Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] Grootmoeder. Grootemoeder zou vertellen, Met den knijpbril op den neus, Van klein Duimpjen en den Reus, Als de slaap haar juist kwam kwellen; Dies zy werd te bed gebracht. Jantjen schudt haar kussen zacht; Keetjen dekt haar met de deken; Toen begon zy dus te spreken: ‘Hoor reis’ zei ze; maar ze sprak Net alsof ze lag te droomen: ‘Ik zal van dit bed niet komen, Want mijn hoofd is bijster zwak; Mooglijk mag het my gebeuren Dat 'k een leger hebben zal, Maar je moet niet troostloos treuren, [pagina 135] [p. 135] Zoo 'k u reis opeens ontval. Daarom, kindren! als voor 't leste, Hoort je Grootemoeders raad, Die u altijd ried ten beste, En u mooglijk gaauw verlaat: Leeft met God in den gebede, Beide in voorspoed en in druk; Blijft steeds met malkaâr in vrede, Dat 's je moeders grootst geluk. Denkt: je vader ligt te slapen, Waar ik haast hem volgen zal; Christlijk was hy en rechtschapen; o Gelijkt hem toch vooral! Kunt gy nu nog niets verrichten, Doet zy alles nog alleen, Moeders taak kunt gy verlichten, Zoo gy braaf zijt en tevreên. Zegene u ons Lieve Heertjen Heel uw leven altegaâr!... Staat je moeder ook nog daar?’.... Daarop riep zy: ‘Lieve Geertjen!’ Daarop zag zy moeder aan, En zoo is zy heengegaan. Vorige Volgende