Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Nagevolgd. [pagina 55] [p. 55] Ossiaan aan de zon. (Macpherson.) O Gy, die daar rolt aan den trans, rond als het schild der Vaderen! Waar zijn uw stralen? Zon, waar is uw eeuwig licht? Gy komt, verwinnend held, en, op uw moedig naderen, Verbergt zich 't starrenheir, dat voor uw opslag zwicht; Gy komt, - de Maan bezwijmt; en met bestorven wangen Zinkt ze in 't verbeidend westermeir, Gereed haar in zijn arm te vangen, IJskoud en siddrend neêr. Slechts gy wandelt voort op uw baan; wie kan uw loop verzellen? Eens zwicht de steenrots, eens de forsche abeel in 't bosch; Eens fnuikt de deinende ebb' der woênde golven trots; De Maan zelfs vliedt daar heen! Maar wie, wie zal u vellen? Gy zijt onwankelbaar dezelfde, gy-alleen, Gevierd en aangebeên! Als de storm zich verheft in zijn kracht, en berg en dal ontluistert, De donders rollen by des bliksems rosrood licht, - Dan, midden in 't gedruisch, bezwemen noch verduisterd, Ziet ge uit de wolken neêr, een glimlach op 't gezicht. [pagina 56] [p. 56] Maar 't is vergeefs, vergeefs voor Ossiaan! Hy kan uw lach, uw lonk niet gadeslaan; Uw flonkergloed mag voor zijn oog niet stralen; Uw blonde vlecht versiere de oostertrans, Uw voorhoofd gloei van purperrooden glans, Als gy, gereed ter westkimme af te dalen, De poort ontsluit van 't schittrend ondergaan, 't Is al vergeefs, - vergeefs voor Ossiaan! Maar mooglijk is ook u (zoowel als my, ook u!) Een tijdkring voorbestemd, en zal het uur verschijnen, Waarop ge (als ik weldra!) ook eindlijk zult verdwijnen, O Zon, zoo groot, zoo schittrend nu! Dan zult ge in de wolken uw hoofd ter nachtrust nederstrekken, En sluimren waar geen dageraad U door zijn opeisch meer zal wekken, Met nieuwe glansen op 't gelaat! Verheug u dan, jeugdige Zon! in 't bloeien van uw jaren, Daar u noch vuur ontbreekt noch kracht; De sombere ouderdom heeft jamm'ren en bezwaren, Is onaanzienlijk en veracht; Hy is een Maan, die niet dan flaauwtjens gloort, Beneveld door den mist, die op den heuvel zakte; De storm van den Noordenwind huilt door de onbeschutte vlakte, De wandlaar siddert die het hoort. 1831. Vorige Volgende