Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945
(2018)–Jacqueline Bel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 807]
| |
4.10 De Spaanse Burgeroorlogaant.De Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), het bloedige conflict waarin republikeinen en nationalisten lijnrecht tegenover elkaar stonden, werkte ook als een splijtzwam in het literaire leven in Vlaanderen en Nederland. Het was het vierde internationale conflict in de twintigste eeuw dat op grote schaal de aandacht trok van literatoren en kunstenaars. Rond 1900 had de Tweede Boerenoorlog (1899-1901), waarin Engeland en de Zuid-Afrikaanse Boeren tegenover elkaar stonden, zeer veel schrijvers uit Nederland en Vlaanderen naar de pen doen grijpen. Daarna had de Eerste Wereldoorlog niet voor niets als bijnaam ‘de literaire oorlog’ gekregen. Nederland was, anders dan België, als neutraal land niet betrokken geweest bij de gevechten, maar zelfs daar werd veel literatuur gewijd aan de Grote Oorlog die heel Europa tot een strijdtoneel maakte. In 1917 raakte de westerse wereld in de ban van de Russische Revolutie, die onder literatoren veel voor- en tegenstanders had. En in de jaren dertig dwong de bloedige Spaanse Burgeroorlog opnieuw tot een stellingname. Niet alleen politici, maar ook kunstenaars, intellectuelen en auteurs uit de hele West-Europese wereld spraken zich erover uit of voelden zich geïnspireerd erover te schrijven of te dichten. In de Lage Landen gold dit onder meer voor Gerard Walschap, Albert Helman en Henriette Roland Holst. De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway, die zelf als ooggetuige aanwezig was geweest bij de gevechten, belichtte in For Whom the Bell Tolls (1940) de kant van de republikeinen. De roman werd vlak na de Tweede Wereldoorlog vertaald in het Nederlands en zowel in Nederland als in Vlaanderen uitgebracht. Naast Hemingway spraken ook Bertolt Brecht, Ezra Pound, George Orwell, André Malraux en Claude Simon zich in hun literaire geschriften uit over de Burgeroorlog, voor of tegen Franco, voor of tegen het communisme. De republikeinen, die op dat moment de wettige regering vormden, stonden tegenover de opstandige nationalisten onder leiding van de katholieke generaal Franco. Grofweg gezegd waren communisme en anarchisme tegenover fascisme en katholicisme geplaatst. De opinies werden met vuur verdedigd; het materiaal was explosief. Een objectieve analyse van de situatie was volgens niemand mogelijk, zoals opgemaakt kan worden uit de woorden van Ter Braak: ‘wie tegenwoordig zakelijkheid ten opzichte van Spanje verdedigt, is een huurling van Moskou’. Het conflict was daadwerkelijk van internationale omvang. De Sovjet-Unie bood al snel militaire steun aan de republikeinen; Mussolini en Hitler stonden aan de kant van Franco's troepen. Nederland en België hielden zich afzijdig, maar veel vrijwilligers, ook uit de Lage Landen, meldden zich aan om nationalisten of republikeinen de helpende hand te bieden - ook | |
[pagina 808]
| |
schrijvers. Verschillende Nederlandse en Vlaamse journalisten bezochten het land in oorlog en deden verslag van wat ze zagen. Thuisblijvers zetten hun gedachten, gedichten en ideeën op papier. Veel katholieken kozen de kant van Franco, maar er waren ook markante uitzonderingen in de katholieke literaire wereld. | |
Spanje in de spotlightsSpanje stond dus in de jaren dertig om politieke redenen in de schijnwerpers. Het land was niet lang daarvoor bovendien ontdekt als exotisch vakantieland voor een kleine elite. Aan het begin van de twintigste eeuw werd Spanje nog beschouwd als een verloren uithoek van Europa, maar vanaf de jaren twintig kwam daar verandering in en begon de gegoede klasse het land te bezoeken. Dictator Primo de Rivera had deze ontwikkeling bevorderd. Verschillende schrijvers waren naar Spanje gereisd en hadden erover geschreven - in de jaren twintig Couperus en Buysse, die Spanje aandeden op weg naar Noord-Afrika. Marokko, Algerije en Tunesië waren namelijk al eerder - rond 1900 - in de mode onder kunstenaars. In de jaren dertig bezochten H. Marsman, Arthur Lehning, Albert Helman en Albert Kuyle Spanje. Het land veroverde ook op een andere manier een plaats in de literatuur. Slauerhoff had in zijn romantische verhaal ‘Larrios’ uit 1930 over een onbereikbare Spaanse geliefde geschreven. J.W.F. Werumeus Buning was een bewonderaar van de Spaanse ballade en had in zijn populaire en zeer vaak herdrukte gedichtencyclus Mária Lécina uit 1935 een Spaanse schone als hoofdpersoon gekozen. Vestdijk publiceerde in 1937 zijn historische roman Het vijfde zegel. Een roman over het Spanje van de Inquisitie, waarin Philips de Tweede en El Greco een belangrijke rol speelden. Deze schilder was in de jaren dertig in heel Europa in de belangstelling komen te staan. Somerset Maugham liet de schilder optreden in Of Human Bondage, een roman uit 1915 die in 1934 werd verfilmd. De schrijver Gerald Brenan, een bekende van de Bloomsbury-groep, had zich in 1920 op het Spaanse platteland gevestigd om zich af te keren van de West-Europese beschaving. Daarnaast was de aloude roman Don Quijote, die al sinds het begin van de negentiende eeuw, maar ongetwijfeld ook eerder, regelmatig opnieuw vertaald was in het Nederlands, belangrijk geweest voor het beeld van Spanje in de Lage Landen. Op een heel andere manier trok de vertaling van het boek La rebelión de las masas (1929) van de Spaanse auteur en ondergangsfilosoof José Ortega y Gasset in de jaren dertig de aandacht in Nederland en Vlaanderen. Het boek was in 1933 op verzoek van uitgever Leopold met spoed vertaald door de hispanist en schrijver Johan Brouwer en moest al in 1934 herdrukt worden. Brouwer had | |
[pagina 809]
| |
het boek een wat gekleurde titel meegegeven: De opstand der horden. Had Ortega neutraler gesproken over ‘de massa's’, Brouwer sprak van ‘horden’, waarmee hij de ‘barbaren in intellectueel en zedelijk opzicht’ bedoelde, het vulgus. Daarmee speelde hij in op de heersende angst voor maatschappelijks onrust, of deze nu van links of van rechts kwam. Ortega's boek werd door veel intellectuelen bewonderd. In 1936 hield hij een lezingenreeks in Nederland en sprak J. Huizinga van Ortega's ‘triomftocht door Nederland’. Ortega sloot in bepaalde opzichten goed aan bij de opvattingen van Oswald Spengler in Der Untergang des Abendlandes en die van J. Huizinga in De schaduwen van morgen. Ortega stelde de opkomst van de massa's aan de orde, een probleem dat ook volgens Ter Braak cruciaal was. Volgens Ortega bedreigde de enorme bevolkingstoename sinds de negentiende eeuw de cultuur van Europa met de ondergang. Hij betoogde dat door de toegenomen welvaart en het hogere opleidingsniveau nieuwe massa's het maatschappelijk toneel hadden beklommen die niet meer hechtten aan traditionele waarden en geen verantwoordelijkheid op zich namen. De nieuwe mens was verwend en stelde vooral eisen aan de ander, niet aan zichzelf. Hij wilde de samenleving besturen zonder dat te kunnen. Een elite die verantwoordelijkheid voelde en die ook wilde nemen, was nodig om de samenleving in goede banen te blijven leiden. In theorie kon volgens Ortega ook een arbeider lid zijn van deze elite, een gedachte die in de vertaling van Brouwer niet tot uitdrukking kwam. De Europese bevolking was van 1800 tot 1914 van 180 miljoen tot 460 miljoen gestegen, zo meldde Ortega, en, zei hij: Deze voortjagende uitbreiding is voor ons thans van groot belang, want zij beteekent dat er zwermen op zwermen menschen over Europa zijn uitgestort, en in zulk een korte spanne tijds dat zij niet voldoende van de overgeleverde beschaving konden worden doordrongen. Een van de gevolgen daarvan - nog steeds volgens Ortega - uitte zich in fascisme en syndicalisme: In de gedaanten van syndicalisme en fascisme komt thans voor het eerst in Europa een slag mensch naar voren dat geen redenen wenscht op te geven en er zich evenmin om bekommert of het gelijk heeft, maar dat zich heel eenvoudig vastbesloten toont zijn meeningen aan allen op te leggen. De problemen van fascisme en communisme werden tijdens de Spaanse Burgeroorlog opnieuw actueel en zorgden ook in de literatuur en kunst voor tegen- | |
[pagina 810]
| |
gestelde visies. Zo had de dood van de republikeinse dichter Federico García Lorca, die in 1936 door nationalisten werd vermoord, in Nederland en Vlaanderen verschillende reacties tot gevolg: zowel Maurice Roelants als Werumeus Buning wijdde er een gedicht aan. In 1937 schilderde Picasso zijn beroemde Guernica, waarop hij het bombardement door Duitse vliegtuigen van de gelijknamige Spaanse stad verbeeldde, een aanklacht tegen de verschrikkingen van de oorlog in zwart-wit van 3,5 bij 7,8 meter. | |
De Spaanse Burgeroorlog in Nederland: journalistenSommige Nederlandse auteurs gingen naar Spanje als journalist en verslaggever. De hispanist Johan Brouwer, vertaler van De opstand der horden, reisde verschillende keren tijdens de Burgeroorlog naar Spanje en deed verslag van zijn ervaringen in de nrc, De Tijd en De Groene Amsterdammer. De in 1934 tot het katholicisme bekeerde hispanoloog, die in Spanje iets essentieels meende te vinden dat in West-Europa verloren was gegaan - mystiek, het strenge katholicisme en de rijkdom van de Spaanse cultuur -, steunde aanvankelijk Franco, maar veranderde later van standpunt en sympathiseerde toen met de republikeinen. In 1936 schreef hij er een in de ogen van Ter Braak en Van Duinkerken objectieve brochure over. In datzelfde jaar bezocht hij het nationalistische kamp, in 1937 het republikeinse. In 1939 ging hij in zijn Spaanse cultuurgeschiedenis Spaansche aspecten en perspectieven opnieuw in op de Burger oorlog en publiceerde hij er onder het pseudoniem Maarten Moer een roman over: Het geheim van Messina-Medina, na de Tweede Wereldoorlog opnieuw gepubliceerd onder de nieuwe titel In de schaduw van de dood. In deze roman, waarin occultisme een rol speelt, gaat de hoofdpersoon als vrijwilliger vechten in Spanje. Lou Lichtveld (Albert Helman), de uit Suriname afkomstige medewerker van De Gemeenschap, die inmiddels het katholicisme vaarwel had gezegd, was van 1932 tot 1938 in Spanje als correspondent van de nrc en De Groene Amsterdammer. Hij ontwikkelde zich juist in zijn Spaanse tijd in socialistisch-anarchistische richting. In 1937 schreef hij De sfinx van Spanje. Beschouwingen van een ooggetuige. Zijn revolutionaire artikel in de Kroniek van Kunst en Kultuur van oktober 1936, waarin hij de afbraak van kathedralen verdedigde, iets wat Brouwer juist met afschuw had vervuld, zorgde voor veel kritiek. In het stuk lijkt een linkse nagalm van het futurisme door te klinken. Helman stelt dat een vernietiging van het oude, ook de oude kunst, noodzakelijk is om het nieuwe mogelijk te maken. Helman was getuige geweest van de vernielingen van kathedralen in Spanje aan het begin van de Burgeroorlog en vroeg zich in zijn stuk af waar liefde voor kunst, cultuur en verleden vandaan kwam en hoe oprecht deze | |
[pagina 811]
| |
eigenlijk was. Hij constateerde dat hij de vernielingen aan het begin van de Burgeroorlog net als vele anderen had toegejuicht. Toen hij een prachtige Renaissance-gevel had zien neerstorten, had hij vooral interesse gehad in het donderend geraas dat dit maakte; toen hij een oude, halfverkoolde gotische madonna zag liggen, was zijn overheersende gedachte geweest: ‘dat oude hout brandt verdomde langzaam’. Toch lijkt in de volgende zinnen ook een waarschuwing door te klinken: Maar nu zijn we in de week van 19 tot 26 Juli; bombardementsvliegtuigen zoemen boven de daken; kerken en kloosters staan in lichtelaaie, schoten dreunen en knetteren uit alle richtingen. En het volk wreekt zich, de tijgers zijn losgelaten, de kunstwerken in gevaar! Het verleden drukt op het heden met een last van duizenden jaren. Al het voorbije staat ons in de weg, stelt Helman: Tussen oudheid en middeleeuwen staan de Vandalen, staan Attila en Djengis Khan die in iedere kunstgeschiedenis een eervolle vermelding verdienen. Tussen de middeleeuwen waarin wij helaas nog leven en de nieuwe tijd waarvan wij dromen, zullen moderne Vandalen moeten opstaan, en zal een nieuwe Gésel Gods de aardbol moeten kaal zwepen. Later herschreef hij het stuk in gematigde vorm. Ter Braak ging op Helmans artikel in: men weet wel, dat er in Spanje een ten hemelschreiende armoede is en dat de analphabeten er ontelbaar zijn, maar... de kerk heeft veel kunstschatten, en de eerbied voor de kunstschatten zit ons zeer diep. De kunstschat, als het geestelijk bezit, is de sublimering van het bezit überhaupt; daarom richtte de wraakzucht van de afvallige katholiek Albert Helman zich bij wijze van simplistische reactie dan ook tegen die kunstschatten. [...] Ik voor mij beken een zwak voor kunstschatten te hebben [...] maar het lijkt mij toch ook weer van weinig psychologisch inzicht getuigen om een volk, dat voor zijn emancipatie van generaalslusten vecht, met de morele maatstaven van rustige kunsthistorici te critiseren. Bij andere schrijvers en journalisten speelden deze revolutionaire gedachten over de vernieuwing en de vernietiging van de kunst geen rol, maar overheersten politieke opvattingen. Gerard Vanter deed verslag van de Burgeroorlog vanuit zijn communistische visie. Johan Brouwer noemde diens verslag ‘Valencia, Madrid, Barcelona’ in Critisch Bulletin overigens ‘een oppervlakkig en door- | |
[pagina 812]
| |
zichtig reclame-pamflet van de vvsu’ - dat wil zeggen van de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie. Ook de journalist Rein Blijstra, die een enkele keer literair proza schreef, zoals het verhaal ‘Verraad in Valencia’, versloeg het conflict als freelancejournalist. Anderen gaven vanuit het thuisfront hun visie op de zaak in felle gedichten, romans met een boodschap of geëngageerde brochures. | |
Literaire vrijwilligersAl snel na het uitbreken van de Burgeroorlog in 1936 meldden vrijwilligers uit heel Europa zich aan om mee te vechten in Spanje. Ook Nederlanders en Vlamingen uit het linkse en rechtse kamp raakten zo intensief betrokken bij de Burgeroorlog dat ze zich als militair aanmeldden. Aanhangers van het fascisme zoals George Kettmann en Steven Barends kozen voor het Franco-kamp en communistisch georiënteerde schrijvers en journalisten zoals Jef Last, Krijn Breur en Gerard Vanter waren voor de republikeinen. Ook vrienden van de jonge Louis Paul Boon, die net als hij lid waren van de Aalster communistische beweging, trokken naar Spanje. In 1937 werd in Madrid en Valencia een groot internationaal antifascistisch congres georganiseerd, waarbij de schrijvers Johan Brouwer en Jef Last aanwezig waren. Of er Vlaamse auteurs bij waren, is niet bekend. De communistische schrijver Jef Last schopte het tot kapitein. In reportages die later gebundeld werden in De Spaanse tragedie (1962) en ook in gedichten deed hij verslag van zijn emoties en opinies. Gerard Vanter beschreef in zijn boekje Nederlanders onder commando van Hollander Piet in Spanje (1939) de Nederlandse Compagnie onder leiding van Piet Laros. In ‘De zeven over de Ebro’ laat hij zien hoe het Nederlandse commando de Ebro oversteekt. De toon in het verhaal is heldhaftig als in een jongensboek. Eerst karakteriseert Piet zijn manschappen. Hollander Piet kijkt naar zijn mannen in de boten, hij kent ze allen [...], hun felle, felle haat tegen de fascistische moordenaars... Daar heb je Leen Trip, de Rode Kruissoldaat [...]. Ginds zit Krijn Breur, vroeger Rode Valkenleider en student in de letteren... Hollander Piet ontmoet de lachende ogen van Jan Zomer, de stierenvechter, de ‘toreador’. Met een onnavolgbare grandeza trad hij op in het ‘stierengevecht’ [...]. Er ontbreken er velen, die gevallen zijn, Martin Segers, de Vlaming, Anke van Roede, Piet van Essen... Hij heeft ‘ook een intellectueel, een bankbeambte, een kenner van talen, een man met een zacht gemoed, een pacifist’ aan boord: ‘Veertig jaar oud. “Die is | |
[pagina 813]
| |
eigenlijk helemaal geen soldaat,” denkt Piet. [...] De man met de twee linkerhanden. Maar hij is erbij en maakt zich verdienstelijk...’ Het verhaal eindigt in een soort lofzang, ook op de Nederlander. De slag bij de Ebro is de geschiedenis ingegaan als het laatste grote wanhoopsoffensief van de republikeinen. Daar is in het verhaal van Gerard Vanter niets van te merken. De toon die Johan Brouwer in zijn roman In de schaduw van de dood aanslaat is heel anders. Aan het eind van het boek relativeert hij de drijfveren van de vrijwilligers die zijn gaan vechten in Spanje. Weer zag ik ze voor mij, die groepen van jonge en oudere mannen, intellectueelen en onontwikkelden, mannen uit de gezeten burgerij en paupers, die zich voor de werfbureaus verdrongen. De nu geheel vergeten figuur Krijn Breur, die in het geciteerde stuk van Vanter figureert, en al snel communist werd, vocht ook mee in Spanje. Hij stuurde brieven naar zijn zuster, die onder pseudoniem gepubliceerd werden in het blad De Proletarische Vrouw. Breur raakte gewond tijdens de slag bij de Ebro en schreef gedichten in de ziekenhuizen waar hij verpleegd werd. In 1939 kwam hij weer in Nederland terecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat hij, net als Johan Brouwer, in het verzet, maar in 1943 werd hij verraden en tegelijk met de Parool-groep in Leusden gefusilleerd. Ook Johan Brouwer overleefde de oorlog niet. Hij werd na de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister gearresteerd en vervolgens gefusilleerd. De acteur H.A.J. Tiemeyer, die nog tot in de jaren zeventig te zien was in verschillende toneelstukken, vocht bij een Joegoslavisch commando van de Internationale Brigades. Omdat hij als verslaggever naar Spanje was gegaan en buiten de cpn om in dienst was getreden als soldaat, raakte hij zijn Nederlanderschap niet kwijt, zoals wél gebeurde met de Spanje-vrijwilligers. In Gerard Walschaps toneelstuk De Spaansche gebroeders (1937) wordt geen keuze gemaakt tussen een van de twee voor de hand liggende perspectieven, dat wil zeggen: republikeins of nationalistisch. Walschap thematiseert de scheuring in de samenleving in de vorm van een twist tussen tweelingbroers die tijdens het conflict ieder een andere kant kiezen en zo tegenover elkaar komen te staan in de strijd. Het stuk bevat passages die de oorlog verwerpen. Zo verzucht de | |
[pagina 814]
| |
moeder van de tweeling hoe nutteloos de oorlog is: ‘Als gij zult gesneuveld zijn, voor niets, voor louter niets, zal ik het recht hebben den vervloekten onzin aan te hooren, dat gij gevallen zijt op het veld van eer.’ Walschaps verhaal zou door Kamiel van Baelen worden gebruikt als inspiratie voor het sprookje ‘De mooiste tweeling van Spanje’. Van Baelen verwerkte het verhaal ook in zijn roman Een mensch op den weg (1944). | |
Poëzie en proza: de vrouwelijke soldaatDe gedichten van vrijwilliger Krijn Breur over de Spaanse Burgeroorlog zijn niet opzienbarend. Het zijn technisch eenvoudige strijdverzen met simpel eindrijm en een duidelijke boodschap. Toch laten ze een nieuw thema zien in de literatuur: de vrouwelijke vrijwillige soldaat. 'k verlang naar jou, m'n milicienne,
'k verlang naar jou, m'n vrouw, m'n kameraad,
die de roep heeft gehoord, die de taak heeft begrepen
en 't geweer in de vuist, aan de fronten staat.
Gerard den Brabander, die vanuit Nederland met de Spaanse oorlog meeleefde, voerde de vrouwelijke strijder op die het gevecht en het moederschap combineert:
Miliciana
Soms heft zij 't hoofd. Haar blik glijdt van 't vizier
en het geweer zinkt bevend uit haar handen.
Zij speurt onrustig langs de heuvelranden:
er schreide een kind, ver achter, in 't kwartier.
Johan Brouwers beschrijft in de roman In de schaduw van de dood een Zweedse danseres die de troepen door haar dans inspireert. Ze wilde het Spaanse volk helpen, maar kon zelfs geen verband aanleggen, alleen maar dansen: Na den val van Toledo, toen drommen milicianos, met achterlating van wapenen en gewonden, naar Madrid vluchtten, had zij voor Aranjuez die vlucht weten te stuiten. Zij was midden op den weg gaan staan, en was gaan dansen. Een wilden, opwindenden dans, den ‘Berserkerdans’. Enkele vluchtende milicianos waren blijven staan, en hadden een kring om haar gevormd. Zij begonnen hun angst en moeheid te vergeten, bij het zien van deze vreemde, mooie vrouw, die in haar dans | |
[pagina 815]
| |
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog trokken veel vrijwilligers ten strijde. Ook vrouwelijke soldaten vochten mee. In de literatuur over de Spaanse Burgeroorlog is dit een terugkerend thema. Foto van Gerda Taro.
den moed der vertwijfeling, de bezetenheid van de gevechtswoede uitdrukte. En langzaam-aan werd het vuur in hen weer aangewakkerd, zij juichten de danseres toe, met nieuw geloof in zichzelf en in de zaak die zij verloren hadden gewaand. Twee dagen later werd ze door een granaatscherf getroffen, waarna ze kreupel door het leven moest gaan. | |
De verzuilingDe verschillende visies op de Spaanse Burgeroorlog correspondeerden met verschillende bloedgroepen in het literaire leven. Katholieken kozen in de regel voor Franco, al namen verschillende schrijvers binnen De Gemeenschap een afwijkend standpunt in. Degenen die met rechtse groeperingen sympathiseerden waren eveneens voor Franco. Socialistische en communistische dichters kozen uiteraard voor de republikeinen. Veel communistische schrijvers waren afkomstig uit wat voorheen het schrijverscollectief Links Richten was: Jef Last, Gerard Vanter, Nico Rost en Freek van Leeuwen. Maar ook Henriette Roland Holst steunde de republikeinen in haar poëzie, net als andere socialistische dichters. Zij vroeg ‘de slaap’ zich over de vermoeide strijders te buigen. ontferm u over hen die zijn willig voor u en ons te geven
hun schuimend bloed, hun jonge leven;
schenk hun uwe gave, voedzame slaap.
| |
[pagina 816]
| |
Jef Last bezong in het eenvoudige, vijf strofen tellende gedicht ‘Aan een gevallen makker’ een gesneuvelde vriend met behulp van bekende beelden - de witte roos en de vage lach op het gelaat van de dode: Een witte roos bloeide op het vale veld,
bloem van den dood te midden der gewonden;
een jong gezicht had in zijn laatsten nood,
de vage schaduw van een lach gevonden.
In de laatste strofe klinkt een positieve toon door. De dode ‘makker’ leeft op een andere manier verder: Maar dezen morgen zet een jonge vogel
zich op den tak en zingt en zingt en zingt;
het schijnt mij of in 't zoete vogelfluiten
de stem van mijn gevallen makker klinkt.
De socialistische arbeider-dichter Freek van Leeuwen, die zijn politieke overtuiging koppelde aan het christendom, beschrijft in zijn gedicht ‘Godsgericht’ de vernielingen door de oorlog: O hart, dat bij de puinen bloedt:
Nu valle al wat vallen moet
En 't oude breek' tezamen. -
Zoo hoog het vuur ten hemel schreit,
Zòò bloeie eens Gerechtigheid
In een nieuw Spanje. Amen.
Martien Beversluis, de toen nog socialistische dichter die later partij koos voor de nsb en in de Tweede Wereldoorlog burgemeester van Veere werd, was in deze tijd ultralinks, zoals kan worden opgemaakt uit zijn ‘Ballade van Spanje’. Anton Constandse, die Spanje in 1937 bezocht, gaf de brochure Rood fascisme uit. Maar er waren ook pro-Franco-geluiden te horen. Nederlandse fascisten kozen voor de nationalisten, zoals Steven Barends, de latere vertaler van Hitlers Mein Kampf, en George Kettmann, die actief waren binnen de Nederlandse antidemocratische bewegingen. Barends, die ook publiceerde onder het pseudoniem Dum-dum, schreef een ode aan de fascist ‘die Moskou zijn loon in granaten betaalt’ en bundelde zijn gedichten onder de veelzeggende titel Viva la muerte! Kettmann, die sinds 1931 lid was van de fascistische Bezem-groep van Jan Baars, prees de onderlinge verbondenheid van de soldaten van ‘Franco's | |
[pagina 817]
| |
front-armee’. Arnold Meijer, ‘voorman’ van het Zwart Front sinds 1934, bezocht Spanje in 1937, waar hij een gesprek had met de door hem bewonderde Franco. In zijn brochure Vier weken Spanje bejubelde Meijer de sterke groepsband van de jonge fascistische soldaten. | |
De katholiekenOok de tot het katholicisme bekeerde dichter A.J.D. van Oosten, die overigens niet in het fascistische kamp verkeerde, refereerde in 1936 in een gedicht in De Gemeenschap aan de angst voor het rode gevaar. Werumeus Buning, bewonderaar van de Spaanse dictator Primo de Rivera, die in 1930 had moeten aftreden, publiceerde eveneens in 1936 in De Gemeenschap ‘Een lied voor Spanje, om op te marcheeren’. Veel katholieken kozen in die tijd voor Franco omdat deze de strijd ook als een geloofsstrijd voorstelde. Niet alleen kranten en literatuur, ook films droegen bij aan de beeldvorming van de Spaanse Burgeroorlog. De helden van Alcazar, die ook in Nederlandse bioscopen draaide, was bijvoorbeeld duidelijk pro-Franco. De film laat zien hoe de aanhangers van de katholieke Franco manmoedig strijd leveren tegen het rode gespuis. Ze verdedigen Toledo met succes tegen de aanvallen van de communistische troepen. Het katholieke geloof speelt letterlijk een cruciale rol in de film: zo ontkomt een van de helden aan de dood doordat een kogel die op zijn hart is gericht afketst op de rozenkrans die hij op zijn borst draagt. In jeugdboeken werden ook ongezouten opinies geventileerd. Zo bracht Marc van Buuren het jeugdboek Onder de vaandels van Franco. Een spannend verhaal voor oudere jongens uit de Spaansche Burgeroorlog (1936) uit. Het verhaalt over een jongen die gaat vechten aan de zijde van Franco, tegen de bolsjewieken en anarchisten. In het linkse tijdschrift Afweerfront stond begrijpelijkerwijs een uiterst negatieve recensie over dit boek. In datzelfde jaar publiceerde Van Buuren tevens het boek De spion van Franco. Dat Franco een staatsgreep had gepleegd tegen een wettig gekozen republikeinse regering was voor veel katholieken geen probleem. Veel Nederlandse katholieke intellectuelen waren al eerder sympathie gaan koesteren voor het ‘organische’ corporatieve staatsmodel van Portugal onder Salazar. Het kwam hun logisch voor dat dit model ook in Spanje zou functioneren en eventueel zelfs in Nederland. Ze kozen vaak partij voor Franco, omdat ze in hem de verdediger zagen van het katholicisme tegen de rode horden die kerken in brand staken, priesters vermoordden en nonnen verkrachtten. De Gemeenschap reageerde hierop aldus: | |
[pagina 818]
| |
Het feit dat in het linksche Spanje door het verblinde gepeupel priesters vermoord zijn en kerken verbrand, was voor de katholieke kranten aanleiding om (zeer on-historisch) partij te kiezen vóór Franco en het verzet van Barcelona en Valencia tegen een rebellengeneraal gelijk te stellen met bolsjewisme. Binnen het katholieke kamp waren er wel degelijk afwijkende meningen. In de brochure van Johan Brouwer uit 1936 waren de generaals en katholieken er al slecht af gekomen, maar toen hij openlijker ging sympathiseren met de republikeinen en kritiek leverde op de katholieke ondersteuning van het geweld, werd hij niet meer gevraagd om te publiceren in katholieke bladen als De Tijd. Ook de Franse links-katholieken Jacques Maritain en François Mauriac hadden bezwaar gemaakt tegen de francisten. Van Duinkerken volgde in De Gemeenschap als katholiek eveneens een vrije linkse koers en nam een anti-Franco-standpunt in. Hij schreef een prorevolutionaire brochure onder een titel waarin hij de lijn doortrok naar Nederland: Wordt Nederland een tweede Spanje? (1937). In de rubriek ‘Uitzicht’ formuleerde De Gemeenschap scherpe kritiek op de geweldsescalatie in de Spaanse Burgeroorlog, het doden van onschuldige mensen en de bombardementen op steden. Ook waren er ernstige bezwaren tegen de Franco-aanhangers die pretendeerden ‘soldaten van Christus’ te zijn. In oktober 1938 volgde De Gemeenschap expliciet de opvattingen van Maritain en Mauriac: men moest geen partij kiezen in de Burgeroorlog, maar als katholieken protest aantekenen tegen hen die van een heilige oorlog spraken en geen onderscheid maakten tussen de zaak van generaal Franco en ‘hun gekruisigde God’. De Gemeenschap nam opnieuw scherp stelling tegen de berichtgeving in sommige katholieke dagbladen die elk succes van Franco toejuichten en alles wat de Spaanse regering ondernam als communistisch bestempelden. Meer algemeen uitte het blad in 1938 in de rubriek ‘Uitzicht’ kritiek op de katholieke pretenties van de Duce in Italië en het geweld van de nazi's in Duitsland. De Spaanse Burgeroorlog bleef na de Tweede Wereldoorlog in de belangstelling staan van een aantal schrijvers. Zo bevatte een speciaal nummer van De Vrije Katheder in 1972 gedichten over de Spaanse Burgeroorlog van Gerrit Achterberg, Jan H. de Groot, Henriette Roland Holst en Victor E. van Vriesland. Mies Bouhuys publiceerde in 1970 ‘Oog in oog’, een gedichtencyclus over de Spaanse Burgeroorlog. Bert Schierbeek en Hans Tentije wijdden veel later, na de Tweede Wereldoorlog, gedichten aan de Burgeroorlog, net als F.C. Terborgh. ‘Segovia’ en ‘Dodenvallei’ van Cees Nooteboom gaan ook over het Spaanse conflict. De jonge, linkse Louis Paul Boon, die pas in 1943 officieel debuteerde maar al in 1933 een prozafragment had gepubliceerd van ‘De avend | |
[pagina 819]
| |
vraagt u’, volgde de ontwikkelingen aan het Spaanse front op de voet en maakte tekeningen van de oorlogsgruwelen. Bij hem lijkt de Spaanse Burgeroorlog voor al zijn antimilitarisme gestimuleerd te hebben. De Spaanse Burgeroorlog dook later op in zijn werk, onder meer in De Kapellekensbaan (1953). Daarin beschrijft hij een van de communistische Spaanse vrijwilligers, die later een heel andere kant op ging en in de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de Duitsers. Ook in Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus speelt de Burgeroorlog zijdelings een rol. |
|