsma 1998, 85, zie ook Humbeeck 1998, 33 en eerder De Geest 1989, 130; ‘celleiders’ naar Van de Vijver 1990, 12; Walschap, Vercnocke, Verschaeve naar Van de Vijver 1990, 12, 13, 51; Vlaanderen 17 (1968), 129; Humbeeck 1998, 31; Meyer in Nieuwsblad voor den Boekhandel 4-12-1940, naar Bruinsma 2006, 27; Van Snick naar Van de Vijver 1990, 34. | |
5.9 De letteren en de nieuwe orde in het ZuidenZie voor algemene literatuur de literatuuropgave bij 5.8. Ook in dit hoofdstuk heb ik in het bijzonder gebruikgemaakt van Van de Vijver 1990, waaraan ook verschillende literaire voorbeelden zijn ontleend. Belangrijke bronnen vooral over Jeanne de Bruyn zijn Bruinsma 1998 en 2006 en Humbeeck 1998. Liesbeth Nys 1999 belicht De Bruyns filmkritieken. De passages over Verschaeve en het toneel zijn vooral gebaseerd op Vanfraussen 1998. Voor Vertommen heb ik, naast Van de Vijver, vooral gebruikgemaakt van Haest 1973 die het ‘Galgelied’ en de receptie daarvan behandelt. Zie over De Pillecyn De Geest 2007, Speliers 2008 waarin ook de opvattingen van De Geest over De Pillecyn zijn verwerkt en Humbeeck 2010 die ook ingaat op de discussie. Zie meer algemeen de interessante jaarboeken Filip de Pillecynstudies, red. Emmanuel Waegemans. Vandenbussche 2009 gaat in op Gyselen. | |
Vindplaatsen citaten De letteren en de nieuwe orde in het Zuiden:Gyselen naar Van de Vijver 1990, 33; Vansina in Volk, maart 1937 naar Haest 1973, 41; Vertommen, ‘Galgelied’ en Jong Kultuurleven 1955 naar Haest 1973, 48-49, 49-50; citaten Verschaeve naar Vanfraussen 1998, 141, 139, 134, 132, 147, 151; De Geest 2007 naar Speliers 2008, 56; reacties op De soldaat Johan naar Speliers 2008, 55, 61; citaten over De Bruyn naar Bruinsma 1998, 87, 89. | |
[pagina 1060]
| |
Stuyck en Bruinsma 2006, Bruinsma 2005, Musschoot 2004 en Seghers 1992. Veel gegevens zijn afkomstig uit Stuyck en Bruinsma 2006. Zie ook Bruinsma 2006 en 2005. Cijfers over aantallen uitgaven van Manteau en Lannoo in de oorlog zijn afomstig uit Stuyck en Bruinsma 2006, 166. Zie over Manteau en de editie van het werk van Van de Woestijne Musschoot 2004. Biografische gegevens over Manteau zijn ontleend aan Seghers 1992 en Absillis 2009. Een heel ander beeld van Manteau levert schrijver Jeroen Brouwers in verschillende publicaties. Een rijke, meer algemene, bron voor de geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen vormen de vele publicaties van Ludo Simons, vooral Simons 1987 (2013) en het lemma ‘Uitgeverij en boekhandel’ in De Schryver e.a. (red.) 1998 (nevb), 3112-3125. Zie over uitgeverij Lannoo Vanlandschoot 1984. De opmerking van Streuvels staat in ‘Onze Vlaamsche drukkers’, in: Kerstnummer van het Drukkersweekblad 1930, p. 24 (zie ook Bruinsma 2006). Baudin 1965, 325 schetst een genuanceerder beeld dan Streuvels. Zie voor L.P. Boon het Verzameld werk (red. Humbeeck, De Geest, Kennis, Musschoot e.a.), dat tevens een selectieve secundaire bibliografie bevat per boek en uitleidingen over de betreffende werken. Zie verder de vele publicaties van Boon-specialist Humbeeck alsmede die van het Louis Paul Boon Centrum; De Kantieke Schoolmeester, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boonstudie bevat interessante artikelen. Humbeeck noemt Roelants ‘de katholieke allemansvriend’ (Louis Paul Boon 2007 (vw 1), 298), elders het ‘arrangeurke’ (naar een uitspraak van Manteau in Humbeeck 1998, 13). Zie over De voorstad groeit Humbeeck in kll. Zie ook het nawoord van Humbeeck in Boons Verzameld werk i. Het juryrapport van De voorstad groeit werd in veel kranten vrijwel integraal gepubliceerd, o.m. in De Dag 19-11-1942, Volk en Staat 19-11-1942, Het Vlaamsche Land 20-11-1942, Laagland 28-11-1942, Nieuw Vlaanderen 28-11-1942. In Het Laatste Nieuws 26-11-1942 verscheen een interview met Boon. Meer receptiegegevens over het debuut zijn ook in het nawoord in het vw en kll te vinden. Zie over Abel Gholaerts (1944) Humbeeck 1998 waarin ook veel algemene informatie verschaft wordt over het Vlaamse literaire leven in oorlogstijd. De Kantieke Schoolmeester 1994, 6-7, is een themanummer over Abel Gholaerts. Het Nawoord in Verzameld werk deel 2 bevat veel receptiegegevens over de roman. Zie over de uiterst marginale receptie van Boons vroege werk in Nederland Humbeeck 1995. Zie ook Louis Paul Boon e.a. 2003 over oorlog en collaboratie. Boons Mijn kleine oorlog, de straffen na de oorlog en de naoorlogse literatuur komen uitvoerig aan bod in Brems 2006. Zie over de naoorlogse literatuur in Nederland verder Anbeek 1986. Zie ook het ‘Tot slot’ in dit boek. | |
Vindplaatsen citaten Angèle Manteau en de nieuwe literatuur in Vlaanderen:‘literaire kwaliteit’ naar Seghers 1992, 87 en Stuyck e.a. 2006, 106; juryrapport L.P. Boon in Het Vlaamsche Land 20-11-1942 naar Humbeeck 1998, 19; Boon 2007 (vw 1), 427, 143, 150, 160; Vooruit 27-7-1943 naar Humbeeck 1998, 11; Jeanne de Bruyn in Volk en Staat 25/26-7-1943, Hardy in Volk en Kultuur 3 (1943), nr. 37, 652 en Oosterwijk Het Vlaamsche Land 12-8-1943, allen naar Humbeeck 1998, 19-20; Sacré in Het Laatste Nieuws naar Humbeeck 1998, 22; Jeanne de Bruyn over de brandstapel in Volk en Staat 2/3-7-1943, naar Van de Vijver 1990, 48; De Bruyn over Abel Gholaerts naar Humbeeck 1998, 31 en Van de Vijver 1990, 48; Ranke over Abel Gholaerts naar Humbeeck 1998, 46 en 47. | |
[pagina 1061]
| |
Tot slotDe toestand in Europa in 1945 wordt treffend beschreven door Buruma 2013. Zie over Nederland vooral De Liagre Böhl in Aerts e.a. (red.) 2013, voor België Craeybeckx e.a. 1983 en Van de Vijver 1990. Gegevens over de Ereraad zijn vooral ontleend aan De Jong, deel 12 i, Venema 1990 (3a) De Moor 1982 ii, 642-656, zie ook Martien J.G. de Jong 2007, 102-124, die kritiek heef op de ereraad en de goed-foutvisie van L. de Jong (een samenvatting van de kritiek op De Jong is o.m. vinden in Smits 2014, zie ook Blom 1983 en eerdere passages in deel 5 van Bloed en rozen, o.m. de inleiding). De straffen in België worden beschreven door Brems 2006 en Lensen 2013. Zie over Blanka Gyselen, Wies Moens, Cyriel Verschaeve en andere ‘verbrande’ schrijvers uit Vlaanderen De Vos e.a. (red.) 2009. De soms ronduit vijandelijk ontvangst van de joden die terugkeerden uit de kampen wordt navrant geïllustreerd in Buruma 2013, 146-147. De literatuur in Nederland en Vlaanderen na de oorlog wordt beschreven in Brems 2006 en Lensen 2013. Beide auteurs gaan ook in op Walschap. Anbeek wijdde een aparte monografie aan de literatuur in Nederland na 1945. Het beeld over de naoorlogse letterkunde is mede gebaseerd op zijn studie; zie ook Anbeek 1999. De doorwerking van de oorlog in de literatuur tot het jaar 2000 wordt belicht in Brems 2006. Zie verder o.m. Ibsch e.a. 1996. Van Dyk e.a. 2013 gaat in op intertekstualiteit. Zie over doorwerking van de generatie van 1910 bij Bouazza, in het bijzonder Geerten Gossaert, Appel 2003. Ook na de onafankelijkheid bleven er ‘Indisch-Nederlandse’ romans van de tweede generatie verschijnen. Zie hierover Vermeulen 1988. | |
Vindplaats citaten Tot slot:Vestdijk, Bevrijdingsfeest 1978 (vr 19), 28; het ‘arrangeurke’ naar Humbeeck 1998, 13; citaat ‘Eereraad’ naar De Moor 1982, dl. 2, 646; Vestdijk, Pastorale 1943 1983 (vr 16), 244, 227, zie ook Anbeek 1986; Walschap, Zwart en wit, 1947, 224, of 1990 (vw 3), 1006; Van Vriesland 1958 I, 654. |
|