Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Gezangen voor de kinderen eener diaconieschool. I. Die hooge zit, die lage ziet, Verheft ons lied. Uit kindermonden Laat, die het groot heelal gebiedt, Zich lof verkonden. 't Hozanna stijge uw naam ter eer, o God en Heer! Voor al den zegen, Dien wy, verbeurd, maar telkens meer, Van U verkregen. Uw liefde werpt het daaglijksch brood Ons in den schoot, Op 't needrig knielen, En spijst den tienmaal grooter nood Van onze zielen. [pagina 157] [p. 157] o God, als zoo veel dankensstof Ons hart niet trof, Indien wy zwegen, - De steenen riepen haast uw lof Der wareld tegen. II. Één ding is noodig; Één, o Heer! Dat ééne wilt Gy geven. Och werden derwaarts meer en meer De handen opgeheven! Één ding is noodig; Één, slechts Een! Och mochten wy 't begeeren! Hoe schamel onze stand ook scheen, Wy zouden niets ontberen. Één ding is noodig; één, by jeugd, En kracht, en oude dagen; Dat eene schenkt de ware vreugd; Och mochten wy 't U vragen! Één ding is noodig. Ongelijk Verdeelt Gy de aardsche schatten; De hemelgaaf maakt de armen rijk; Mocht onze hand haar vatten. [pagina 158] [p. 158] Één ding is noodig. U zij de eer, Dat Gy 't ons in laat scherpen! Zoo 't ons ontgaat bewaar ons, Heer! De schuld op u te werpen. Één ding is noodig. Hun zij dank, Die onzen nood verplegen. Och, mochten ze allen, levenslank, U kennen in hun wegen! Één ding is noodig. Welk een lot Uw goedheid hun verleene: Mocht maar elk onzer, groote God! U danken voor dat Ééne! 1844. Vorige Volgende