Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Groothouden. Grijp je fidel, Julfert Joosten! Als je wijf te danig knort; Al wie moed houdt, kan zich troosten, Als hem 't leven lastig wordt. Hee! wat heeft ze al veel gekeven! 't Prettigst ding verveelt op 't lest; 'k Heb genoeg voor heel me leven: Trijntjelief! bewaar de rest! Haar humeurtje' is, na haar trouwen, Raar veranderd voor haar' man; Maar ik moet haar nu wel houën, En verdragen, als ik kan. Grijp je fidel, Julfert Joosten! Als je wijf te danig knort; Al wie moed houdt, kan zich troosten, Als hem 't leven lastig wordt. [pagina 137] [p. 137] Ziet men me over straat passeeren Met mijn zoete hartedief, Ieder zegt vast honderd keeren: ‘Och! wat heeft zijn vrouw hem lief!’ Ook goed! niemand hoeft te weten, Hoe ze in huis haar Julfert plaagt, Wat voor saus zy schaft by 't eten, Wat voor booze geest haar jaagt. Grijp je fidel, Julfert Joosten! Als je wijf te danig knort; Al wie moed houdt, kan zich troosten, Als hem 't leven lastig wordt. Mijmren, suffen en herkaauwen, Dat helpt allegaâr geen zier; Die zich reedlijk groot kan houën, Heeft een schijntjen van pleizier. Ik heb niets op mijn geweten, Dan die ééne, groote fout, Dat 'k mijn vrijheid heb versmeten, Dat ik Trijntjen heb getrouwd. Grijp je fidel, enz. Vorige Volgende